ECLI:NL:RBROT:2024:7540

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
ROT-23_131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een loods en bedrijfswoning op grond van de Opiumwet en de ontvankelijkheid van bezwaren van huurders

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2024, wordt het beroep van eisers tegen het niet-ontvankelijk verklaren van hun bezwaren door de burgemeester van Zwijndrecht behandeld. De zaak betreft de sluiting van een loods en een bedrijfswoning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eisers, die huurders zijn van de loods, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester om de loods en de woning te sluiten, maar hun bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat het besluit tot sluiting deugdelijk is bekendgemaakt aan de eigenaar van de loods, maar niet aan de huurders. De rechtbank stelt vast dat eisers redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn van het besluit, aangezien zij eerder door de eigenaar op de hoogte waren gesteld van de sluiting. De rechtbank concludeert dat eisers niet tijdig bezwaar hebben gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

1.
[eiser 1], gevestigd in [plaatsnaam 1], hierna: [eiser 1],
2.
[eiser 2], uit [plaatsnaam 1], hierna: [eiser 2], en
3.
[eiser 3], uit [plaatsnaam 2], hierna [eiser 3],
tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. A. Kwint-Ocelikova,
en

de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht, verweerder,

gemachtigden: mr. M. Baardman en mr. D. van de Water.

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het nietontvankelijk verklaren door verweerder van hun bezwaren tegen besluiten van verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
1.1.
Bij besluit van 21 november 2022, verzonden op 29 november 2022, heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het sluiten van de bedrijfswoning en het gesloten houden van de loods aan [adres 1] en [adres 2] niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
1.2.
Eisers hebben op 6 januari 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover dit ziet op de sluiting van de loods aan [adres 2]. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2], bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigden van verweerder.

