ECLI:NL:RBROT:2024:5678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/10/657846 / HA ZA 23-446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de berekening van de bonus van eiser op basis van de jaarrekening 2022

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een geschil over de berekening van de bonus van de eisers, die allen verbonden zijn aan een vennootschap onder firma. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 28 februari 2024 beslist dat het eigen vermogen in de jaarrekening 2022 leidend zou zijn voor de bonusberekening. De eisers stelden dat de post eigen vermogen in de jaarrekening niet correct was en vroegen de rechtbank om terug te komen op eerdere eindbeslissingen. De rechtbank oordeelde echter dat de jaarrekening op correcte wijze was opgesteld en dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen. De rechtbank wees het verzoek van de eisers af en bevestigde de eerdere beslissingen. De rechtbank oordeelde dat de bonus per ultimo 2022 berekend moest worden op basis van de jaarrekening 2022, die door de gedaagde vennootschap was overgelegd. De rechtbank kende de eisers bedragen toe voor achterstallig loon en bonus, maar wees andere vorderingen af. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 19 juni 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/657846 / HA ZA 23-446
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser 1],
2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
allen gevestigd of wonende te Goingarijp,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
tevens eisers in het incident,
advocaat mr. H.P. van der Veen te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NSD GROUP B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NSD LABELLING GROUP B.V.,
beide gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
tevens verweersters in het incident,
advocaat mr. R.S. van der Spek te Leeuwarden.
Partijen worden hierna afzonderlijk aangeduid als [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], NSD Group respectievelijk NSD Labelling, en gezamenlijk als [eisende partij] enerzijds en NSD c.s. anderzijds.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 februari 2024 en de daarin vermelde processtukken;
  • de akte van [eisende partij] op de rol van 10 april 2024, met producties 39 t/m 43;
  • de contra-akte van NSD c.s. op de rol van 8 mei 2024.

2.De verdere beoordeling in het incident

2.1.
De incidentele vordering houdt in dat NSD c.s. – kort gezegd – wordt veroordeeld om de auditfiles behorende bij de jaarcijfers 2022 van haar groepsvennootschappen aan [eisende partij] te verstrekken. Ter zitting is gebleken dat partijen al afspraken hadden gemaakt voor een review door [eisende partij] van de bij de jaarrekening behorende achterliggende stukken bij de accountant van NSD c.s. Daarop zijn partijen in het tussenvonnis van 28 februari 2024 (hierna: het tussenvonnis) in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de stand van zaken met betrekking tot de vordering in het incident (r.o. 6.35. van het tussenvonnis).
2.2.
Bij akte van 10 april 2024 (randnummer 14.4) heeft [eisende partij] verklaard geen nadere informatie van NSD c.s. nodig te hebben en heeft zij de incidentele vordering ingetrokken.
2.3.
Nu NSD c.s. onweersproken gelaten heeft gesteld dat zij immer bereid is geweest om de gevraagde informatie te verstrekken en die verstrekking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is de incidentele vordering onnodig ingesteld. [eisende partij] wordt daarom veroordeeld in de proceskosten in het incident.
2.4.
De proceskosten in het incident aan de zijde van NSD c.s. worden begroot op een bedrag van € 614,00 (1 punt x tarief van € 614,00) aan salaris advocaat.

3.De verdere beoordeling in de hoofdzaak in conventie

3.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis eindbeslissingen gegeven ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen (I.), achterstallig loon tot 1 maart 2023 (II.), de bonus op basis van de stand per 2 maart 2023 (IV. en V.) en een vergoeding ex artikel 7:411 BW (VI.).
3.2.
