ECLI:NL:RBROT:2024:6340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/4835 en ROT 23/4836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuurlijke boetes voor het vervoeren van een geit die niet geschikt was voor transport

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2024, worden de beroepen van eisers tegen de boetebesluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beoordeeld. De zaak betreft de boetes die aan eiseres en eiser zijn opgelegd voor het vervoeren van een geit die niet geschikt was voor transport, omdat het dier niet in staat was zich pijnloos te bewegen. De rechtbank oordeelt dat er twijfel bestaat over de vraag of de geit voor aanvang van het transport daadwerkelijk pijn had en of deze niet in staat was om zich pijnloos te verplaatsen. De rechtbank stelt vast dat de toezichthouder van de NVWA tijdens een inspectie op 18 november 2021 heeft geconstateerd dat de geit kreupel was en niet in staat om op eigen kracht te staan. Echter, eisers betwisten deze bevindingen en wijzen op de verklaring van een dierenarts die de geit vlak voor het transport heeft gezien en geen tekenen van pijn heeft waargenomen. De rechtbank concludeert dat de Minister onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de geit niet geschikt was voor transport, en vernietigt de boetebesluiten. De rechtbank bepaalt dat de boetes komen te vervallen en dat de Minister het griffierecht aan eisers moet vergoeden. De proceskosten worden vastgesteld op € 2.123,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/4835 en ROT 23/4836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam 1], eiseres,

(gemachtigde: mr. N. Bouwman),
en

[eiser], uit [plaatsnaam 2], eiser,

(gemachtigde: mr. N. Bouwman),
en

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Sukul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afzonderlijke besluiten van 16 juni 2023 (de bestreden besluiten) waarbij verweerder de bezwaren van eisers tegen de boetebesluiten van 27 januari 2023 ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften eiseres een boete van € 1.500,- en eiser een boete van € 4.500,- opgelegd.
1.1.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juni 2024 op zitting gevoegd behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1]. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 2], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 18 november 2021 heeft een toezichthouder van de NVWA een inspectie uitgevoerd bij de [naam bedrijf] te [plaatsnaam 3]. De bevindingen van de toezichthouder zijn vastgelegd in een rapport van bevindingen van 1 juli 2022 (het rapport). Op basis daarvan heeft verweerder de bij de bestreden besluiten gehandhaafde boetes opgelegd.
2.1.
In het rapport heeft de toezichthouder, voor zover hier van belang, het volgende beschreven:
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 18 november 2021 omstreeks 07:05 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam 3], functie: Bedrijfsleider [naam bedrijf].
Als onderdeel van mijn toezicht bij [naam bedrijf] bevond ik mij op stal om de antemortem keuring (het keuren van levende dieren) uit te voeren. Tijdens mijn ronde op stal werd ik gewezen op een kreupele geit met oornummer [nummer]. Deze geit was momenteel nog bij de groep in het hok geplaatst vanwege de sortering van dieren waarvan de kop ingestuurd moest worden voor scrapie onderzoek. Het dier liep erg kreupel. Ik zag dat het dier moeite had om op de voorpoten te staan. Ik zag dat het dier een stroeve gang had en met moeite zichzelf langzaam voortbeweegde. Hierbij werd de kop afwisselend met de stap opgegooid en weer naar beneden gegooid. Iets wat door mij herkend werd als een teken van pijn. De kop werd vooral bij het neerzetten van de linker voorpoot omhoog gegooid, waardoor de pijn in de linker voorpoot iets erger leek dan in de rechtervoorpoot. Doordat het licht aanging kwamen de andere geiten in beweging en werd de geit aan mijn zicht onttrokken. Door de onrust in het hok en het feit dat er in 3 andere hokken kleine geitenbokjes op het bedrijf waren besloot ik om eerst deze bokjes te bekijken. Zodat ik op een later moment, in een rustiger hok, de geit beter kon beoordelen. Het beoordelen van de geitenbokjes heeft nog geen 10 minuten in beslag genomen. Toen ik terugkwam bij het hok met de kreupele geit was de rust in het hok weer teruggekeerd. Tot mijn schrik trof ik de geit nu leunend op de voorknieën en tiptenent op de achterpoten met de kop en nek uitgestrekt aan (zie filmpje 1). Ik herken deze houding als een dier in pijn. Mijn stagiair (nog niet beëdigde NVWA inspecteur in opleiding) heeft geprobeerd om de geit in de benen te krijgen, maar het dier wilde echt niet opstaan (zie filmpje 2).