Het geschil

2. [eiser 3] is in 2016 een huurovereenkomst aangegaan voor de bedrijfswoning en de loods op de adressen [adres 1] en [adres 2], die op dat moment samen nog werden aangeduid als [adres 1], met eigenaresse [naam bedrijf] (hierna: de eigenaresse). Eisers hebben verklaard dat [eiser 3] deze huurovereenkomst op 1 januari 2020 heeft ingebracht in de door hem en [eiser 2] opgerichte vennootschap [eiser 1] (met als activiteit volgens de Kamer van Koophandel: algemene burgerlijke en utiliteitsbouw, montagebedrijf; tijdens de zitting is nog toegelicht dat het een uitzendbureau betrof voor Oost-Europese zelfstandigen). Daarbij is volgens eisers de huur mondeling opgesplitst in huur van de loods en huur van de woning. [eiser 3] en [eiser 2] vormden deze vennootschap nog steeds op 17 maart 2022, zij hebben verklaard de bedrijfswoning en de loods toen te hebben gebruikt voor de bedrijfsdoeleinden van hun vennootschap [eiser 1]. Zij hebben verder verklaard dat zij zelf elders woonden en dat zij de bedrijfswoning tegen een mondeling overeengekomen financiële tegenprestatie in gebruik hebben gegeven aan de mannen die als zelfstandigen via hen werkzaam waren en op 17 maart 2022 als bewoners in de basisregistratie personen (brp) van die woning stonden ingeschreven, namelijk [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5].
3. Op 17 maart 2022 heeft de politie vastgesteld dat de loods achter de bedrijfswoning op beide verdiepingen volledig was ingericht als professioneel opgezette hennepkwekerij. De ruimtes van de loods waren voorzien van een centraal gestuurd irrigatie- en voedingssysteem, er waren professionele verlichtingsarmaturen op tijdschakeling aanwezig, er was sprake van een computergestuurde temperatuurregeling, er hingen luchtverversing en afzuiginstallaties, er werd gebruik gemaakt van verrijkte aarde en de verschillende ruimtes hadden onderscheidende functionaliteiten voor de hennepkweek en -teelt. De elektriciteitskabels van de loods waarmee illegaal elektriciteit werd afgetapt, liepen buiten langs naar de elektriciteitskast van de bedrijfswoning. Ook werd de loods van water voorzien via de bedrijfswoning.
4. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om de loods direct op 17 maart 2022 op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten. De eigenaresse is diezelfde dag telefonisch op de hoogte gesteld van de sluiting, ook is aan haar meegedeeld dat de woning mogelijk zal worden gesloten. Op 18 maart 2022 heeft verweerder zijn besluit tot sluiting van de loods op papier gezet en diezelfde dag aan de eigenaresse verzonden. Op 22 maart 2022 heeft verweerder aan de eigenaresse het voornemen verstuurd om de loods gesloten te houden voor de duur van zes maanden. Hierop is niet gereageerd. Bij besluit van 29 maart 2022 heeft verweerder het einde van de sluiting van de loods bepaald op 30 september 2022. Dit besluit is op 1 april 2022 aan de eigenaresse verzonden (hierna: het besluit van 1 april 2022).
Op 18 maart 2022 heeft verweerder eveneens zijn voornemen tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan de eigenaresse gestuurd. Hierop heeft de eigenaresse op 7 april 2022 gereageerd. Bij besluit van 19 april 2022 heeft verweerder de bedrijfswoning met ingang van 26 april 2022 gesloten tot 26 juli 2022. Dit besluit is diezelfde dag toegestuurd aan de eigenaresse en aan de in de brp op het adres van de woning ingeschreven mannen (hierna: het besluit van 19 april 2022). In het besluit is opgenomen dat de bewoners van de woning dan wel hun tussenpersoon vervangende woonruimte moeten zoeken, waarbij is opgemerkt dat verweerder de tussenpersoon en huurders van de loods niet kent.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bezwaren van eisers nietontvankelijk zijn. Bij het besluit tot sluiting van de woning hebben eisers als tussenverhuurders slechts een afgeleid belang, zodat zij daarbij geen belanghebbenden zijn aan wie het recht van het maken van bezwaar toekomt. Bij het besluit tot gesloten houden van de loods zijn eisers wel belanghebbend, maar volgens verweerder hebben zij echter te laat bezwaar hiertegen gemaakt. Verweerder heeft in maart 2022 de huurders van de loods niet kunnen achterhalen. Volgens verweerder is het niet relevant of hij daarvoor meer moeite had moeten doen, want het besluit is door toezending aan de eigenaresse in werking getreden en de bezwaartermijn is dus gaan lopen. Het te laat indienen van het bezwaar door eisers is niet verschoonbaar, want zij hadden redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van dat besluit. Zij zijn immers telefonisch door de eigenaresse op de hoogte gesteld van het besluit tot sluiting van de loods evenals van de voornemens om de loods gesloten te houden en de woning te sluiten. Daarnaast moeten zij in contact hebben gestaan met de bewoners van de bedrijfswoning en van hen daarover hebben gehoord. Eisers hebben zich de inhoud van de sluitingen gerealiseerd en naar de strekking daarvan gehandeld. Onder deze omstandigheden had het op de weg van eisers gelegen om informatie in te winnen over de mogelijkheden om het gesloten houden van de loods aan te vechten, als zij het daarmee niet eens waren.
Wat eisers daartegen aanvoeren in beroep
6. Eisers verzetten zich niet tegen het standpunt van verweerder dat zij geen belanghebbenden zijn bij de woningsluiting. Zij vechten wel verweerders standpunt aan dat hun bezwaar tegen het gesloten houden van de loods niet-ontvankelijk is.
Eisers betogen dat verweerder dit besluit ten onrechte niet aan hen als belanghebbenden heeft toegestuurd. Uit de artikelen 3:41 en 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat verweerder het besluit ook aan hen had moeten toesturen. Verweerder heeft onvoldoende inspanningen verricht om de huurders van de loods te achterhalen. Dit is onzorgvuldig, zodat de bezwaartermijn voor hen pas is gaan lopen toen zij dat besluit op 8 juni 2022, met de dagvaarding in de civielrechtelijke zaak, in handen kregen.
Voor zover de termijn met het toesturen van het besluit naar de eigenaresse toch is gaan lopen, is volgens eisers de termijnoverschrijding verschoonbaar. Toen zij op 18 maart 2022 door de eigenaresse op de hoogte werden gesteld van de sluiting, wisten zij niet dat dit een besluit van verweerder betrof waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Zij dachten dat de politie dit had bepaald, omdat [eiser 3] een dag later door de politie werd verhoord over de hennepkwekerij. Volgens eisers werd de hennepkwekerij aangetroffen in een deel van de loods dat zij niet hadden gehuurd. Zij wilden na dit bericht niets meer met de locatie te maken hebben, daarom hebben zij de huurovereenkomst opgezegd en de bewoners elders gehuisvest. Hierna is op 1 april 2022 het besluit tot verdere sluiting genomen, wat zij vervolgens pas op 8 juni 2022 onder ogen hebben gekregen.