Voor de (verdere) beoordeling van de vordering tot betaling van de bonus per ultimo 2022 (III.) zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over hetgeen is overwogen onder r.o. 6.22., 6.28. en 6.30. van het tussenvonnis. Deze rechtsoverwegingen luiden als volgt:
“6.22. Aldus is in geschil de vraag of voor de berekening van de bonus per ultimo 2022 moet worden uitgegaan van de cijfers van de door NSD c.s. overgelegde jaarrekening over 2022. NSD c.s. meent dat die jaarrekening op correcte wijze tot stand is gekomen en wijst erop dat de jaarrekening is voorzien van een goedkeurende verklaring van de accountant en is vastgesteld door de aandeelhoudersvergadering. Ook is zij gemotiveerd ingegaan op de vraagtekens die [eisende partij] heeft geplaatst bij bepaalde cijfers. De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij] de gelegenheid dient te krijgen om haar stelling dat de post eigen vermogen in de jaarrekening over 2022 niet klopt en hoger zou moeten zijn, nader te onderbouwen zodra zij alsnog kan beschikken over de hiervoor onder r.o. 6.21. bedoelde informatie. [eisende partij] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte na tussenvonnis exact en gemotiveerd aan te geven waarop zij, althans haar accountant, baseert dat de post eigen vermogen in de jaarrekening over 2022 niet klopt en hoeveel hoger die haars inziens zou moeten zijn. NSD c.s. zal daar bij antwoordakte op mogen reageren. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat zij zich over die geschilpunten vervolgens zal willen laten voorlichten door een onafhankelijke deskundige.
(…)
6.28.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich bij eerdergenoemde akte en antwoordakte (ook), bij voorkeur na overleg en eenparig, uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
(…)
6.30.
De rechtbank verzoekt partijen in onderling overleg (ook) overeenstemming te bereiken over de persoon die eventueel als deskundige gaat optreden (en die bereid is de benoeming tot deskundige te aanvaarden). Voor zover partijen daarover geen overeenstemming bereiken, kunnen zij ermee volstaan dat bij akte en antwoordakte mede te delen. Dan zal de rechtbank, zo nodig, zelf een deskundige benaderen.”
3.3.
Bij akte van 10 april 2024 is [eisende partij] niet alleen ingegaan op de punten waarover de rechtbank vragen heeft gesteld, maar heeft zij de rechtbank tevens verzocht om van de eindbeslissingen over het achterstallig loon tot 1 maart 2023 (II.), de bonus op basis van de stand per 2 maart 2023 (IV. en V.) en een vergoeding ex artikel 7:411 BW (VI.) terug te komen.
3.4.
Vooropgesteld wordt dat een in een tussenvonnis gegeven eindbeslissing bindend is en dat daar in beginsel niet van kan worden teruggekomen, tenzij die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In dat geval brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (vgl. HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1873, r.o. 3.3). Daarbij geldt dat de rechter bevoegd is om aan een verzoek om terug te komen op een eindbeslissing voorbij te gaan, indien dat verzoek is gestoeld op feiten en stellingen die reeds eerder in de procedure ter kennis van de rechter en de wederpartij zijn gebracht of, gelet op het partijdebat, hadden moeten zijn gebracht. Het leerstuk van het terugkomen op een bindende eindbeslissing is immers niet bedoeld om een partij die heeft nagelaten tijdig alle voor het bereiken van een bepaald oordeel relevante stellingen en weren aan te voeren en te onderbouwen in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen.
3.5.
Hierna zal de rechtbank de vorderingen achtereenvolgens behandelen.
Kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen (vordering I.)
3.6.
In het tussenvonnis onder 6.6. is geoordeeld dat vordering I. zal worden toegewezen in die zin dat de Uitgangspunten en de Overeenkomst (zoals bedoeld in r.o. 2.4. respectievelijk 2.5. van het tussenvonnis) worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 lid 1 BW.
Achterstallig loon tot 1 maart 2023 (vordering II.)
3.7.
In het tussenvonnis onder 6.14. en 6.15. heeft de rechtbank bindende eindbeslissingen genomen over vordering II. In dat kader heeft [eisende partij] verzocht het oordeel over de reiskostenvergoeding te herzien.
3.8.
