In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn partijen, voormalige partners, betrokken bij een geschil over de executie van een eerder vonnis met betrekking tot de verkoop van een gezamenlijke woning. De eiseres, wonende te Sliedrecht, heeft in een bodemprocedure de woning toegewezen gekregen, onder de voorwaarde dat de gedaagde, ook wonende te Sliedrecht, zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek. Na de beëindiging van hun relatie in mei 2020, heeft eiseres de woning alleen bewoond. In een kort geding is eiseres veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en om deze binnen acht weken te ontruimen. Eiseres heeft vervolgens in het executiegeschil gevorderd dat gedaagde de executie van het kortgedingvonnis staakt, terwijl zij in de verzetprocedure in verzet is gegaan tegen het verstekvonnis van 5 maart 2024.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2024 hebben partijen een regeling getroffen, waarbij gedaagde tot 1 oktober 2024 geen executiemaatregelen zal instellen. Hierdoor zijn de vorderingen in zowel het executiegeschil als de verzetprocedure van tafel. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen belang heeft bij een uitspraak over de tijdigheid van het verzet, aangezien partijen tot afspraken zijn gekomen. De rechter heeft ook bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Th. Veling op 26 juli 2024.