ECLI:NL:RBROT:2024:6321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/5926
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoekster, die belanghebbende is bij een besluit tot afwijzing van een persoonsgebonden budget (PGB) aanvraag, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 7 november 2023 de aanvraag van de ouders van verzoekster afgewezen, omdat verzoekster niet voldeed aan de kwaliteitseisen. Na een brief van het college op 25 juni 2024, waarin werd aangegeven dat verzoekster nu wel aan de kwaliteitseisen voldeed, heeft verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het verzoek om proceskostenvergoeding toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-, te vergoeden door het college aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5926

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Tracey),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 7 november 2023 heeft het college een aanvraag van de ouders van [naam 2] (de ouders) afgewezen. In dat besluit heeft het college bepaald dat zij niet in aanmerking komen voor een PGB [1] , omdat verzoekster niet voldoet aan een aantal kwaliteitseisen. Tegen dit besluit hebben de ouders bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 11 april 2024 heeft het college schriftelijk aan verzoekster laten weten dat zij op dat moment niet geschikt is om als PGB-aanbieder zorg en ondersteuning te leveren zoals bedoeld in de Wmo [2] 2015 en de Jeugdwet. Aan verzoekster is de mogelijkheid geboden om verbetermaatregelen uit te voeren om aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
1.3.
Verzoekster heeft zich op 29 april 2024 gemeld als belanghebbende bij de bezwaarprocedure (tegen het besluit van 7 november 2023) en heeft het college ook verzocht om haar standpunt bij deze procedure te betrekken. Op 14 juni 2024 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Op 25 juni 2024 heeft het college schriftelijk aan verzoekster laten weten dat zij voldoet aan de kwaliteitseisen en daarmee geschikt is om zorg te leveren zoals bedoeld in de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening op 27 juni 2024 ingetrokken en verzocht om het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
1.5.
Op 1 juli 2024 heeft het college op dit verzoek gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat het door verzoekster ingetrokken verzoek niet connex is aan het besluit van 7 november 2023, onder meer omdat verzoekster zelf geen bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit.
1.6.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [3]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [4]
4. In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [5]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
5. Het college is met de brief van 25 juni 2024 aan verzoekster tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [6] Verzoekster heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [7] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de brief van 11 april 2024 van het college, waarin het volgende staat vermeld:
Mogelijkheid om in bezwaar te gaan
Via de beschikkingen van cliënten of budgethouders die vooralsnog zorg bij uw organisatie wensen in te kopen, heeft u als belanghebbende een rechtsingang. Indien sprake is van een dergelijke afwijzingsbeschikking, dan kunt u deze beschikking(en) bij de cliënt(en) of budgethouder(s) opvragen.”
Gelet op deze clausule vat de voorzieningenrechter het schrijven van verzoekster van 29 april 2024 op als een bezwaarschrift tegen het besluit van 7 november 2023. Verzoekster heeft zich immers op 29 april 2024 als belanghebbende bij de bezwaarprocedure van de ouders gemeld en daarbij verzocht om haar standpunt te betrekken in de bezwaarprocedure. Verzoekster wordt ook financieel geraakt door het besluit van 7 november 2023, omdat de ouders hun zorg elders zullen (moeten) inkopen.
6. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden op basis waarvan een uitzondering moet worden gemaakt. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
7. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 875,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- dient te vergoeden. [8] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Persoonsgebonden budget
2.Wet maatschappelijke ondersteuning
3.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
5.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Bestuur (de Raad) van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
6.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
8.Dat staat in artikel 8:82, zesde lid, van de Awb.