In de conclusie van antwoord in reconventie onder randnummer 24.1 heeft [eisende partij] over deze reiskosten het volgende gesteld:
“Ten aanzien van de reiskosten merkt [eiser 2] op dat het onjuist is dat [eiser 2] al in december
2021 in Goingarijp is gaan wonen. Op 26 augustus 2022 is [eiser 2] naar Friesland verhuisd
De door [eiser 2] in rekening gebrachte reiskosten zijn correct. De reiskosten zijn ook zonder
protest door NSD betaald en worden daarmee vermoed juist te zijn geweest.”
3.9.
Wat [eisende partij] in die conclusie over de reiskosten heeft gesteld, is in strijd met de uit artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor partijen voortvloeiende plicht om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Inmiddels is immers komen vast te staan dat de door [eiser 2] in rekening gebrachte reiskosten niet correct waren. [eiser 2] declareerde veel meer kilometers dan hij werkelijk reed. [eisende partij] voert nu onder meer nader aan dat [eiser 2] zijn reiskostendeclaraties destijds “forfaitair” opstelde, dat voor NSD c.s. kenbaar was dat de declaraties niet correct waren en subsidiair dat hij in werkelijkheid wel meer kilometers heeft gereden dan waar de rechtbank in het tussenvonnis rekening mee heeft gehouden.
3.10.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Gesteld noch gebleken is dat partijen het “forfaitair” mogen opstellen van reisdeclaraties ooit hebben besproken, laat staan zijn overeengekomen. Daarom is dit ook, anders dan [eisende partij] meent, niet zonder meer te vergelijken met de volgens [eisende partij] mondeling overeengekomen salarisverhoging, ter zake waarvan de bereikte overeenstemming niet schriftelijk is vastgelegd. Dat NSD c.s. [eiser 2] nooit heeft aangesproken op de onjuistheid van de door hem ingediende declaraties doet er niet aan af dat [eiser 2] zelf wist dat hij zonder dat daarover een afspraak was gemaakt veel meer kilometers declareerde dan hij in werkelijkheid reed. Welk aantal kilometers [eiser 2] destijds exact had behoren te declareren, kan achteraf niet meer worden vastgesteld, juist omdat [eiser 2] destijds niet correct heeft gehandeld. Dat komt voor risico van [eisende partij], temeer omdat zij in deze procedure in strijd heeft gehandeld met haar uit artikel 21 Rv voorvloeiende verplichtingen.
3.11.
Er is dan ook geen grond om op dit punt terug te komen van de bindende eindbeslissing. Dat betekent dat NSD Labelling, zoals al aangekondigd in het tussenvonnis, zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] van het bedrag van € 12.763,56 inclusief btw ter zake van achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.12.
Voor zover NSD Labelling voormeld bedrag al heeft uitbetaald aan [eiser 1] – NSD c.s. stelt dat in haar contra-akte, maar daar heeft [eisende partij] niet meer op kunnen reageren – strekt die betaling uiteraard in mindering op hetgeen waartoe NSD Labelling hierna zal worden veroordeeld.
De bonus per ultimo 2022 (vordering III.)
3.13.
Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft [eisende partij] een akte en NSD c.s. een contra-akte genomen. Op basis van die stukken ziet de rechtbank geen noodzaak om zich wat betreft de bonus per ultimo 2022 te laten voorlichten door een deskundige en zal zij overgaan tot de inhoudelijke behandeling van dit geschilpunt.
3.14.
[eisende partij] is in de gelegenheid gesteld om na onderzoek en advisering door haar accountant – waarover tussen partijen al afspraken waren gemaakt – alsnog deugdelijk te onderbouwen haar stelling dat door NSD c.s. “
middelen (trucs) zijn gebruikt om ervoor te zorgen dat het behaalde mooie resultaat over 2022 in de gepresenteerde jaarrekening is verdwenen” (randnummer 8.3 pleitnotities [eisende partij]).
3.15.
