ECLI:NL:RBROT:2024:6406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/3449
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming als notaris op basis van financiële kwetsbaarheid en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om benoeming tot notaris door de minister voor Rechtsbescherming. Eiser had op 1 juni 2022 een verzoek ingediend om benoemd te worden tot notaris in [plaatsnaam 2], maar dit verzoek werd op 21 november 2022 afgewezen. De minister baseerde zijn besluit op adviezen van de Commissie van deskundigen notariaat (Cvdn) en de Commissie toegang notariaat (Ctn), die beiden concludeerden dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor benoembaarheid, met name vanwege een kwetsbare financiële positie en een onvoldoende onderbouwd ondernemingsplan.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat de adviezen van de Ctn en Cvdn niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen gegronde vrees bestond voor schending van de regels van het notarisambt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister zich terecht op de adviezen kon baseren, aangezien deze zorgvuldig tot stand waren gekomen en de conclusies goed waren gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de minister de afwijzing van het verzoek tot benoeming tot notaris terecht had gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van een solide financieel plan en de geschiktheidseisen voor de benoeming tot notaris, evenals de rol van deskundigen in het beoordelingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser,

(gemachtigde: mr. R.B. van der Horst),
en

De minister voor Rechtsbescherming, de minister,

(gemachtigde: mr. B.G. Özdemir).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 21 november 2022 (het primaire besluit) heeft de minister eisers verzoek om tot notaris te worden benoemd op grond van artikel 8 van de Wet op het notarisambt (Wna) afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Namens de minister is een verweerschrift ingediend.
1.5.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. C. Boekestein en [naam].

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 1 juni 2022 heeft eiser een verzoek ingediend om hem te benoemen tot notaris in [naam gemeente]. Daarbij heeft eiser een ondernemingsplan voor de vestiging van een nieuw notariskantoor in [plaatsnaam 2], in associatief verband met [naam notariskantoor] te [plaatsnaam 3], en bijbehorende bijlagen overgelegd. Ten tijde van zijn verzoek was eiser werkzaam als kandidaat-notaris bij [naam notariskantoor] te [plaatsnaam 3].
2.2.
Op 21 juni 2022 heeft het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) aangegeven dat bij haar feiten en omstandigheden bekend zijn die een benoeming in de weg zouden kunnen staan of die terughoudendheid met de benoeming zouden rechtvaardigen.
2.3.
Bij brief van 21 juli 2022 heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) de minister bericht dat zij niet positief kan adviseren op het verzoek van eiser om hem te benoemen tot notaris in [plaatsnaam 2], aangezien sprake is van een negatief advies van de Commissie van deskundigen notariaat (hierna: Cvdn). Hiermee wordt het advies van 13 december 2021 bedoeld, waarbij een door eiser overgelegd ondernemingsplan om zich te vestigen als notaris in gemeente [plaatsnaam 2] van maart 2021 (met daarbij inbegrepen later verstrekte aanvullingen) is beoordeeld. In dit advies heeft de Cvdn geconcludeerd dat het risicoprofiel van eisers ondernemingsplan zodanig is dat zij een negatief advies afgeeft. In dat advies is gemotiveerd dat op drie van de vijf getoetste onderdelen sprake is van een hoog risico (hoogste risico categorie). Op één onderdeel is sprake van een hoger dan normaal risico. Naar verwachting van de Cvdn is het niet aannemelijk dat de effectuering van het ondernemingsplan na drie jaar leidt tot een kostendekkende exploitatie van een notarispraktijk met als vestigingsplaats [plaatsnaam 2].
2.4.
Bij brief van 30 augustus 2022 heeft de Commissie toegang notariaat (hierna: Ctn) geconcludeerd dat feiten of omstandigheden zijn gebleken die een goedkeuring van de benoeming tot notaris in de weg zouden kunnen staan. De Ctn adviseert de minister daarom om negatief te beslissen op eisers verzoek. Zij stelt zich, op grond van een gesprek met eiser en de stukken (waaronder begrepen eisers ondernemingsplan en het advies van Cvdn) op het standpunt dat eiser (op dit moment) niet over de benodigde kwaliteiten beschikt en derhalve niet (persoonlijk) geschikt is om tot notaris benoemd te worden.
