In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de brutering van een terugvordering van bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had bijstand teruggevorderd van betrokkene, omdat deze in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 ten onrechte bijstand had ontvangen. De rechtbank Rotterdam had eerder het besluit van het college vernietigd, maar het college ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank de Rekenregels en de handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen 2019 onjuist had toegepast. De Raad stelde vast dat de algemene heffingskorting alleen voor de maand november buiten beschouwing mocht worden gelaten, terwijl de maand maart wel in aanmerking moest worden genomen. Dit leidde tot een herberekening van de brutering en de bruto terugvordering. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde het bedrag van de bruto terugvordering vast op € 3.327,70. De Raad oordeelde dat het college de brutering ten onrechte had berekend en dat de rechtbank niet had onderkend dat de maand maart ook relevant was voor de berekening van de heffingskorting. De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de Rekenregels bij de terugvordering van bijstand.