In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Özer, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.F. Jim en R. Hulscher. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres per 11 november 2019 en de terugvordering van een bedrag van € 12.681,- over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 10 november 2019. Eiseres heeft tegen het besluit van 11 december 2019 beroep ingesteld, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde en de bijstandsuitkering herzag, met een netto terugvorderingsbedrag van € 2.661,50 en een bruto bedrag van € 4.160,44.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en een deskundige benoemd, die op 15 augustus 2023 een rapport heeft uitgebracht. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen, waarbij verweerder een nabetaling aan eiseres heeft toegezegd en proceskosten zal vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brutering van de terugvordering correct is berekend volgens de Rekenregels van de Belastingdienst en dat de loonheffingskorting niet tijdsevenredig hoeft te worden toegepast, omdat eiseres gedurende de relevante periode recht had op bijstand.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de intrekking van de bijstandsuitkering betreft, en bepaald dat eiseres recht heeft op bijstandsuitkering over de periode van 11 november 2019 tot en met 23 januari 2020. Tevens is een schadevergoeding van € 2.000,- toegewezen wegens overschrijding van de redelijke termijn, en zijn de proceskosten vastgesteld op € 3.062,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.