De rechtbank stelt vast dat [eisende partij] daarin niet is geslaagd. De accountant van [eisende partij] heeft de door NSD c.s. van aanvang af toegezegde toegang gekregen tot alle voor de beoordeling van de juistheid van de jaarrekening 2022 relevante informatie. Hem is kennelijk van door NSD c.s. toegepaste “trucs” niet gebleken. [eisende partij] erkent nu dat de jaarrekening 2022 mocht worden vastgesteld zoals deze is vastgesteld (randnummer 1.2 akte [eisende partij]).
3.16.
In de visie van [eisende partij] zou er echter geen recht worden gedaan aan de bedoeling van partijen als de aan [eisende partij] toekomende bonus wordt berekend op basis van het in de jaarrekening 2022 gepresenteerde eigen vermogen. [eisende partij] stelt dat hetgeen partijen volgens de bewoordingen van de gesloten overeenkomsten zijn overeengekomen anders moet worden uitgelegd dan conform die bewoordingen.
3.17.
Het is vaste rechtspraak dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Deze uitleg-maatstaf wordt de Haviltex-maatstaf genoemd.
3.18.
Partijen zijn volgens de bewoordingen van artikel 10 van de Uitgangspunten overeengekomen dat in het geval van het voortijdig beëindigen van het contract [eiser 2] recht zou hebben op uitkering van de percentages van de waardestijging boven € 4.000.000,- zoals genoemd in artikel 5 van de Uitgangspunten, zulks te meten volgens het eigen vermogen in de jaarrekening exclusief immateriële activa. Uit het door [eisende partij] gestelde kan niet worden afgeleid dat partijen op grond van wat zij hebben besproken en hoe zij de gemaakte afspraken hebben verwoord iets anders hebben mogen verwachten dan dat het hier ging om het eigen vermogen zoals dat blijkt uit de jaarrekeningen. Daarbij is het vanzelfsprekend zo dat als NSD c.s. de jaarrekening 2022 met het oog op benadeling van [eisende partij] anders zou hebben doen opstellen en vaststellen dan in de rede lag, er in zoverre met het oog op het vaststellen van de bonus een correctie zou moeten plaatsvinden.
3.19.
[eisende partij] stelt dat het eigen vermogen dat uit de jaarrekening 2022 blijkt ten aanzien van de volgende posten in het voordeel van [eiser 2] gecorrigeerd zou moeten worden bij het berekenen van de bonus:
  • de dividenduitkering;
  • de inkoop van eigen aandelen;
  • de voorziening voor nog te betalen managementvergoeding;
  • de voorziening voor de mogelijke gevolgen van een fiscaal boekenonderzoek;
  • de belastingdruk op latente vennootschapsbelasting;
  • het volgen van het advies van de UK-accountant;
  • de verkoop van het pand aan de Gustoweg.
3.20.
Over de dividenduitkering en de inkoop van eigen aandelen heeft de rechtbank in r.o. 6.19. van het tussenvonnis al bindende eindbeslissingen genomen. Er is geen grond om van die beslissingen terug te komen.
Ten aanzien van de voorziening voor nog te betalen managementvergoeding en de voorziening voor de mogelijke gevolgen van een al lang lopend fiscaal boekenonderzoek, voert NSD c.s. aan dat de voorzieningen zijn getroffen op basis van de beste inzichten die het bestuur van NSD en de accountant hadden op het moment van opmaken van de jaarrekening en het afgeven van de goedkeurende verklaring van de accountant. Dat moment is niet eind 2022, maar medio 2023. Toen was de claim van [eisende partij] bij NSD bekend. NSD heeft met die kennis en op basis van de stand van zaken in het boekenonderzoek besloten de betreffende voorzieningen in de jaarrekening 2022 op te nemen. Dat komt de rechtbank niet ongegrond voor. Het tegendeel kan in ieder geval niet uit de stellingen van [eisende partij] en de door haar overgelegde producties worden afgeleid.
De belastingdruk op latente vennootschapsbelasting waarmee rekening is gehouden in de jaarrekening 2022 is ten opzichte van voorgaande jaren verhoogd van 15% naar 19%, omdat bekend was dat het wettelijke tarief over de 1e schijf van de vennootschapsbelasting per 1 januari 2023 in die mate zou worden verhoogd. Dat vormt een deugdelijke reden.
