ECLI:NL:RBROT:2024:6322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/5054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking verzoek voorlopige voorziening

Op 9 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 mei 2024 en had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek werd op 30 mei 2024 behandeld, maar na een schorsing van het onderzoek heeft verzoekster op 5 juni 2024 haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. In plaats daarvan verzocht zij de voorzieningenrechter om het college te veroordelen in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechter oordeelde dat het college aan verzoekster tegemoet was gekomen door te bevestigen dat zij procedureel verblijfsrecht had, wat de reden was voor verzoekster om haar verzoek om voorlopige voorziening in te trekken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden dat het college in de proceskosten moest worden veroordeeld.

De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.750,-, gebaseerd op twee proceshandelingen die door de gemachtigde van verzoekster zijn verricht. Daarnaast moet het college het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5054

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster ], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2024.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen. Het onderzoek is na de zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of verzoekster verblijfsrecht heeft.
1.2.
Op 4 juni 2024 heeft het college aangegeven dat verzoekster procedureel verblijfsrecht heeft in afwachting van de bezwaarprocedure. Ook heeft verzoekster laten weten dat zij een nieuwe afspraak heeft om aangifte van eerste vestiging te doen, namelijk op 10 juni 2024. Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening op 5 juni 2024 ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Op 5 juni 2024 heeft het college laten weten zich te conformeren aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
1.4.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het college is aan verzoekster tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekster heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het college met de mededeling dat verzoekster procedureel verblijfsrecht heeft, terwijl de eerdere onduidelijkheid hierover blijkens de bespreking tijdens de zitting de grondslag was van het bestreden primaire besluit, aan het verzoek van verzoekster is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van een verzoekschrift en deelname aan de zitting. Deze proceshandelingen leveren twee punten op. De waarde van één punt is € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 1.750,- bedragen.
6. De voorzieningenrechter wijst er ten slotte op dat het college het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden. [6] Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het college moeten wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Gelet op artikel 8:82, zesde lid, van de Awb.