ECLI:NL:RBROT:2024:6872

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/4570 en ROT 23/4589
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-beschikkingen en aanslagen lokale heffingen met betrekking tot dwangsommen en schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2024, behandeld door rechter E.J. Rutten, worden de beroepen van eiser tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen lokale heffingen beoordeeld. Eiser, wonende in Barendrecht, had bezwaar gemaakt tegen de waardevaststellingen van zijn onroerende zaak voor de belastingjaren 2021 en 2022, vastgesteld door de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De rechtbank behandelt de verzoeken van eiser om vergoeding van incassokosten, die hij als schadevergoeding beschouwt, en de vraag of verweerder in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van dwangsommen.

De rechtbank concludeert dat verweerder niet in verzuim is geweest, aangezien de dwangsommen tijdig zijn betaald. Eiser had verzocht om vergoeding van incassokosten, maar de rechtbank oordeelt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat verweerder zijn verplichtingen tijdig is nagekomen. De rechtbank wijst erop dat de door eiser gevorderde aanmaningskosten al zijn vergoed. De beroepen van eiser worden ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante bepalingen omtrent dwangsommen en schadevergoeding.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/4570 en ROT 23/4589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit Barendrecht, eiser,

en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op de bezwaren van verweerder van 12 juni 2023.
1.1.
Met de beschikking van 30 april 2022 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] in Barendrecht (de woning) voor het belastingjaar 2021, met waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld op € 664.000,- (beschikking 1).
Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (eigenaar) voor het jaar 2021 van € 715,- opgelegd (aanslag 1).
[zaaknummer ROT 23/4570]
1.2.
Met de beschikking van 31 maart 2022 heeft verweerder de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022, met waardepeildatum 1 januari 2021, vastgesteld op € 714.000,- (beschikking 2). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de lokale belastingen voor het jaar 2022 van € 1.445,34 opgelegd (aanslag 2).
[zaaknummer ROT 23/4589]
1.3.
Met de bestreden besluiten van 12 juni 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen 1 en 2 gegrond verklaard, de waarde van de woning verlaagd en de aanslagen dienovereenkomstig verlaagd. Tevens heeft verweerder eiser daarbij (tweemaal) een maximale dwangsom toegekend van € 1.442,- wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
1.5.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
1.6.
Eiser heeft aanvullende beroepschriften ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juli 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Waar gaan deze zaken over?
2. Op 10 maart 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van uitspraken op zijn bezwaarschriften tegen de aan hem opgelegde aanslagen.
Op 15 mei 2023 heeft eiser verweerder verzocht in beide zaken de maximale dwangsom van € 1.442,- per omgaande aan hem over te maken.
Omdat hij de dwangsommen nog niet had ontvangen heeft eiser verweerder op 27 mei 2023 verzocht hem tweemaal het verschuldigde bedrag ad € 1.442,- verhoogd met € 18,- aanmaningskosten binnen zeven werkdagen te betalen om verdere incasso- en rentekosten te voorkomen.
In de bestreden besluiten van 12 juni 2023 zijn door verweerder aan eiser (in beide zaken) de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend en heeft verweerder toegezegd uit coulance de door eiser gevraagde aanmaningskosten van € 18,- te zullen vergoeden.
Omdat hij de dwangsom nog niet had ontvangen, heeft eiser verweerder op 20 juni 2023 verzocht de dwangsom en aanmaningskosten verhoogd met 15% incassokosten binnen zeven dagen te betalen.
Op 29 juni 2023 heeft verweerder in beide zaken de dwangsom van € 1.442,- (in totaal een bedrag van € 2.884,-) aan eiser betaald. Op 30 juni 2023 heeft verweerder in beide zaken een bedrag van € 18,- ter zake van aanmaningskosten aan eiser betaald.
Eiser heeft op 30 juni 2023 zijn beroepen ingediend.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de door hem verzochte incassokosten niet betaald. Volgens eiser is geen sprake van vergoeding van schade. Er is sprake van verzuim van betaling van een gevorderde hoofdsom zoals genoemd in de wet. Het betreft een vergoeding voor de noodzakelijke maatregelen (arbeid) omdat verweerder zich niet gehouden heeft aan haar betalingsverplichtingen (niet tijdig betalen). Dit conform de incassokosten die verweerder bij de burger in rekening brengt ingeval de aanslag gemeentelijke belastingen niet of niet tijdig wordt betaald. Omdat verweerder in de bestreden besluiten heeft erkend dat zij de dwangsommen verschuldigd is, is er volgens eiser sprake van een verbintenis uit overeenkomst tot betaling van een geldsom, in dit geval de dwangsom. Eiser heeft verzocht om vergoeding van zijn proceskosten en alle door hem gemaakte kosten (onder meer griffierecht, reis- en verletkosten) in het kader van deze beroepsprocedure.
4. Verweerder heeft gesteld dat vergoeding van incassokosten niet in aanmerking komt.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op grond van artikel 4:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
6. De rechtbank merkt het verzoek om vergoeding van de incassokosten aan als een verzoek om schadevergoeding. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat als zijn verzoek bestuursrechtelijk gezien moet worden als een verzoek om schadevergoeding dat hij dan verzoekt om zijn verzoek om incassokosten om te zetten in een verzoek om schadevergoeding.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:10 en van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1275). Artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De strekking van deze bepaling brengt mee dat de daarin aangewezen gefixeerde hoogte van de schade ten gevolge van de vertraging in de vergoeding van een geldsom niet opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente. Met de vergoeding van de wettelijke rente over het nabetaalde bedrag wordt alle schade die is ontstaan door de vertraging in de voldoening van een geldsom geacht te zijn voldaan.
7. Gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb diende verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom was verschuldigd bij beschikking vast te stellen. Gelet hierop diende verweerder uiterlijk op 19 mei 2023 de dwangsom te hebben vastgesteld.
Uit artikel 4:87, eerste lid, van de Awb volgt dat de betalingstermijn van deze dwangsom in beginsel zes weken na bekendmaking van de beschikking bedraagt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.
Uit artikel 4:100 van de Awb volgt dat, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, het wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
Gelet hierop diende verweerder uiterlijk zes weken na 19 mei 2023, dus uiterlijk op 30 juni 2023, de dwangsommen aan eiser te hebben voldaan.
8. Nu verweerder de dwangsommen op 29 juni 2023 aan eiser heeft betaald is verweerder niet in verzuim geweest met de voldoening daarvan en is verweerder geen schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente verschuldigd.
Omdat eiser zijn vordering heeft gebaseerd op de onjuiste stelling dat verweerder zijn betalingsverplichtingen niet (tijdig) is nagekomen, komen de incassokosten – wat daar ook van zij – voor zover eiser die heeft gevorderd boven de schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking.
De rechtbank wijst er verder op dat verweerder de door eiser verzochte aanmaningskosten (tweemaal € 18,-) al onverschuldigd/uit coulance heeft betaald.
9. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de weigering incassokosten te vergoeden in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.