Beoordeling door de rechtbank

7. Artikel 3:40 van de Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voor het is bekendgemaakt.
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb staat dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Meer specifiek voor de last onder bestuursdwang, zoals hier de last om een pand gesloten te houden, bepaalt artikel 5:24, derde lid, van de Awb dat de last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft, en aan de aanvrager.
8. Onder rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft, moet in ieder geval worden verstaan de eigenaar (
Kamerstukken II1993/94, 23700, nr. 3, p. 155). Door toezending aan de eigenaar in diens hoedanigheid van verhuurder van het te sluiten pand treedt naar vaste rechtspraak een besluit tot (verdere) sluiting in werking, ook al is het besluit of het voornemen daartoe niet toegestuurd aan de daarbij belanghebbende huurder van dat pand. Zie in dat verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:831.
9. Op grond van deze rechtspraak zijn door toezending van het voornemen en het besluit om de reeds gesloten loods verder gesloten te houden aan de eigenaresse in haar hoedanigheid van verhuurster op respectievelijk 22 maart 2022 en 1 april 2022 dat voornemen en dat besluit deugdelijk bekendgemaakt. Voor wat betreft het besluit is hierdoor volgens de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb op 1 april 2022 de termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar gaan lopen. Voor deze termijn is verder niet relevant in hoeverre verweerder zich voldoende heeft ingespannen om het adres van eisers te achterhalen. Het bezwaar van eisers is ingediend op 21 juni 2022 en dus buiten de termijn.
10. Ten aanzien van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarvoor is volgens de Afdeling in de uitspraak van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1406, in de eerste plaats vereist dat de betrokkene redelijkerwijs niet eerder kennis kón hebben van het besluit. Anders dan eisers menen, kunnen daarvoor aanwijzingen worden gevonden in omstandigheden die voorafgaan aan het in werking treden van een besluit. De rechtbank ziet bevestiging voor dit oordeel in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1144.
11. Naar het oordeel van de rechtbank hadden eisers redelijkerwijs kunnen weten van het besluit van 1 april 2022 van verweerder om de door hen gehuurde loods gesloten te houden. Weliswaar hebben zij dat besluit niet toegestuurd gekregen, wel hadden zij uitdrukkelijk kennis van het besluit tot sluiting van de loods op 17 maart 2022. Verder moeten zij hebben geweten van het omstreeks diezelfde tijd kenbaar gemaakte voornemen de loods voor langere tijd gesloten te houden, omdat zij naar eigen zeggen met de politie hierover hebben gesproken en in staat zijn gesteld om hun spullen uit de loods op te halen. Ook moeten eisers rond die tijd hebben gehoord over het voornemen tot sluiting van de bedrijfswoning, die pas vanaf 26 april 2022 daadwerkelijk werd gesloten. De bewoners die daar door hen waren gehuisvest, hadden dat voornemen immers toegezonden gekregen en eisers hebben niet lang daarna voor hen elders huisvesting gezocht. Verder mag verondersteld worden dat de wetenschap dat zij de bedrijfswoning en loods voor langere tijd niet zouden kunnen gebruiken mede redengevend is geweest voor de opzegging door eisers van de huurovereenkomst.
12. Het had voor de hand gelegen dat eisers, als zij het in maart 2022 niet eens waren met het voor langere tijd gesloten houden van de door hen gehuurde loods, hadden geïnformeerd naar de juridische grondslag daarvoor en de mogelijkheid om dat aan te vechten. Dat hebben zij niet gedaan. Uit het feit dat eisers juridisch advies hebben ingewonnen naar aanleiding van de dagvaarding van de eigenaresse, toont aan dat zij daar wel toe in staat waren. De omstandigheid dat eisers in de veronderstelling verkeerden dat juridische stappen niet mogelijk waren, komt dan ook voor hun risico.
13. Nu eisers redelijkerwijs van het besluit van 1 april 2022 op de hoogte hadden kunnen zijn en daartegen binnen de termijn bezwaar hadden kunnen maken, is het te laat indienen van het bezwaar tegen dat besluit niet verschoonbaar.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft terecht het bezwaar van eisers tegen zijn besluit van 1 april 2022 om de loods gesloten te houden, nietontvankelijk verklaard. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.