In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van een bijstandsuitkering van eiseres, die sinds 7 november 2008 een uitkering ontving op basis van de Participatiewet (Pw). De gemeente Rotterdam had de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 1 december 2014 tot en met 31 juli 2020 en een bedrag van € 5.783,55 teruggevorderd. Dit bedrag was verhoogd met € 262,92 aan afgedragen loonheffing en premies volksverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de gemeente verklaarde het bezwaar ongegrond.
Eiseres stelde dat de brutering van de vordering onjuist was berekend en dat de loonheffingskorting niet tijdsevenredig was toegepast. De rechtbank heeft de zaak behandeld en deskundigenrapporten in overweging genomen. De deskundige concludeerde dat de gemeente de Rekenregels correct had toegepast en dat de brutering juist was berekend. De rechtbank volgde deze conclusie en oordeelde dat er geen sprake was van gebroken kalendermaanden, waardoor de loonheffingskorting niet tijdsevenredig hoefde te worden berekend.
De rechtbank oordeelde dat de vordering op juiste wijze was gebruteerd en dat de opgelegde boete van € 630,- terecht was. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten, maar haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de procedure onredelijk lang had geduurd en kende eiseres een schadevergoeding van € 2.000,- toe, waarvan een deel voor rekening van de gemeente en een deel voor de Staat der Nederlanden kwam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde de kostenvergoedingen op.