2.5.
Op 5 september 2022 heeft de minister het voornemen uitgebracht om eisers verzoek van 1 juni 2022 tot benoeming tot notaris in [plaatsnaam 2] af te wijzen. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld te reageren. Op 8 en 12 september 2022 heeft eiser zijn schriftelijke zienswijzen ingediend, welke hij op 18 oktober 2022 mondeling heeft toegelicht.
2.5.
De minister heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waarin is geconcludeerd dat eiser niet wordt voorgedragen voor benoeming tot notaris. De minister wijst erop dat de Cvdn bij de toetsing van de vijf onderdelen van het ondernemingsplan heeft vastgesteld dat ten aanzien van drie van de vijf getoetste onderdelen sprake is van een hoog risico en dat eisers ondernemingsplan daarmee binnen de hoogste risico categorie valt. Ook hebben de KNB, het BFT en de Ctn een negatief advies uitgebracht. Niet gezegd kan worden dat deze adviezen niet objectief en niet voldoende onderbouwd zijn. De minister is van mening dat de beschreven risico's voor de beroepsgroep zwaarder wegen dan de door eiser beschreven kansen op een gunstige uitkomst van de prognose.
2.7.
Met het bestreden besluit heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd. Naar aanleiding van de bezwaargronden van eiser is de Cvdn om een reactie gevraagd. De Cvdn ziet geen aanleiding haar eerder gegeven negatieve advies te heroverwegen. Verder stelt de minister zich – kort samengevat – op het standpunt dat geen sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Eiser voert aan dat de minister het besluit ten onrechte heeft gebaseerd op de adviezen van de Ctn en de Cvdn. Het advies van de Cvdn is niet cijfermatig onderbouwd en berust op ongefundeerde aannames en intuïtie. Eiser stelt dat alleen negatief geadviseerd kan worden als gegronde vrees bestaat dat de verzoeker in strijd zal handelen met de voor het notarisambt geldende regels of uit anderen hoofde de eer en het aanzien van het notarisambt zal schaden. De minister, alsmede de Ctn en de Cvdn, hebben niet aangetoond dat hier sprake van is. Eiser beroept zich verder op de beginselen van behoorlijk bestuur en meent dat in strijd met deze beginselen is gehandeld.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1050, mag het bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
5.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te oordelen dat de totstandkoming van het advies van de Cvdn van 13 december 2021 onzorgvuldig is geweest of om te oordelen dat niet van de juistheid van dit advies kan worden uitgegaan. De Cvdn heeft het ondernemingsplan van eiser getoetst aan artikel 7, eerste lid van de Wna. Dit artikel stelt twee vereisten aan het ondernemingsplan. Ten eerste moet uit dit ondernemingsplan, kort samengevat, blijken dat de verzoeker over voldoende financiële middelen beschikt. Ten tweede moet uit het plan blijken dat op redelijke gronden mag worden verwacht dat de praktijk na drie jaren kostendekkend kan worden uitgeoefend. Na een totaalbeoordeling van de Cvdn is geconcludeerd dat vooral aan dit tweede vereiste niet wordt voldaan. In deze totaalbeoordeling zijn een vijftal aandachtsgebieden in samenhang gewogen, namelijk een beoordeling in algemene zin, de marktverkenning, de kantoororganisatie, de resultaatprognose en het financieringsplan. Hiermee is aansluiting gezocht bij de vereiste onderdelen van een ondernemingsplan zoals opgenomen in artikel 3 van het Besluit ondernemingsplan notaris. De rechtbank is van oordeel dat door zich over elk van deze onderdelen uit te laten een voldoende uitgebreide beoordeling heeft plaatsgevonden. De Cvdn heeft voor elk aandachtsgebied het risico ingeschat. Eiser heeft deze inschattingen niet concreet betwist. Weliswaar heeft eiser onderbouwd naar voren gebracht dat het aantal akten tussen 2016 en 20221 met 100% is toegenomen en dat het daarom niet onredelijk is te verwachten dat dit in het eerste jaar van zijn onderneming wederom zal gebeuren, de Cvdn is hier echter gemotiveerd op ingegaan. Onder verwijzing naar algemene bronnen waaruit moet worden opgemaakt dat de stagnatie al is ingezet en gelet op de aanwezigheid van een drietal prijsvechters in de buurt, komt het de rechtbank niet onredelijk voor dat de Cvdn een nieuwe stijging van 100% van het aantal aktes te positief acht.
Voor zover eiser meent dat uit het advies van de Cvdn onvoldoende sprake is van een cijfermatige onderbouwing wordt zijn stelling niet gevolgd. Het is in de eerste plaats aan eiser om zijn ondernemingsplan (cijfermatig) te onderbouwen. De Cvdn beoordeelt vervolgens het ondernemingsplan. Indien zij van mening is dat de in het ondernemingsplan gehanteerde cijfers onjuist of onaannemelijk zijn, is zij niet gehouden om aan te geven wat volgens haar dan wel de juiste of aannemelijke cijfers zijn. Het Cvdn dient te motiveren wáárom de in het ondernemingsplan van eiser gehanteerde cijfers niet gevolgd worden. Daarbij kan de Cvdn, zoals zij wel degelijk heeft gedaan, verwijzen naar algemene bronnen en percentages. Ook kan zij de door eiser gehanteerde cijfers gebruiken en uitleggen waarom deze niet reëel zijn, dit heeft zij bijvoorbeeld gedaan bij de aandachtsgebieden resultaatprognose en financieringsplan.
5.3.
Voor zover eiser de deskundigheid van de Cvdn betwist, wordt hij niet gevolgd. De leden van de Cvdn worden, gelet op artikel 7, tweede lid van de Wna, benoemd door de minister. Uit artikel 5 van het Besluit ondernemingsplan notaris volgt dat de Cvdn bestaat uit een voorzitter en twee leden en dat de voorzitter en één van de leden bedrijfseconomische deskundigheid bezitten, terwijl het andere lid een notaris is. Om die reden mag verondersteld worden dat de Cvdn over voldoende kennis en deskundigheid beschikt om het ondernemingsplan van eiser te beoordelen. De door eiser aangehaalde punten geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat een aantal van de door eiser in zijn brief van 17 januari 2024 genoemde punten (de punten 5, 6 en 7) berusten op een andere lezing dan wel betwisting van het advies van 13 december 2021. Hier is in rechtsoverweging 5.2 al op ingegaan. De punten 1 en 2 zeggen verder niets over de deskundigheid van de Cvdn, terwijl de punten 3, 4 en 8 door eiser zelf getrokken conclusies zijn die naar het oordeel van de rechtbank niet zo eenduidig uit de stukken kunnen worden afgeleid. Zelfs als eiser op deze punten wel gevolgd zou kunnen worden, volgt hieruit niet dat de Cvdn aangemerkt zou kunnen worden als ‘niet deskundig’.
5.4.
Ten aanzien van het advies van 30 augustus 2022 van de Ctn stelt de rechtbank vast dat is geconcludeerd dat eiser niet over de benodigde kwaliteiten beschikt en daarom niet (persoonlijk) geschikt wordt geacht. Eiser heeft hier geen concrete gronden tegen gericht. De enkele stelling dat ook het advies van de Ctn onzorgvuldig tot stand is gekomen, is voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat de minister zich niet heeft kunnen baseren op dit advies. Dit was tijdens de bezwaarfase niet anders, zodat de minister in die fase ook geen aanleiding heeft hoeven zien de Ctn om een nadere reactie dan wel herbeoordeling te vragen.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de minister (en/of de Cvdn of de Ctn) in strijd met één of meerdere algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur hebben gehandeld, als gevolg waarvan het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven. De rechtbank zal dit oordeel hieronder per rechtsbeginsel toelichten.
Het onafhankelijkheids- en onpartijdigheidsbeginsel
7. Eiser stelt dat het feit dat zowel de Cvdn als de Ctn geen openbare benoemingscommissie hebben maakt dat sprake is van strijd met het onafhankelijkheids- en onpartijdigheidsbeginsel.
7.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat het door eiser genoemde beginsel geen algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is. Het onafhankelijkheids- en onpartijdigheidsbeginsel zoals we dit in het Nederlandse recht kennen ziet op de rechterlijke macht. Het Europees recht kent deze beginselen wel. In het kader van deskundigenrapporten gaat het daarbij om een nadere uitwerking van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank kan daarom wel beoordelen of sprake was van een schending van het onafhankelijkheids- en onpartijdigheidsbeginsel bij de totstandkoming van een deskundigenoordeel. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.4, op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat van een dergelijke schending geen sprake is. Voor het overige wordt verwezen naar de bespreking van het verbod op vooringenomenheid.
7.2.
Voor zover eiser stelt dat de wijze van benoeming van de Cvdn en de Ctn niet onafhankelijk en onpartijdig is, kan de rechtbank dit niet toetsen. Zoals onder 5.3 werd overwogen, worden de leden van de Cvdn benoemd door de minister. Uit artikel 8, tweede lid van de Wna volgt dat dit ook geldt voor de leden van de Ctn. De wijze van benoeming van de Cvdn en de Ctn is dus geregeld in een wet in formele zin. De Afdeling heeft in haar uitspraak van de Grote Kamer van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772) overwogen dat het toetsingsverbod er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht.
Het verbod op vooringenomenheid (het fairplay beginsel)
8. Eiser stelt dat de Cvdn en de Ctn vooringenomen zijn. Kandidaten voor benoeming tot notaris van een groter kantoor worden volgens eiser anders behandeld dan de kandidaten afkomstig van kleine kantoren. Bovendien zou de voorzitter van de KNB zelfstandig besloten hebben zitting te nemen in de Ctn.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser in dit verband betoogt, de minister en de Cvdn wel degelijk rekening hebben gehouden met het feit dat het ondernemingsplan van eiser een samenwerking in associatief verband beoogt. Dit komt ook duidelijk naar voren in het advies van de Cvdn, bijvoorbeeld bij de bespreking van de backoffice, ook bij het aantal akten is gerekend met het aantal aktes van het kantoor in [plaatsnaam 3]. De rechtbank merkt verder op dat eiser zijn stellingen dat kandidaten van een groot kantoor anders worden behandeld dan kandidaten van een klein kantoor op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Datzelfde geldt voor zover eiser suggereert dat de KNB beslist wie in de Cvdn plaatsnemen. Zoals hiervoor al is aangegeven, volgt uit de wet dat de minister de voorzitter en leden van de Cvdn en de Ctn benoemt.
Het vertrouwensbeginsel
9. Eiser stelt dat het vertrouwensbeginsel geschonden is omdat de secretaris van de Cvdn telefonisch heeft toegezegd dat na aanpassing van het ondernemingsplan op een paar punten een positief advies zal volgen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een e-mail van de secretaris van Cvdn van 30 september 2021.
9.1.
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe.
9.2.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat (namens) de minister een toezegging of andere uitlating of gedraging is gedaan, waaruit hij redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat hij tot notaris zou worden benoemd dan wel dat de Cvdn een positief advies zou afgeven. De rechtbank leest dit laatste niet terug in het e-mailbericht van 30 september 2021. De mededeling dat gesproken wordt over een drietal nog aanwezige aandachtspunten betekent niet dat is toegezegd dat bij het aanpassen van het ondernemingsplan op die punten een positief advies wordt afgegeven. Daarvoor is een (nieuwe) beoordeling vereist. Bovendien maakt een positief advies van de Cvdn niet dat de minister daarmee zonder meer gehouden is om eiser tot notaris te benoemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel.
9.3.
De rechtbank wijst het in dit kader gedane verzoek van eiser om de secretaris van de Cvdn als getuige te horen, af. De minister heeft, zoals hiervoor al overwogen, immers een eigen bevoegdheid om op het verzoek van eiser tot benoeming als notaris te beslissen.
Het (formele) en (materiele) rechtszekerheidsbeginsel
10. Eiser stelt dat het advies van de Ctn haaks staat op de bevindingen van een door een onafhankelijk deskundige opgesteld psychologisch rapport en dat het advies van de Cvdn haaks staat op het door deskundigen opgestelde ondernemingsplan, welk plan eveneens is voorzien van alle cijfermatige onderbouwingen en weerleggingen van de argumenten van de Cvdn en het Ministerie.
10.1.
De rechtbank verwijst ten aanzien van dit punt, om herhaling te voorkomen, naar rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.4. De rechtbank merkt het volgende op ten aanzien van eisers standpunt dat het hem niet duidelijk is aan welke eisen hij niet heeft voldaan. De artikelen 7 en 8 van de Wna geven regels waaraan het ondernemingsplan moet voldoen en wanneer de minister het verzoek tot benoeming tot notaris moet afwijzen. Uit het advies van de Cvdn blijkt deugdelijk en gemotiveerd dat niet is voldaan aan het vereiste dat uit het ondernemingsplan volgt dat op redelijke gronden mag worden verwacht dat de beoogde praktijk na drie jaren kostendekkend kan worden uitgeoefend. Uit het advies van de Ctn blijkt bovendien dat eiser (op dit moment) persoonlijk niet geschikt wordt geacht om tot notaris benoemd te worden. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe het rechtszekerheidsbeginsel in deze zaak zou zijn geschonden. De omstandigheid dat de Cvdn, wat hier ook van zij, niet binnen de daarvoor geldende termijn advies heeft uitgebracht, betekent ook niet dat in strijd met rechtszekerheidsbeginsel is gehandeld.
Het verbod op detournement de pouvoir
11. Eiser stelt dat de Cvdn en de Ctn buiten hun bevoegdheid zijn getreden, omdat zij zonder enige onderbouwing en/of argumentatie hebben aangegeven bij hem dat het beter is om het ondernemingsplan in te trekken.
11.1.
De rechtbank acht een dergelijke opmerking onvoldoende om te concluderen dat de Cvdn en/of de Ctn hun bevoegdheid aanwenden voor een ander doel dan waarvoor die is bedoeld, namelijk het uitbrengen van advies over het ondernemingsplan of over de geschiktheid van de kandidaat voor benoeming tot notaris. Bovendien blijkt uit e-mailcorrespondentie tussen het Cvdn en eiser dat wel degelijk is aangegeven op welke punten het ondernemingsplan niet voldoet of onduidelijk is.
Het gelijkheidsbeginsel
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat andere, slechtere ondernemingsplannen ten tijde van een slechtere economische situatie in het verleden wel tot een positief advies hebben geleid.
12.1.
Omdat eiser deze stelling niet met stukken, zoals andere ondernemingsplannen, adviezen of specifieke besluitvorming, heeft onderbouwd, is niet gebleken van strijd met het gelijkheidsbeginsel en slaagt deze beroepsgrond niet.
Het redelijkheidsbeginsel (het evenredigheidsbeginsel)
13. Eiser stelt dat hij zijn ondernemingsplan objectief, deskundig en cijfermatig heeft onderbouwd, terwijl de minister daartegenover slechts ongemotiveerde, niet cijfermatig onderbouwde, intuïtieve inzichten van de Cvdn en de Ctn stelt.