Door de taalbarrière tussen mij en de medewerker van het slachthuis heeft de medewerker nog geprobeerd om de geit in de benen te krijgen, maar het lukte niet om het dier in de benen te krijgen. Hierna ging de medewerker zijn baas halen om te begrijpen wat ik bedoelde. In de tussentijd probeerde de geit te staan om bij ons weg te lopen. Ik zag de geit met de linker voorpoot dubbeltreden (dubbeltreden is wanneer het dier niet op de onderkant van de poot staat maar de voorzijde van de hoef naar de grond gericht heeft. Voor beeldvorming wanneer u zichzelf zou opdrukken en i.p.v. de palm, de bovenkant van de hand op de grond zet en uw palm dus naar boven wijst.) Het dubbeltreden met de linker voorpoot geeft pijn in het carpaal gewricht (pols gewricht) aan. De linker voorpoot werd door de geit gecorrigeerd en ik kon nog snel een foto (zie foto 1) nemen van de stand van de voorpoten. De geit ging daarna meteen weer liggen op dezelfde plaats. De geit was niet meer bij kracht om zichzelf te verplaatsen, dit terwijl het nog geen 40 seconden heeft geduurd om op te staan en weer terug op de voorknieën te leunen. Om verder lijden te voorkomen, besloot ik meteen om het dier te laten doden op stal.
De geit is bedwelmd en na het uitbloeden heb ik de voorpoten bekeken. De voorpoten waren net boven de hoeven vergroeid waardoor de stand van de onderpoot zijwaarts naar binnen is gaan staan. De hoeven van de voorpoten waren langer dan die van de achterpoten, wat voor mij betekent dat ze niet zo snel konden slijten als de achterpoten. Dit duidt er op dat het dier minder vaak op de voorhoeven heeft gestaan dan op de achter hoeven, waaruit blijkt dat de geit belasting van de voorhoeven heeft vermeden. De voorknieën waren duidelijk verdikt en de huid had dikke grote harde eeltplekken (zie foto 2 en 3). De lange hoeven, verdikking en eeltplekken geven aan dat dit dier al langere tijd, mogelijk al vanaf geboorte, op de voorknieën steunt en dat de pijnlijkheid al aanwezig was voor het transport. Je ziet namelijk vaak dat geiten langdurig op de voorknieën steunen als zij last hebben van pijnlijke onderpoten. Het dier is volgens het combiformulier voedselketeninformatie en vervoersdocument schapen en geiten op 17-11-2021 omstreeks 16:00 uur op transport gegaan en op dat moment zou de kreupele gang opgemerkt moeten zijn.
Aangezien dit dier niet goed op 4 poten kon staan en niet pijnloos kon voortbewegen, is het mij duidelijk dat dit dier niet goed in staat is geweest om pijnvrij op transport te gaan en dus niet transportwaardig was. Op videobeelden heb ik de dieren alleen als kudde uit de wagen zien komen. Uit de camerabeelden blijkt dat dit dier gedurende het tran[s]port in ieder geval in een groep heeft gestaan waardoor het dier naast het corrigeren van de bewegingen van de wagen, zich ook heeft moeten corrigeren voor het aangestoten worden door andere dieren.
