9.1.De Raad legt in zijn rechtspraak het begrip ‘niet noodzakelijke kosten’, zoals opgenomen in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Pw, uit als het ontbreken van de noodzaak om specifieke kostensoorten te vergoeden. Daarbij gaat de Raad ervan uit dat indien bepaalde kosten op grond van de Zvw niet voor vergoeding in aanmerking komen, ervan kan worden uitgegaan dat de wetgever in het kader van de Zvw een bewuste keuze heeft gemaakt over de noodzaak van het al dan niet vergoeden van deze kosten. In zo’n geval is sprake van niet noodzakelijke kosten in de zin van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Pw. De overwegingen die aan de genoemde keuze van de wetgever ten grondslag liggen, worden daarbij niet onderzocht.
10. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daarmee een te beperkt beoordelingskader voor het in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Pw genoemde begrip ‘niet noodzakelijke kosten’ gehanteerd. Uit de onder 9 genoemde passages uit de MvT volgt dat de overwegingen die hebben geleid tot de keuze van de wetgever, betrokken moeten worden bij de beoordeling of sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening. In het kader van artikel 15 van de Pw is daarom een verdergaande inhoudelijke beoordeling nodig van de noodzaak om bepaalde medische kosten te vergoeden. Daarbij overweegt de rechtbank dat de wetgever in het kader van de Zvw, gelet op de doelstellingen van die wet, niet in het bijzonder hoeft stil te staan bij de vraag of een bepaalde keuze over vergoeding van ziektekosten aanvaardbaar is voor mensen die een inkomen op bijstandsniveau hebben. Ook voor wat betreft de noodzaak van vergoeding van de kosten van tandheelkundige behandelingen zoals het plaatsen van een kroon, is niet gebleken van een afweging van de wetgever in het kader van de Zvw die is toegesneden op de positie van mensen met een inkomen op bijstandsniveau. Door dan niettemin in het kader van artikel 15 van de Pw zonder meer uit te gaan van de keuze die in het kader van de Zvw is gemaakt, wordt de noodzaak van de vergoeding van die kosten voor die specifieke groep mensen nergens afgewogen. Mede gelet op de vangnetfunctie van de (bijzondere) bijstand, acht de rechtbank dat niet aanvaardbaar.
11. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank nog als volgt. Met de invoering van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2004 werd gemeenten de mogelijkheid tot het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand vrijwel volledig ontnomen omdat de wetgever het niet wenselijk achtte dat bijzondere bijstand werd verleend aan personen bij wie niet is vastgesteld dat de desbetreffende kosten in het voorliggende individuele geval ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn en dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.Er mocht nog slechts categoriale bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering. Dit impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat ook de wetgever heeft geconstateerd dat het basispakket van de Zvw niet in alle situaties een passende en toereikende voorziening is voor zorgkosten. Verweerder biedt een dergelijke collectieve aanvullende verzekering aan en onderschrijft daarmee in wezen dat het basispakket van de Zvw niet in alle gevallen een passende en toereikende voorziening biedt. Ook in dat licht acht de rechtbank de toepassing die verweerder, in navolging van de rechtspraak van de Raad, aan artikel 15, eerste lid, van de Pw geeft, te beperkt.
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag niet mocht afwijzen op grond van een passende en toereikende voorliggende voorziening in de Zvw. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd en komt, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Dat betekent nog niet dat eiser ook recht heeft op de aangevraagde bijzondere bijstand.