13.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen 5.1 tot en met 5.4, waarin is overwogen dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de totstandkoming en de juistheid van de adviezen van Cvdn en Ctn. De stelling van eiser gaat dan ook niet op. Daar komt bij dat het evenredigheidsbeginsel ziet op de gevolgen van het bestreden besluit. Eiser heeft niet gesteld dan wel onderbouwd dat de weigering om hem tot notaris in [plaatsnaam 2] te benoemen dusdanige onevenredige gevolgen voor hem heeft dat dit niet meer in verhouding staat met het besluit te dienen doel, namelijk de bescherming van de beroepsgroep en maatschappij door te waarborgen dat aan bepaalde vereisten is voldaan voordat iemand tot notaris kan worden benoemd.
Het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel
14. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit heeft mogen baseren op het advies van de Cvdn van 13 december 2021 en het advies van de Ctn van 30 augustus 2022. De minister heeft zich deugdelijk en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat uit deze adviezen volgt dat sprake is van een kwetsbaarheid in de financiële positie van eiser en dat eiser (op dit moment) persoonlijk niet geschikt wordt geacht voor het ambt van notaris. De minister heeft om die redenen het verzoek van eiser tot benoeming tot notaris in [plaatsnaam 2] dan ook mogen afwijzen. Van een schending van het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor het beroep relevante wet- en regelgeving

Wet op het notarisambt

Artikel 6
2 Voor de benoembaarheid tot notaris is vereist:
(…)
b. dat hij:
(…) 4°.dat hij in het bezit is van een ondernemingsplan dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, alsmede van het advies als bedoeld in artikel 7, tweede lid, alsmede
(…)
Artikel 7
1. Het ondernemingsplan, bedoeld in artikel 6, is zodanig opgesteld dat daaruit in ieder geval blijkt:
a. dat de verzoeker over voldoende financiële middelen beschikt om een kantoor te houden dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt; en
b. dat op redelijke gronden mag worden verwacht dat na drie jaren de praktijk kostendekkend kan worden uitgeoefend.
2 Over het ondernemingsplan wordt advies uitgebracht door een door Onze Minister te benoemen Commissie van deskundigen. De KNB en het Bureau verstrekken de commissie desgevraagd de door haar in verband met het onderzoek van het ondernemingsplan benodigde inlichtingen. Het advies wordt als bijlage bij het ondernemingsplan gevoegd.
(…)
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:
a. het ondernemingsplan;
b. de samenstelling en de werkwijze van de Commissie van deskundigen;
c. de wijze waarop de kosten van de advisering worden berekend.
Artikel 8
1. Degene die voor benoeming tot notaris in aanmerking wenst te komen dient bij de KNB een daartoe strekkend verzoek in, met opgave van de gemeente waarin hij voornemens is zich als notaris te vestigen. Bij het verzoek legt hij bewijsstukken over waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 6. De overlegging van bewijsstukken met betrekking tot de voorwaarden als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdelen a en b, onder 1° en 2°, is niet vereist indien die reeds bij een eerder verzoek zijn overgelegd. In het verzoek doet hij tevens opgave van de werkgever of werkgevers bij wie hij als kandidaat-notaris of toegevoegd notaris in dienst is geweest. Bij indiening van het verzoek is voor de behandeling ervan door de verzoeker een vergoeding verschuldigd. De KNB geleidt het verzoek met de bewijsstukken door naar Onze Minister en doet afschriften toekomen aan de Commissie toegang notariaat en het Bureau.
2. Onze Minister wint advies in omtrent de persoonlijke geschiktheid van de verzoeker voor het notarisambt bij de door hem benoemde Commissie toegang notariaat. Bij onvoldoende gebleken persoonlijke geschiktheid voor het ambt van notaris of gegronde vrees voor enige schade aan de eer en het aanzien van het notarisambt, wordt het verzoek geweigerd. Een beschikking tot weigering van de benoeming wordt gegeven door Onze Minister.

Besluit ondernemingsplan notaris

Artikel 3
1. Het ondernemingsplan bevat in ieder geval een uitwerking van de volgende onderdelen:
a. marktverkenning;
b. opzet van de kantoororganisatie;
c. resultatenprognose, en
d. financieringsplan.