In de jaarrekening 2022 is geen actieve latentie opgenomen voor aanwezige compensabele verliezen. Die werkwijze is gerechtvaardigd, nu dit is gedaan op advies van de UK-accountant en tot 2020 ook de gebruikelijke manier was. Dat [eiser 2] met betrekking tot 2020 en 2021 verdedigbaar heeft geacht om het advies van de UK-accountant op dat punt niet te volgen, maakt dat niet tot een bestendige gedragslijn waar niet meer van mocht worden afgeweken. Het ligt meer in de rede om in een dergelijk geval het voorzichtigheidsbeginsel in acht te nemen.
Ter zake van de achterstallige Duitse vennootschapsbelasting heeft het bestuur besloten om het door de fiscale autoriteiten ingenomen standpunt te accepteren, die vennootschapsbelasting te betalen en geen kostbare en langlopende procedure met onzekere uitkomst te beginnen. Dat is een begrijpelijke keuze. Dat [eiser 2] op dat punt als bestuurder een andere keuze zou hebben gemaakt, brengt niet mee dat ter zake hiervan een correctie op zijn plaats is van het eigen vermogen zoals dat blijkt uit de jaarrekening 2022.
De verkoop van het pand aan de Gustoweg te Rotterdam had invloed op het eigen vermogen. Dat is terecht verdisconteerd in de jaarrekening 2022. Er is, gelet op wat partijen zijn overeengekomen over de uitgangpunten voor de berekening van de bonus, geen reden om ter zake daarvan het eigen vermogen dat blijkt uit de jaarrekening 2022 ten voordele van [eisende partij] te corrigeren.
3.21.
Uit het voorgaande volgt dat uit de stellingen van [eisende partij] en de door haar overgelegde brief van 4 april 2024 van haar accountant (productie 39 van [eisende partij]) niet kan worden afgeleid dat de jaarrekening 2022 anders is opgesteld en vastgesteld dan gelet op de toepasselijke normen in de rede lag. Bij het opstellen (en vaststellen) van de jaarrekening is het voorzichtigheidsbeginsel in acht genomen. In voorgaande jaren, toen [eiser 2] daar meer invloed op had, is dat in mindere mate geschied. De wijze waarop het voorzichtigheidsbeginsel bij het opstellen van de jaarrekening 2022 in acht is genomen, acht de rechtbank correct. Van het daarmee schenden van een bestendige gedragslijn is geen sprake. Het is in de visie van de rechtbank veeleer zo dat het eigen vermogen in de jaren dat [eiser 2] meer invloed had op de vaststelling van de jaarrekening op enigszins geflatteerde wijze is gepresenteerd dan dat de jaarrekening 2022 het eigen vermogen niet reëel weergeeft.
3.22.
De conclusie is dat voor een correctie op de cijfers in de jaarrekening ten voordele van [eiser 2] geen plaats is. Voor de berekening van de bonus per ultimo 2022 moet daarom worden uitgegaan van de jaarrekening 2022 die door NSD c.s. is overgelegd. Het daarin vermelde eigen vermogen, verminderd met de materiële activa, komt neer op een bedrag van € 4.058.714,-. Dat leidt tot een bonus van € 14.678,50 exclusief btw (25% van € 58.714,-), derhalve € 17.760,99 inclusief btw.
3.23.
Vordering III. wordt toegewezen in die zin dat NSD Group wordt veroordeeld om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 17.760,99, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.24.
Voor zover NSD Group voormeld bedrag al heeft uitbetaald aan [eiser 2] – NSD c.s. stelt dat in haar contra-akte, maar daar heeft [eisende partij] niet meer op kunnen reageren – strekt die betaling uiteraard in mindering op hetgeen waartoe NSD Group hierna zal worden veroordeeld.
De bonus o.b.v. de stand per 2 maart 2023 (vorderingen IV. en V.)
