ECLI:NL:RBROT:2024:6272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
10-001805-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politieambtenaar voor valsheid in geschrift en beoordeling van geweldshandelingen

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een politieambtenaar die werd beschuldigd van valsheid in geschrift. De verdachte werd vrijgesproken van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aan zijn rechtsplicht heeft voldaan met betrekking tot de geweldshandelingen die hij heeft verricht tijdens een aanhouding op 5 december 2020. De verdachte had geprobeerd een man aan te houden die zich beledigend had gedragen, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie met meerdere personen. De verdachte heeft geweld gebruikt om de situatie onder controle te krijgen, maar heeft niet opzettelijk de beledigende uitlating 'kutneger' weggelaten uit zijn proces-verbaal. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte deze uitlating opzettelijk had weggelaten, en dat hij niet in strijd met zijn rechtsplicht had gehandeld met betrekking tot de geweldshandelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van valsheid in geschrift, omdat er geen opzet was aangetoond met betrekking tot de niet-geverbaliseerde uitlating.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-001805-23
Datum uitspraak: 5 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezend op het adres:
[adres],
raadsvrouw mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte, een politieambtenaar, wordt (kort gezegd) verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd door in een op ambtsbelofte door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen niet te verbaliseren (1) een door hem gedane discriminerende en beledigende uitlating en (2) een deel van het door hem toegepaste geweld. De dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft vrijspraak gevorderd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van valsheid in geschrift. De opzet op het weglaten van de betreffende uitlating en geweldshandelingen ontbreekt.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft eveneens aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hiertoe is allereerst betoogd dat er geen rechtsplicht bestond voor het opnemen van de uitlating en de geweldshandelingen. Door dit onvermeld te laten is evenmin een zodanig vertekend beeld van de werkelijkheid gegeven dat de inhoud van het proces-verbaal het karakter van een onwaarheid heeft verkregen. Tot slot was er geen sprake van opzet op schending van een rechtsplicht dan wel op een onwaarheid en/of oogmerk op misleiding.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
De vaststaande feiten en omstandigheden
Op 5 december 2020 omstreeks 23:38 uur is de verdachte ter ondersteuning van twee collega’s meegereden naar een melding van geluidsoverlast op een voor de politie bekende overlastlocatie. Ter plaatse zijn de verdachte en zijn twee collega’s aangesproken door een man (verder: [naam 1]). Deze man maakte (nadat hij meerdere malen gesommeerd was om zich te verwijderen) een opmerking die door de verdachte als beledigend werd ervaren. De verdachte heeft geprobeerd de man aan te houden.
Vervolgens heeft één van de aangevers, [aangever 1], zich gemengd in de aanhouding van de [naam 1]. Even later hebben ook de andere twee aangevers, [aangever 2] en [aangever 3], zich hierin gemengd, allen met de kennelijke bedoeling om de aanhouding van de [naam 1] te bemoeilijken dan wel te voorkomen, waarbij zij de verdachte en zijn twee collega’s hebben belaagd. De verdachte en zijn twee collega’s zijn er uiteindelijk – zeker toen er versterking ter plaatse kwam – in geslaagd om [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] aan te houden en te boeien. Daarbij hebben zij diverse geweldshandelingen verricht om het verzet te breken.
Kort na de aanhoudingen heeft de verdachte contactgegevens genoteerd van een bewoner die de verdachte en zijn collega’s attendeerde op de aanwezigheid van een camera die mogelijk de aanhoudingen en het geweld op beeld had vastgelegd. De verdachte heeft deze gegevens doorgegeven aan zijn collega’s van de dagdienst.
De verdachte heeft op 6 december 2020 om 01:30 uur mondeling melding gemaakt van het incident bij de hulpofficier van justitie. [1] In de door de hulpofficier opgemaakte geweldsregistratie is vermeld dat de verdachte geweld heeft toegepast, dat onder meer bestond uit “gebruik pepperspray, het plaatsen van trappen en plaatsen van stoten met een gebalde vuist op het lichaam van een of meerdere genoemde verdachten om geweld af te wenden en de aanhoudingen te doen slagen”.
De verdachte, evenals zijn twee ter plaatse aanwezige collega’s, hebben ieder aangifte gedaan van het tegen hen gepleegde verzet en geweld. Tevens hebben zij ieder afzonderlijk een proces-verbaal van bevindingen van de gebeurtenissen opgemaakt. De verdachte heeft op 6 december 2020 omstreeks 02.40 uur aangifte gedaan. Op diezelfde dag, onbekend op welk tijdstip, heeft de verdachte een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
In het door verdachte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen [2] heeft hij geverbaliseerd dat hij de [naam 1] met zijn benen klem had zodat hij aangever [aangever 1] van zich af kon krijgen. Ook heeft de verdachte geverbaliseerd dat hij zich “met alles wat hij kon heeft verdedigd” om van de verdachten los te komen en de verdachten van zich af te krijgen. Tevens heeft hij geverbaliseerd dat hij op [aangever 1] sprong en “hem met alles wat mogelijk was” van zijn collega [naam 2] heeft afgehaald. Daarnaast heeft de verdachte geverbaliseerd dat er door hem en – op aanwijzing van hem – door collega’s pepperspray is gebruikt.