Gezien het staan en lopen pijnlijk was voor het dier en ook het steunen op de voorknieën pijnlijk was, is het aannemelijk dat het verzetten van de poten om te kunnen corrigeren voor het bewegen van de wagen en het aangestoten worden door andere dieren pijnlijk was. Dit betekent dat dit dier extra heeft geleden tijdens transport en dat extra lijden niet is voorkomen.(…). Uit mijn bevindingen concludeer ik dat de houder op de plaats van vertrek een dier liet vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het dier niet in staat was zich pijnloos te bewegen.”
3.
3.1.
Op grond van het rapport heeft verweerder vastgesteld dat eiseres, als houder op de plaats van vertrek een geit liet vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat de geit niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Dit is een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren en artikel 3 aanhef en onder b, artikel 8, eerste lid, bijlage I, hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, van de Verordening (EG) 1/2005 (de Transportverordening). Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete van € 1.500,- opgelegd (boetezaak: 202201388, ROT 23/4835).
3.2.
Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd omdat eiser als vervoerder een geit heeft vervoerd die niet geschikt was voor dat transport, omdat de geit niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Daarmee heeft eiser volgens verweerder gehandeld in strijd met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren en artikel 3 aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, bijlage I, hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, van de Transportverordening. Omdat aan eiser eerder een boete is opgelegd voor eenzelfde overtreding heeft verweerder op grond van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken eiser een boete opgelegd van € 4.500,- (boetezaak: 202201387, ROT 23/4836).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de aan eisers opgelegde bestuurlijke boetes. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
5. Eisers betwisten dat de geit niet transportwaardig was. Daartoe betogen zij dat een bedrijfsdierenarts de geit vlak voor het transport heeft gezien en heeft vastgesteld dat het verantwoord was de geit te vervoeren. De geit was in goede voedingstoestand, zat verder goed in de vacht en maakte een alerte, fitte, niet-zieke indruk. Ondanks dat sprake was van beiderzijdse extreme varus stand distaal van de metacarpus, kwam de geit vlot op de arts af en ging niet liggen. De dierenarts heeft minimaal 10 tot 15 minuten gekeken naar het koppel waar de geit tussen liep en in die periode is de geit niet gaan liggen. De geit vertoonde geen tekenen van pijn en kon zelfstandig lopen. Ten onrechte heeft verweerder deze bevindingen van de dierenarts, die zijn neergelegd in de verklaringen van 16 november 2021 en van 28 maart 2023, terzijde geschoven. Dat de toezichthouder op het slachthuis, anders dan de dierenarts, wel tekenen van pijn heeft waargenomen, doet niet af aan de bevindingen van de dierenarts voorafgaand aan het transport. Dat sprake is van eeltvorming, verdikkingen en dergelijk is niet zichtbaar op de videobeelden. Het is aan verweerder om te bewijzen dat direct voordat het transport plaatsvond, het duidelijk voor eisers kenbaar was dat de geit pijn had en daardoor niet geschikt was voor transport. Gelet op de bevindingen van de dierenarts is daarvan geen sprake, zodat eisers ten onrechte een boete is opgelegd.
5.1.
Bij beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, geldt, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM, als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (vergelijk overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234).
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [1] , mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, als de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Als uitgangspunt geldt daarom dat een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar weegt en dat hetgeen in die verklaring is vastgelegd voor juist mag worden gehouden, indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport [2] . Aan de bevindingen van een toezichthouder kan dus niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
5.3.
Aan de rechtbank ligt ter toetsing voor of in voldoende mate vaststaat dat eisers een dier hebben laten vervoeren of hebben vervoerd dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat, zoals ten grondslag is gelegd aan de boetebesluiten, het dier niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.
5.3.1.