3.25.
In r.o. 6.26. van het tussenvonnis is beslist dat de vorderingen ten aanzien van de bonus per 2 maart 2023 bij eindvonnis zullen worden afgewezen. [eisende partij] stelt dat heroverweging van die bindende eindbeslissing op zijn plaats is. De rechtbank acht daarvoor geen grond aanwezig. Het betoog van [eisende partij] over de partijbedoeling en uitleg van de Uitgangspunten is een herhaling van zetten. De rechtbank heeft dit betoog in r.o. 6.25. van het tussenvonnis al verworpen en dat oordeel nog eens bevestigd in de overwegingen in r.o. 3.18. van dit vonnis.
Gevorderde vergoeding van € 12.409.578,50 (vordering VI.)
3.26.
In r.o. 6.8. van het tussenvonnis is beslist dat deze vordering in het eindvonnis zal worden afgewezen.
3.27.
[eisende partij] houdt in haar akte onder randnummers 13.5 t/m 13.22 een nader betoog over de noodzaak van een zwaarwegende grond voor opzegging en het in acht nemen van een opzeggingstermijn. NSD c.s. heeft bij contra-akte te kennen gegeven dat haars inziens de rechtbank over deze punten al bindende eindbeslissingen heeft genomen, zodat NSD c.s. hierop niet zal ingaan. De rechtbank zal hier evenmin nog inhoudelijk op ingaan. [eisende partij] is met de akte buiten de instructie getreden die de rechtbank ten aanzien van de in die akte te behandelen onderwerpen bij tussenvonnis heeft gegeven en handelt daarmee in strijd met de eisen van een goede procesorde. Voor zover [eisende partij] alsnog bij akte ter rolle de gronden van de eis zoals die uit de dagvaarding zijn af te leiden wenst te veranderen of te vermeerderen, zal de rechtbank deze verandering of vermeerdering van eis in dit stadium van de procedure wegens strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing laten (artikel 130 lid 1 Rv).
Herstel van een overweging in het tussenvonnis
3.28.
[eisende partij] merkt in voetnoot 7 bij randnummer 12.2 van haar akte terecht op dat [eiser 3] de echtgenote van [eiser 2] is en [naam 1] (hierna: [naam 1]) de echtgenote van [naam 2] is. [naam 1] is degene die als officemanager werkzaam is bij NSD c.s. Op drie plaatsen (regels 3, 6 en 7) in r.o. 6.12. van het tussenvonnis heeft de rechtbank abusievelijk de naam “[eiser 3]” genoemd, terwijl bedoeld is “[naam 1], de echtgenote van [naam 2]” te vermelden. R.o. 6.12. van het tussenvonnis dient in die zin te worden gelezen.
Proceskosten
3.29.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De verdere beoordeling in de hoofdzaak in reconventie

4.1.
Ook ten aanzien van de vordering in reconventie is in het tussenvonnis (r.o. 6.31. t/m 6.33.) al een eindbeslissing gegeven. De vordering in reconventie wordt afgewezen.
4.2.
NSD c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie inclusief nakosten. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] op:
salaris advocaat € 786,- (2 punten x tarief € 786,- x 0,5)
nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 964,-
4.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van NSD c.s. tot op heden begroot op € 614,00;
in de hoofdzaak
in conventie
5.2.
verklaart voor recht dat de Uitgangspunten en de Overeenkomst worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 lid 1 BW;
5.3.
veroordeelt NSD Labelling tot betaling aan [eiser 1] van het bedrag van € 12.763,56 ter zake van achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt NSD Group tot betaling aan [eiser 2] van het bedrag van € 17.760,99 ter zake van achterstallige bonus, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.8.
wijst de vordering af;
5.9.
veroordeelt NSD c.s. in de proceskosten van € 964,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als NSD c.s. niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet NSD c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.10.
veroordeelt NSD c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.11.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. W.J.J. Wetzels en mr. J.T.P. Pot. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
2091 / 1729 / 1404 / 3682