Op basis van het dossier, in het bijzonder de camerabeelden inclusief geluid, is gebleken dat door de verdachte meer geweldshandelingen zijn verricht om de situatie onder controle te krijgen. Het gaat om het geven van drie vuistslagen op het lichaam van aangever [aangever 1] terwijl deze op armen en knieën voorovergebogen op de grond zat en in bedwang werd gehouden door de verdachte en één van zijn twee collega’s, het tweemaal slaan van aangever [aangever 2] tegen zijn hoofd terwijl hij geboeid op zijn buik op de grond lag en terwijl de verdachte naast en deels onder hem op de grond lag, en het slaan van aangever [aangever 3] terwijl zij op haar zij op de grond lag en de twee collega’s van de verdachte bezig waren haar onder controle te krijgen. Daarnaast is op de camerabeelden te horen dat er ‘loslaten kutneger’ wordt gezegd. De verdachte heeft op een later moment zelf aangegeven dat hij die woorden sprak. Deze uitlating en deze geweldshandelingen zijn niet in het door de verdachte opgemaakte proces-verbaal geverbaliseerd.
Op de camerabeelden is tot slot te zien en (deels) te horen dat nadat de drie aangevers zijn afgevoerd de verdachte en zijn collega’s gedurende korte tijd met elkaar in gesprek zijn over (de impact van) het incident.
4.3.2.
De beoordeling
Voor de beoordeling van de onderhavige zaak spelen twee juridische vragen een rol: (1) was er een plicht voor de verdachte om alle geweldshandelingen en de beledigende uitspraak te verbaliseren, en als die plicht er was, (2) heeft de verdachte opzettelijk in strijd met die plicht gehandeld? De rechtbank zal deze vragen, voor zover relevant, achtereenvolgens beantwoorden.
1.
Moest de verdachte de verbale uitlating en geweldshandelingen verbaliseren?
Juridisch kader
De verbaliseringsplicht van artikel 152 Sv brengt mee dat een opsporingsambtenaar alles in het proces-verbaal moet opnemen wat relevant kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. In het licht van de wetsgeschiedenis bij dit artikel geldt dat, indien er een proces-verbaal wordt opgemaakt, de ambtenaar vermelding van de opsporingsverrichtingen of bevindingen in het proces-verbaal alleen achterwege mag laten voor zover die redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing, zoals bij de straftoemeting of de beoordeling van de rechtmatigheid van een gebruikte bevoegdheid, waaronder het toepassen van geweld. [3] Verder kan het niet vermelden van een bepaalde handeling in een proces-verbaal een zodanig vertekend beeld van de werkelijkheid geven dat het wel verklaarde het karakter van een onwaarheid krijgt en zo een valse verklaring oplevert. [4]
Verbale uitlating
De uitlating ‘kutneger’ is van beledigende aard en kleurt de context van de zaak. Door het niet vermelden van deze uitlating, die gedaan is ten tijde van het onder controle brengen van de situatie en de aanhoudingen van de drie aangevers, is het voor de feitenrechter uitgesloten om daarmee bijvoorbeeld bij een eventuele strafoplegging in strafverminderende zin rekening te houden. Het verbaliseren van de uitlating kon dus redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter in een strafzaak tegen de aangevers te nemen beslissing. Er bestond zodoende een rechtsplicht voor de verdachte om deze uitlating in zijn proces-verbaal te verbaliseren.
Fysieke geweldshandelingen
De verdachte heeft in zijn proces-verbaal in algemene bewoordingen geverbaliseerd dat hij geweld heeft toegepast bij het onder controle brengen van de situatie en de aanhoudingen van de drie aangevers. Daarbij heeft hij er geen geheim van gemaakt dat hij fors geweld heeft toegepast: “Hierbij heb ik mij met alles wat ik kon verdedigd om los te komen van [aangever 1]” en “Hierop heb ik met alles wat ik kon [aangever 2] van mij af gekregen en rende ik naar mijn collega [naam 2]. Hierop sprong ik op [aangever 1] en heb ik hem met alles wat mogelijk was van mijn collega [naam 2] afgehaald” en “Ik heb het gevoel gehad dat ik heb moeten vechten voor mijn leven en dat van mijn collega [naam 2]”. Hij heeft het toegepaste geweld daarnaast – conform de destijds geldende Ambtsinstructie – via een geweldsregistratie bij de hulpofficier van justitie direct mondeling gemeld. Daarbij heeft hij specifieker bewoordingen gebruikt.
Uit het hiervoor weergegeven juridisch kader blijkt dat er een rechtsplicht bestond voor de verdachte om het gebruik van geweld te relateren in het proces-verbaal. Daaraan heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank voldaan, naar de eisen die op dat moment golden. De verdachte heeft immers op verschillende manieren omschreven dat hij bij de aanhoudingen van de drie aangevers geweld heeft gebruikt. Bij dit oordeel heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat op dat moment – zo blijkt uit de brief van het Openbaar Ministerie van 1 mei 2023 – onduidelijkheid bestond over de vraag hoe gedetailleerd door de politie toegepast geweld moest worden omschreven in een proces-verbaal van aanhouding of bevindingen (welke onduidelijkheid inmiddels is weggenomen met de inwerkingtreding van de ‘Aanwijzing geweldsaanwending opsporingsambtenaar’ uit 2022). Het niet volledig verbaliseren van de specifieke geweldshandelingen levert dus ook geen vertekend (‘onwaar’) beeld van de werkelijkheid op. Omdat de verdachte op dit punt niet in strijd met zijn rechtsplicht heeft gehandeld, hoeft voor dit gedeelte de opzet-vraag niet meer te worden beantwoord.
2.
Heeft de verdachte opzettelijk gehandeld?
Om tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrift te komen, is vereist dat de verdachte het proces-verbaal opzettelijk vals heeft opgemaakt of heeft vervalst. Gelet op het voorgaande beantwoordt de rechtbank deze vraag alleen voor de niet-geverbaliseerde uitlating ‘kutneger’.
De verdachte heeft verklaard dat hij door de hectiek van de situatie de chronologische volgorde van de vechtpartij kwijt was en dat hij alles in het proces-verbaal heeft geverbaliseerd zoals hij zich het kon herinneren. De verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij pas op een later moment – tijdens het bekijken en beluisteren van de camerabeelden – zichzelf het woord ‘kutneger’ hoorde roepen. Het is de verdachte zelf die erkend heeft dat hij degene was die dat heeft gezegd. Ook is het de verdachte zelf geweest die na het incident het initiatief heeft genomen om de camerabeelden op te (laten) vragen. De verdachte heeft voorafgaand aan het opstellen van het proces-verbaal van bevindingen die camerabeelden niet gezien.
Hoewel het buiten twijfel staat dat de verdachte deze uitlating heeft gedaan, ontbreekt in het dossier het bewijs dat de verdachte deze uitlating met opzet uit het proces-verbaal heeft weggelaten. Gelet op de conclusies van het Nederlands Forensisch Instituut [5] over de twee geluidsfragmenten van de camerabeelden waar de verdachte en zijn collega’s gedurende korte periode met elkaar in gesprek zijn over (de impact van) het incident, kan het opzet hieruit niet worden afgeleid. Het is gezien alle hectiek en de impact van de wijze waarop de aanhoudingen hebben plaatsgevonden veeleer voorstelbaar dat de verdachte zich niet alles meer heeft kunnen herinneren. Zodoende komt de rechtbank niet tot het bewijs dat de verdachte met opzet het woord ‘kutneger’ uit zijn proces-verbaal heeft weggelaten.
Conclusie
Ten aanzien van de geweldshandelingen heeft de verdachte aan zijn rechtsplicht voldaan. Ten aanzien van de uitlating heeft de verdachte zijn rechtsplicht geschonden door ‘kutneger’ niet in zijn opgemaakte proces-verbaal te verbaliseren. Desondanks heeft de verdachte deze uitlating niet opzettelijk uit het proces-verbaal weggelaten.
De verdachte wordt daarom vrijgesproken van valsheid in geschrift.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 5 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Dordrecht een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een door hem, verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met nummer [proces-verbaalnummer 1]) op 6 december 2020 valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door niet te hebben geverbaliseerd:
- de door verdachte gedane discriminerende en beledigende uitlating "kutneger",
en
- een deel van het door verdachte toegepaste geweld, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voetnoten

1.Rapport geweldsregistratie met nummer [proces-verbaalnummer 2].
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer 1].
3.Hoge Raad 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1125.
4.Hoge Raad 21 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE8845 en Hoge Raad 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5756.
5.Nederlands Forensisch instituut, ‘Onderzoek aan twee specifieke uitingen in een video-opname’, d.d. 8 maart 2023