ECLI:NL:RBROT:2024:6084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/10/668490 / FA RK 23-8162 en C/10/673242 / FA RK 24-924
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding met grove miskenning van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de kinderalimentatie na hun echtscheiding. De ouders hebben in een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan afspraken gemaakt over de financiële bijdragen voor hun kinderen, maar de rechtbank oordeelt dat deze afspraken zijn gemaakt met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De moeder heeft verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, omdat de huidige afspraken niet in overeenstemming zijn met de behoeften van de kinderen en de draagkracht van de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader en de moeder respectievelijk € 200,- en € 100,- per maand bijdroegen aan de kosten van de kinderen, wat niet in lijn was met hun werkelijke draagkracht. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 219,- per kind per maand, ingaande op 9 november 2023, en heeft de eerdere afspraken in het ouderschapsplan gewijzigd. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de beslissing in de bodemprocedure voldoende was. De rechtbank heeft ook bepaald dat de alimentatie per 1 januari 2024 met 6,2% wordt verhoogd. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/668490 / FA RK 23-8162 (bodemprocedure)
C/10/673242 / FA RK 24-924 (voorlopige voorzieningen)
Kinderalimentatie
Beschikking van 24 april 2024
in de zaak van:
[moeder],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. H. Durdu,
t e g e n
[vader],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.A. Ray.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 9, binnengekomen op 9 november 2023;
het bericht namens de moeder van 7 december 2023 met bijlagen 8 en 9;
het verweerschrift van de vader;
het verzoekschrift voorlopige voorzieningen van de moeder met bijlagen 1 en 2, binnengekomen op 5 februari 2024;
het bericht namens de vader van 29 maart 2024 met bijlage 1 tot en met 6;
de brief namens de vader van 30 maart 2024 met bijlagen 7 en 8, een
de brief namens de vader van 31 maart 2024 met bijlagen 9 tot en met 11, en
het bericht namens de moeder van 31 maart 2024 met bijlagen 10 tot en met 13.
1.2.
De verzoeken van de moeder en het verweer van de vader zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 10 april 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

wat staat vast?
2.1.
Partijen zijn de ouders van:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2.2.
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 22 juli 2020 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 21 augustus 2020 ingeschreven in de daarvoor bedoelde registers.
2.4.
Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding voor de kinderen geregeld in een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan die zij op 1 juli 2020 hebben ondertekend en die als bijlagen aan de echtscheidingsbeschikking zijn gehecht. In het ouderschapsplan hebben partijen afgesproken dat vanaf het moment dat de moeder de echtelijke woning duurzaam heeft verlaten, de vader maandelijks een bedrag van € 200,- en de moeder een bedrag van € 100,- op de kinderrekening stort. Uit het ouderschapsplan blijkt dat partijen van de kinderrekening de daar genoemde verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betalen.
wat ligt voor?
2.5.
De moeder wil dat de rechtbank de afspraken zoals die in het ouderschapsplan zijn vastgelegd inzake kinderalimentatie wijzigt en de navolgende bijdragen vaststelt:
  • € 438,- per kind per maand, van 22 juli 2020 tot 31 december 2020;
  • € 451,- per kind per maand, van 1 januari 2021 tot 21 december 2021;
  • € 459,- per kind per maand, van 1 januari 2022 tot 31 december 2022;
  • € 475,- per kind per maand, van 1 januari 2023 tot 31 december 2023, en
  • € 504,- per kind per maand dan wel een bijdrage die de rechtbank in goede justitie juist acht, vanaf 1 januari 2024.
2.6.
Als voorlopige voorziening wil de moeder dat de vader met ingang van de datum waarop het verzoekschrift is ingediend een kinderalimentatie aan haar gaat betalen van € 500,- per kind per maand, althans enig ander bedrag en/of met ingang van een andere datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen
2.7.
De moeder stelt dat de afspraken in het ouderschapsplan met betrekking tot de kosten van de kinderen zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Er is een duidelijke wanverhouding tussen de bijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Partijen hebben de behoefte van de kinderen en het eigen aandeel van de vader vastgesteld, maar zijn door de afspraken inzake de kinderrekening – ten nadele van de kinderen – afgeweken van de richtlijnen die gelden voor kinderalimentatie.
2.8.
De vader is het niet mee eens met het (bodem)verzoek en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hij vraagt de rechtbank om de moeder in haar beide verzoeken niet te ontvangen dan wel deze verzoeken af te wijzen. De vader stelt dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. In dat geval kunnen de afspraken in het ouderschapsplan alleen worden gewijzigd als er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden die maken dat de moeder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aan die afspraken kan worden gehouden. Dat heeft de moeder niet dan wel onvoldoende onderbouwd.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader vanaf 9 november 2023 een kinderalimentatie van € 219,- per kind per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
3.2.
Een overeenkomst die ziet op levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. [1] Omdat de moeder heeft gesteld dat in dit geval daar sprake van is, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van haar verzoeken.
grove miskenning van de wettelijk maatstaven
3.3.
De contractsvrijheid van partijen bij het maken van afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht. Dat betekent dat niet van de wettelijke maatstaven afgeweken mag worden ten nadele van minderjarige kinderen, ongeacht of dat bewust of onbewust gebeurt. [2]
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in het ouderschapsplan zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Daarom ligt de vraag voor of dat al dan niet ten nadele van de kinderen is geweest.
3.5.
Partijen hebben in het ouderschapsplan de behoefte van de kinderen gesteld op € 678,- per kind per maand, zijnde in totaal € 1.356,- per maand. De vader kon volgens het ouderschapsplan daarvan € 876,- per maand dragen en de moeder € 480,- per maand. Omdat sprake was van co-ouderschap, mocht de vader een zorgkorting toepassen van 35% van de behoefte. Dat komt neer op (35% x € 678 =) € 475,- per maand. Dat bedrag is bedoeld voor de verblijfskosten van de kinderen bij de vader. Als de kinderalimentatie was berekend volgens de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatie, dan had de vader een bijdrage van (€ 876 - € 475 =) € 401,- per maand aan de moeder moeten betalen. Partijen hebben in afwijking daarvan afgesproken dat de vader en de moeder maandelijks een bedrag van respectievelijk € 200,- en € 100,- op de kinderrekening zouden storten. Op basis van de afspraak in het ouderschapsplan droeg de vader bij aan de kosten van de kinderen € 475,- (verblijfskosten) + € 200,- (storting op de kinderrekening) = € 675,- per maand en de moeder € 475,- (verblijfskosten) + € 100,- (storting op de kinderrekening) = € 575,- per maand. Aldus droeg de vader € 200,- per maand minder bij dan zijn draagkracht toeliet en de moeder € 100,- meer dan haar draagkracht toeliet. Uit het voorgaande blijkt dat op basis van de afspraken tussen partijen de kinderen tekort kwamen. De ouders betaalden samen minder dan het bedrag van de door hen overeengekomen behoefte van de kinderen en de bijdragen waren niet in overeenstemming met ieders draagkracht. De rechtbank is van oordeel dat de afspraken van partijen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven zijn overeengekomen. Dat de rechtbank de behoefte van de kinderen in 2020 hierna op een (iets) lager bedrag zal vaststellen, doet daar niet aan af, nu de vader minder en de moeder meer bijdroeg dan zijn respectievelijk haar draagkracht toeliet.
ingangsdatum
3.6.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.7.
Nu de door partijen gemaakte afspraken nooit aan de wettelijk maatstaven hebben voldaan, dient de kinderalimentatie (in beginsel) te worden herzien vanaf de datum
dat partijen uit elkaar gingen. Desalniettemin zal de rechtbank de kinderalimentatie hier in laten gaan vanaf 9 november 2023. Dat is de datum waarop de moeder haar verzoekschrift heeft ingediend. De vader had er in ieder geval vanaf dat moment rekening mee kunnen en moeten houden dat de rechtbank een kinderalimentatie zou vaststellen.
3.8.
De rechtbank ziet geen reden om de bijdrage per een eerdere datum te wijzigen. Gebleken is dat partijen nooit uitvoering hebben gegeven aan het storten van bedragen op een kinderrekening. In plaats daarvan hebben partijen elkaar over en weer betalingsverzoeken verstuurd. Nu de moeder heeft gesteld dat zij daarmee (gelet op het aanzienlijk hogere inkomen van de vader) in de praktijk mee moest betalen aan de uitgaven van de vader waardoor zij nog minder overhield voor de kinderen, had het op haar weg gelegen om in een eerder stadium een verzoekschrift in te dienen.
behoefte kinderen
3.9.