Niet in geschil is dat bij de geit sprake was van een extreme scheefgroei van de poten. De toezichthouder heeft ook vastgesteld dat de hoeven van de voorpoten langer waren dan de achterpoten, dat de voorpoten verdikt waren en dat de huid dikke grote harde eeltplekken had, wat volgens de toezichthouder erop duidt dat de geit belasting van de voorpoten heeft vermeden. Hiermee is in voldoende mate komen vast te staan dat het dier al langere tijd leed aan deze aandoening en dat het al langere tijd op de voorknieën steunde.
5.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank toont dit beeld echter niet zonder meer aan dat het dier voorafgaand aan het transport pijn moet hebben gehad en dat het niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Eisers hebben in dat verband aangevoerd dat dierenarts [naam 4] het dier voor transport heeft gezien en daarbij geen tekenen van pijn heeft waargenomen. In de aanvankelijk door eiseres overgelegde verklaring (bezoekrapport van 16 november 2021) staat dat [naam 4] de geit er – ondanks de stand van de poten - in goede conditie uit vond zien en geen aanleiding zag voor euthanasie. De dierenarts heeft zijn bevindingen in de (naar waarheid opgemaakte) verklaring van 28 maart 2023 nader toegelicht. Volgens [naam 4] was de geit in goede voedingstoestand, zat het goed in de vacht en maakte het een alerte, fitte en niet zieke indruk. Ondanks de stand van de poten bewoog het dier vlot en ging het niet liggen. Dieren die pijn lijden, zeker als het de poten betreft, gaan direct weer liggen. Op grond van zijn bevindingen zag de dierenarts geen reden tot euthanasie en vond hij het verantwoord het dier te vervoeren naar het slachthuis. Dat deze verklaring dateert van na het boetebesluit geeft de rechtbank op voorhand geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de dierenarts ondertekende verklaring, temeer daar deze past in het beeld dat de dierenarts in zijn bezoekrapport heeft geschetst. Gelet op de door de dierenarts vastgestelde toestand van het dier en het rapport daarnaast geen duidelijkheid geeft over de vraag of de stand van de poten per definitie pijn tot gevolg heeft, bestaat naar het oordeel van de rechtbank twijfel over de vraag of de geit voor aanvang van het transport pijn had en zich al dan niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen. Niet is uitgesloten dat het dier uitsluitend door de stand van de poten op zijn knieën is gaan rusten. Dat de geit uiteindelijk na het transport wel tekenen van pijn vertoonde doet hieraan niet af, omdat dat op zichzelf niets zegt over de situatie voorafgaand aan het transport en deze pijn ook tijdens of na het transport kan zijn ontstaan. Dit geldt temeer nu onweersproken is dat het dier, zoals ter zitting is verklaard, zelfstandig uit de wagen is gekomen. Dit volgt overigens ook uit het rapport van bevindingen waarin staat vermeld dat op videobeelden is te zien dat de dieren als kudde uit de wagen kwamen. Uit het bestreden besluit volgt verder dat bij navraag is gebleken dat niet was te zien of een dier kreupel was, omdat de poten niet in beeld werden gebracht.
5.4.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat onvoldoende is komen vast te staan dat de geit niet geschikt was voor het voorgenomen transport omdat het niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Dat betekent dat verweerder eisers ten onrechte een boete heeft opgelegd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en de boetebesluiten herroepen. Dit betekent dat de boetes komen te vervallen. Wat eisers voor het overige nog hebben aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
7. Omdat het beroep gegrond is bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt en verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.123,- (1 punt voor het indienen voor het indienen van de bezwaarschriften en 1 punt voor het deelnemen aan de telefonische hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,-, en 1 punt voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 875,-). Daarbij overweegt de rechtbank dat de beroepen van eisers samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld en dezelfde gemachtigde heeft voor eisers nagenoeg identieke werkzaamheden verricht. De proceskosten komen dus maar één keer voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 16 juni 2023;
- herroept de primaire besluiten van 27 januari 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres (ROT 23/4835) vergoedt;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser (ROT 23/4836) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.123,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:734
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2015, ECLI:NL:CBB:2015:300