ECLI:NL:RBROT:2024:7094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/5918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetebesluit op grond van de Ziektewet; geen melding van ziekte; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin een boete van € 455,- werd opgelegd wegens het niet tijdig melden van ziekte van een werknemer. De boete werd opgelegd op basis van artikel 38a van de Ziektewet (ZW), dat werkgevers verplicht om binnen zes weken melding te doen van de eerste werkdag waarop een werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot werken. Eiseres betoogde dat de boete onterecht was opgelegd, omdat de arbeidsovereenkomst met de werknemer op 26 april 2023 buitengerechtelijk was ontbonden, en zij derhalve geen verplichting had tot ziekmelding.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de ziekmelding niet tijdig was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het UWV in redelijkheid de boete had kunnen vaststellen, ongeacht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden en dat het UWV gehouden was om de boete op te leggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres om terugbetaling van griffierecht en vergoeding van proceskosten af.

De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de meldingsplicht onder de Ziektewet en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van ziekte van werknemers. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [persoon A] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [persoon B] ).

Inleiding

Met het besluit van 9 juni 2023 (het primaire besluit I) heeft het UWV eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) een boete opgelegd van € 455,-.
Met het besluit van 15 juni 2023 (het primaire besluit II) heeft het UWV het bedrag van de boete ingevorderd.
Met het besluit van 15 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [persoon C] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. [persoon D] heeft tot 14 april 2023 op basis van een oproepovereenkomst werkzaamheden verricht voor eiseres. Zij heeft op 19 april 2023 een ziekmelding gedaan bij het UWV en daarbij aangegeven dat zij vanaf 21 februari 2023 ziek was.
2. Op 21 april 2023 heeft het UWV aan eiseres zijn voornemen kenbaar gemaakt om een boete van € 455,- op te leggen, nu de ziekteaangifte niet of na 27 kalenderdagen is gedaan. Eiseres heeft op het voornemen gereageerd. Eiseres vindt dat de boete ten onrechte is opgelegd, omdat de arbeidsovereenkomst reeds op 26 april 2023 buitengerechtelijk is ontbonden, waardoor juridisch nooit sprake is geweest van een dienstverband en eiseres geen verplichting had tot ziekmelding van [persoon D] . Met de primaire besluiten heeft het UWV de boete opgelegd en ingevorderd.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de boete gehandhaafd.

Standpunt eiseres

4. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat geen rekening is gehouden met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 26 april 2023. Eiseres betoogt dat sprake is van misbruik van bevoegdheid dan wel détournement de pouvoir, omdat het UWV uitsluitend uitgaat van de polisadministratie en miskent dat eiseres geen werkgeversverplichtingen heeft ten aanzien van [persoon D] . Daarnaast voert eiseres aan dat de motivering van zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar niet en/of zeer gebrekkig is gemotiveerd.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op grond van artikel 38a, derde lid, van de ZW moet een werkgever melding doen van de eerste werkdag waarop een verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Die melding moet binnen zes weken worden gedaan.
5.1.
Op grond van artikel 38a, achtste lid, van de ZW moet verweerder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 455,- indien de werkgever deze verplichting niet goed is nagekomen.
5.2.
Op grond van artikel 2c, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten bedraagt de boete € 455,- indien de melding 28 kalenderdagen of meer te laat is gedaan. Op grond van artikel 45a, achtste lid, van de ZW kan het UWV de boete verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en van de boete afzien indien dringende redenen aanwezig zijn. Het UWV heeft dus de mogelijkheid, maar niet de verplichting om de boete te verlagen. De rechtbank toetst alleen of het UWV die bevoegdheid op een redelijke manier heeft gebruikt.
6. Volgens vaste rechtspraak [1] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering, op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering.
6.1.
Uit de stukken blijkt dat [persoon D] tot aan 15 april 2023 een arbeidsovereenkomst met eiseres had en dat zij zich op 19 april 2023 per 21 februari 2023 ziek heeft gemeld. Gelet op de stukken, waaronder de zienswijze van eiseres in bezwaar, en hetgeen ter zitting is verhandeld is duidelijk dat geen melding is gemaakt van de ziekmelding, nu eiseres betoogt dat zij geen werknemersverplichtingen had ten aanzien van [persoon D] .
6.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de boete in dit geval in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op € 455,-. Daargelaten wat de reden voor de buitengerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst is geweest, was eiseres ook op 15 april 2023 reeds te laat met het melden van de ziekte bij het UWV. Dat later de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden maakt dat niet anders. De stellingname van eiseres dat met de buitengerechtelijke ontbinding geen sprake is geweest van een rechtsverhouding en er dus geen loonbetalingen hebben plaatsgevonden, wordt dan ook niet door de rechtbank gevolgd. Eiseres had op 15 april 2023 aan de termijn van artikel 38a, derde lid, van de ZW kunnen en moeten voldoen. Van een onzorgvuldige voorbereiding of gebrekkige motivering in het bestreden besluit is geen sprake. Het bestreden besluit is gebaseerd op de aanwezige gegevens en is voorzien van een toereikende motivering.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen aangifte heeft gedaan van de uitdiensttreding tijdens ziekte. Eiseres heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden en haar kan hiervan een verwijt worden gemaakt. Het UWV was dan ook op grond van artikel 38a, achtste lid, van de ZW, van dwingendrechtelijke aard, gehouden een boete op te leggen. Nu de hoogte van de boete verder niet is betwist moet worden aangenomen dat deze evenredig is aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige ten aanzien van eiseres gebleken omstandigheden. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat de boete is voldaan. Van een dringende reden op grond waarvan het UWV had moeten afzien van het opleggen van een boete is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1100 en 22 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2210.