4.3.Het college heeft kopieën van de brieven van 12 en 28 september 2023 verstuurd naar de gemachtigde van eiser. Op 10 oktober 2023 heeft het college nog steeds geen stukken ontvangen. Hierna heeft het college eisers aanvraag wat betreft de stofferings- en inrichtingskosten bij primair besluit 1 en wat betreft de verhuiskosten bij primair besluit 2 buiten behandeling gesteld.
5. Bestreden besluit 1 berust op het standpunt van het college dat voor de beoordeling van de gevraagde verhuis-, stofferings- en inrichtingskosten aanvullende informatie nodig was. Die informatie is bij brieven van 12 en 28 september 2023 bij eiser opgevraagd. De gevraagde gegevens zijn niet binnen de gestelde termijn ontvangen. Het college heeft daarom de aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college de aanvragen in behandeling heeft genomen, zodat daarop inhoudelijk moest worden beslist. Verder meent eiser voldoende informatie te hebben aangeleverd voor inhoudelijke beoordeling door het college van zijn aanvragen, zodat die volgens hem ook daarom ten onrechte buiten behandeling zijn gesteld.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college eiser ruim de gelegenheid geboden om zijn aanvragen aan te vullen en waren de gevraagde gegevens/bescheiden nodig voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen, zodat bij bestreden besluit 1 terecht geen grond is gezien om de aanvragen alsnog inhoudelijk te beoordelen.
Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, betekent het indienen van een aanvraag niet dat die daarmee niet meer buiten behandeling kan worden gesteld. Eerst dient het college te beoordelen of de aanvrager heeft voldaan aan de verplichting de voor een inhoudelijke beoordeling noodzakelijk informatie te verschaffen, voor zover hij daarover geacht kan worden redelijkerwijs de beschikking te kunnen verkrijgen. In deze gevallen heeft eiser aan die verplichting niet voldaan, zodat het college gerechtigd was voor beide aanvragen toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In de nadere schriftelijk reactie van 17 juni 2024 heeft het college, naar aanleiding van ter zitting gerezen vragen, duidelijk uiteengezet waarom eiser ook voor het beoordelen van de aanvraag voor zover die betrekking had op de borg en de eerste maand huur, niet de gevaagde en benodigde informatie heeft ingeleverd. De rechtbank kan die uitleg volgen.
Over de aanvraag voor de proceskosten (ROT 24/237)
8. Eiser is bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2023 veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 786,86. In de procedure eiste Stichting Woonstad Rotterdam dat eiser wordt veroordeeld om de woning aan de [adres] te ontruimen, omdat hij er geen recht op had om daar te wonen. Op 25 juli 2023 heeft eiser op grond van de Participatiewet (Pw) bijzondere bijstand aangevraagd voor deze proceskosten.
9. Het college heeft deze aanvraag afgewezen en daaraan in bestreden besluit 2 onder meer ten grondslag gelegd dat de aanvraag dient te worden aangemerkt als een verzoek tot betaling van een schuld aan een derde en dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw daarom aan verlening van bijzondere bijstand in de weg staat. Het college is voorts niet gebleken van zeer dringende redenen die tot het verlenen van bijzondere bijstand noodzaken.
10. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat niet is onderzocht of sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijzondere bijstand gegeven kan worden. De aanvraag wordt afgewezen op grond van het feit dat het gaat om het inlossen van een schuld. Volgens eiser is deze afwijzingsgrond in zijn algemeenheid onjuist. Eiser stelt dat het gaat om een kostenpost die plotseling is opgekomen, onvoorzien was en past binnen het systeem bijzondere bijstand.
11. De veroordeling van eiser tot vergoeding van proceskosten heeft geen ander gevolg dan dat er voor eiser een verplichting is ontstaan tot het betalen van een geldsom aan een derde, wat als een schuldenlast als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw is aan te merken. Dit is vaste rechtspraak (onder andere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 8 december 2020 en 9 augustus 2005, ECLI:NL:CRVB:2020:3339 en ECLI:NL:CRVB:2005:AU1234). Ten tijde van de aanvraag en daarna heeft eiser een bijstandsuitkering ontvangen, zodat hij beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Daarom heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen. 12. Voor zover eiser zich beroept op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw wordt overwogen dat dergelijke redenen zich voordoen in een situatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus volstrekt onvermijdelijk is. Dit zal zich voordoen als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Dit volgt uit de uitspraak de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake.