In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. De werknemer, die sinds 26 oktober 2020 als chauffeur in dienst was bij [gedaagde], had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval in maart 2023. Na zijn ziekmelding reisde hij naar Roemenië, waar hij verbleef zonder toestemming van zijn werkgever. [gedaagde] heeft het loon van [eiser] vanaf april 2023 onbetaald gelaten met een beroep op loonopschorting, en vanaf 13 november 2023 een loonstop toegepast. De werknemer vorderde in kort geding betaling van zijn achterstallige loon, wettelijke verhoging en rente, en stelde dat de loonstop onterecht was.
De kantonrechter oordeelde dat de loonopschorting en de loonstop onterecht waren. De rechter stelde vast dat het niet redelijk was om van een ziekgemelde werknemer die in Roemenië verblijft te verlangen dat hij naar Nederland reist voor een afspraak bij de bedrijfsarts. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op zijn loon, inclusief wettelijke verhoging en rente, over de periode waarin het loon te laat was betaald. De rechter matigde de wettelijke verhoging tot 25% en kende ook een bedrag van € 2.591,13 bruto aan achterstallig loon toe. De loonstop vanaf 13 november 2023 werd als onterecht beoordeeld, evenals de loonstop vanaf 29 april 2024.
De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente, en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.