ECLI:NL:RBROT:2024:7296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 8830 en AWB - 24 _ 237
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen om bijzondere bijstand voor verhuiskosten en proceskosten door de Rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2024, worden de beroepen van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor verhuiskosten, stofferings- en inrichtingskosten, en de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten beoordeeld. Eiser had zijn aanvragen ingediend na het beëindigen van de huurovereenkomst door zijn vader, waarbij hij zelf in de woning wilde blijven wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft eiser meerdere keren de gelegenheid geboden om aanvullende informatie te verstrekken, maar eiser heeft niet tijdig de gevraagde gegevens aangeleverd. Hierdoor heeft het college de aanvragen buiten behandeling gesteld.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de aanvragen niet inhoudelijk te beoordelen, aangezien eiser niet heeft voldaan aan de verplichting om de benodigde informatie te verstrekken. Eiser heeft aangevoerd dat het college de aanvragen in behandeling had moeten nemen, maar de rechtbank stelt vast dat de gevraagde gegevens essentieel waren voor een inhoudelijke beoordeling. Daarnaast heeft eiser ook een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor proceskosten, die eveneens is afgewezen omdat deze aanvraag als een verzoek tot betaling van een schuld aan een derde werd aangemerkt, wat in strijd is met de Participatiewet.

De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en volledig de gevraagde informatie aan te leveren om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/8830 en ROT 24/237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaken tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor verhuiskosten, stofferings- en inrichtingskosten en de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten.
ROT 23/8830
1.1.
Met het besluit van 10 oktober 2023 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor stofferings- en inrichtingskosten niet in behandeling genomen.
1.2.
Met het besluit van eveneens 10 oktober 2023 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten niet in behandeling genomen.
1.3.
Met het besluit van 19 december 2023 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren van eiser tegen deze primair besluiten ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
ROT 24/237
1.5.
Met het besluit van 28 september 2023 (primair besluit 3) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor proceskosten afgewezen.
1.6.
Met het besluit van 22 december 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van eiser tegen dat primair besluit ongegrond verklaard.
1.7.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
1.8.
Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 juni 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om het college in de zaak ROT 23/8830 de gelegenheid te bieden een nader schriftelijke reactie in te dienen. Bij schrijven van 17 juni 20204 heeft het college dat gedaan, waarop eiser bij schrijven van 24 juni 2024 heeft gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben verleend de zaken zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Over de aanvragen voor verhuis-, stofferings- en inrichtingskosten (ROT 23/8830)
3. De vader van eiser huurde een woning aan de [adres] . Eiser woonde bij zijn vader. De vader heeft de huurovereenkomst opgezegd en de woning verlaten. Eiser probeerde zelfstandig in de woning te blijven wonen. De woningbouwvereniging was het hiermee niet eens. Eiser diende de woning vóór 24 augustus 2023 te verlaten. Op 9 augustus 2023 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd. Eiser heeft in zijn aanvraag toegelicht dat het gaat om verhuiskosten, het huren van een auto, sjouwers, een nieuwe huurovereenkomst, eerste maand huur, borg, verf, behang en enige herinrichting. Eiser taxeert het bedrag op € 5.000,-. Bij een telefoongesprek met de broer van eiser is vervolgens vastgesteld dat het eiser gaat om verhuis-, stofferings- en inrichtingskosten voor een kamer in Rotterdam-West waarvan de huur vanaf 1 augustus 2023 is ingegaan.
4. In zijn brief van 12 september 2023 heeft het college eiser verzocht om de volgende gegevens in te sturen, en wel uiterlijk 26 september 2023:
• Kopie huurcontract (betreft het een gestoffeerde of gemeubileerde kamer?).
• Kopie betalingsbewijs kamer.
• Offertes van de verhuizers.
• Schriftelijke verklaring of er is gereserveerd, zo ja hoeveel, zo nee wat de reden is.
• Schriftelijke verklaring wat vraagt u specifiek aan betreffende de inboedel en waarom?
• Alle afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van 12 juni 2023 tot en met 12 september 2023.
Daarbij is aangegeven dat als eiser deze gegevens niet op tijd aanlevert, de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen.
4.1.
Er zijn geen stukken aangeleverd voor of na 26 september 2023. Het college heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiser met de vraag of hij de stukken gaat aanleveren. De gemachtigde wilde telefonisch geen reactie geven. Hij gaf aan dat de vragen schriftelijk opgevraagd kunnen worden. Hij stelt de brief van 12 september 2023 niet te hebben ontvangen.
4.2.
Vervolgens heeft het college contact opgenomen met de bewindvoerder van eiser. De bewindvoerder gaf aan dat eiser geld heeft gespaard en de bewindvoerder heeft rekeningoverzichten gestuurd van de beheerrekening van eiser. Op verzoek van de bewindvoerder is de hersteltermijn verlengd tot 5 oktober 2023. In zijn brief van 28 september 2023 heeft het college eiser een tweede hersteltermijn geboden om de volgende gegevens in te sturen, en wel uiterlijk 5 oktober 2023:
• Kopie huurcontract (betreft het een gestoffeerde of gemeubileerde kamer?).
• Kopie betalingsbewijs kamer.
• Offertes van de verhuizers.
• Schriftelijke verklaring of er is gereserveerd, zo ja hoeveel, zo nee wat de reden is.
• Schriftelijke verklaring wat vraagt u specifiek aan betreft de inboedel en waarom?
4.3.
Het college heeft kopieën van de brieven van 12 en 28 september 2023 verstuurd naar de gemachtigde van eiser. Op 10 oktober 2023 heeft het college nog steeds geen stukken ontvangen. Hierna heeft het college eisers aanvraag wat betreft de stofferings- en inrichtingskosten bij primair besluit 1 en wat betreft de verhuiskosten bij primair besluit 2 buiten behandeling gesteld.
5. Bestreden besluit 1 berust op het standpunt van het college dat voor de beoordeling van de gevraagde verhuis-, stofferings- en inrichtingskosten aanvullende informatie nodig was. Die informatie is bij brieven van 12 en 28 september 2023 bij eiser opgevraagd. De gevraagde gegevens zijn niet binnen de gestelde termijn ontvangen. Het college heeft daarom de aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college de aanvragen in behandeling heeft genomen, zodat daarop inhoudelijk moest worden beslist. Verder meent eiser voldoende informatie te hebben aangeleverd voor inhoudelijke beoordeling door het college van zijn aanvragen, zodat die volgens hem ook daarom ten onrechte buiten behandeling zijn gesteld.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college eiser ruim de gelegenheid geboden om zijn aanvragen aan te vullen en waren de gevraagde gegevens/bescheiden nodig voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen, zodat bij bestreden besluit 1 terecht geen grond is gezien om de aanvragen alsnog inhoudelijk te beoordelen.
Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, betekent het indienen van een aanvraag niet dat die daarmee niet meer buiten behandeling kan worden gesteld. Eerst dient het college te beoordelen of de aanvrager heeft voldaan aan de verplichting de voor een inhoudelijke beoordeling noodzakelijk informatie te verschaffen, voor zover hij daarover geacht kan worden redelijkerwijs de beschikking te kunnen verkrijgen. In deze gevallen heeft eiser aan die verplichting niet voldaan, zodat het college gerechtigd was voor beide aanvragen toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In de nadere schriftelijk reactie van 17 juni 2024 heeft het college, naar aanleiding van ter zitting gerezen vragen, duidelijk uiteengezet waarom eiser ook voor het beoordelen van de aanvraag voor zover die betrekking had op de borg en de eerste maand huur, niet de gevaagde en benodigde informatie heeft ingeleverd. De rechtbank kan die uitleg volgen.
Over de aanvraag voor de proceskosten (ROT 24/237)
8. Eiser is bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2023 veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 786,86. In de procedure eiste Stichting Woonstad Rotterdam dat eiser wordt veroordeeld om de woning aan de [adres] te ontruimen, omdat hij er geen recht op had om daar te wonen. Op 25 juli 2023 heeft eiser op grond van de Participatiewet (Pw) bijzondere bijstand aangevraagd voor deze proceskosten.
9. Het college heeft deze aanvraag afgewezen en daaraan in bestreden besluit 2 onder meer ten grondslag gelegd dat de aanvraag dient te worden aangemerkt als een verzoek tot betaling van een schuld aan een derde en dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw daarom aan verlening van bijzondere bijstand in de weg staat. Het college is voorts niet gebleken van zeer dringende redenen die tot het verlenen van bijzondere bijstand noodzaken.
10. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat niet is onderzocht of sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijzondere bijstand gegeven kan worden. De aanvraag wordt afgewezen op grond van het feit dat het gaat om het inlossen van een schuld. Volgens eiser is deze afwijzingsgrond in zijn algemeenheid onjuist. Eiser stelt dat het gaat om een kostenpost die plotseling is opgekomen, onvoorzien was en past binnen het systeem bijzondere bijstand.
11. De veroordeling van eiser tot vergoeding van proceskosten heeft geen ander gevolg dan dat er voor eiser een verplichting is ontstaan tot het betalen van een geldsom aan een derde, wat als een schuldenlast als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw is aan te merken. Dit is vaste rechtspraak (onder andere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 8 december 2020 en 9 augustus 2005, ECLI:NL:CRVB:2020:3339 en ECLI:NL:CRVB:2005:AU1234). Ten tijde van de aanvraag en daarna heeft eiser een bijstandsuitkering ontvangen, zodat hij beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Daarom heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen.
12. Voor zover eiser zich beroept op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw wordt overwogen dat dergelijke redenen zich voordoen in een situatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus volstrekt onvermijdelijk is. Dit zal zich voordoen als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Dit volgt uit de uitspraak de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. (…)
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Participatiewet
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
In artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.