In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvangster, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres ontving sinds 18 december 1996 een bijstandsuitkering, maar verweerder heeft haar recht op bijstand herzien over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 september 2020. Dit leidde tot een terugvordering van € 2.577,11, die later werd verhoogd met belasting en premies tot een totaal van € 752,70. Eiseres heeft tegen deze terugvordering beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en deskundigenrapporten in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de brutering van de terugvordering correct was berekend volgens de Rekenregels van de Belastingdienst. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de stortingen op haar rekening niet als inkomen moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering terecht was en dat de berekening van de brutering correct was uitgevoerd. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 2.000,- voor eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.