Bij de berekening van kinderalimentatie kijkt de rechtbank eerst naar hoe hoog de kosten van de kinderen zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij (kunnen) uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren.
3.10.
Uit het echtsscheidingsconvenant blijkt dat partijen destijds een netto gezinsinkomen hadden van € 5.419,- per maand. Daaruit hebben partijen als kosten van de kinderen afgeleid een bedrag van € 590,- per kind per maand. De rechtbank constateert dat partijen ook in het ouderschapsplan afspraken hebben gemaakt over de kosten van de kinderen. Daar zijn die becijferd op € 678,- per kind per maand. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij daarbij zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Nu niet duidelijk is van welke behoefte moet worden uitgegaan, zal de rechtbank aan de hand van het gezinsinkomen van partijen de behoefte berekenen. Uit de aangehechte berekening blijkt dat bij een gezinsinkomen van € 5.419,- per maand een behoefte past van € 1.220,- per maand voor twee kinderen. [4] Vermeerderd met de indexering bedroeg de behoefte € 1.324,- per maand in 2023. Dat is € 662,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat noemen we de ‘draagkracht’ van de ouders. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [5]
draagkracht vader
3.12.
Bij het bepalen van de draagkracht van de vader rekent de rechtbank met de inkomens die zijn opgenomen in zijn aangifte IB 2023 (bijlage 6). Daaruit blijkt een belastbaar inkomen van in totaal € 81.483,-.
3.13.
De vader heeft ter zitting gesteld dat hij in 2023 een bonusuitkering heeft ontvangen van zijn werkgever en dat het niet vanzelfsprekend is dat hij die ook dit jaar krijgt. Voor zover de vader daarmee heeft willen stellen dat bij het bepalen van zijn draagkracht – vanaf 1 januari 2024 – van een lager inkomen moet worden uitgegaan, gaat de rechtbank daar aan voorbij. De vader heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat de bonusuitkering in 2023 incidenteel was.
3.14.
Uit de aangehechte berekening blijkt een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 4.602,- per maand en een draagkracht van € 1.432,- per maand. [6] Omdat tussen partijen (nog steeds) sprake is co-ouderschap, heeft de rechtbank bij de berekening
van het NBI ook rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
draagkracht moeder
3.15.
Bij het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank met haar jaaropgave 2023. Daaruit blijkt een belastbaar inkomen van € 31.042,-.
3.16.
Uit de aangehechte berekening blijkt een NBI van € 3.048,- per maand en een draagkracht van € 671,- per maand. [7] De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het kindgebonden budget.
verdeling kosten
3.17.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.18.
Partijen hebben samen een draagkracht van € 2.103,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn in totaal € 1.324,- per maand.
Het maandelijks door de vader te dragen deel bedraagt:
= € 902,- per maand.
De moeder draagt maandelijks:
= € 422,- per maand.
zorgkorting
3.19.
Partijen zijn het er over eens dat op de vader een zorgkorting van toepassing is van 35% van de behoefte. Dat is (35% x € 1.324 =) € 464,- per maand. Dit maakt dat de vader een bedrag aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen van (€ 902 - € 464 =) € 438,- per maand. Dat is € 219,- per kind per maand. De moeder wordt geacht om alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen te betalen. De regeling inzake de kinderrekening komt hiermee tot een einde. Partijen zullen ieder de eigen verblijfskosten van de kinderen dragen.
indexering
3.20.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6.2%.
voorlopige voorzieningen
3.21.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot het treffen een voorlopige voorziening af, nu zij gelet op deze beslissing in de bodemprocedure daar geen belang meer bij heeft.
uitvoerbaar bij voorraad
3.22.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook als er tegen deze beslissing hoger beroep wordt ingesteld.
proceskosten
3.23.
Partijen moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt het ouderschapsplan van 1 juli 2020 en bepaalt dat de vader met ingang van
9 november 2023een kinderalimentatie aan de moeder moet betalen van
€ 219,-per kind per maand;
4.2.
beslist dat deze bijdrage vermeerderd met de indexering vanaf 1 januari 2024 € 233,- per kind per maand bedraagt;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat partijen allebei hun eigen proceskosten betalen, en
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: berekening behoefte
Bijlage 2: berekening draagkracht vader
Bijlage 3: berekening draagkracht moeder

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
4.Zie bijlage 1
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Zie bijlage 2
7.Zie bijlage 3