ECLI:NL:RBROT:2024:6322
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking verzoek voorlopige voorziening
Op 9 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 mei 2024 en had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek werd op 30 mei 2024 behandeld, maar na een schorsing van het onderzoek heeft verzoekster op 5 juni 2024 haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. In plaats daarvan verzocht zij de voorzieningenrechter om het college te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechter oordeelde dat het college aan verzoekster tegemoet was gekomen door te bevestigen dat zij procedureel verblijfsrecht had, wat de reden was voor verzoekster om haar verzoek om voorlopige voorziening in te trekken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden dat het college in de proceskosten moest worden veroordeeld.
De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.750,-, gebaseerd op twee proceshandelingen die door de gemachtigde van verzoekster zijn verricht. Daarnaast moet het college het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.