9.2De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester (in beginsel) bevoegd was om de woning van verzoekers te sluiten op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. De burgemeester heeft in zijn besluit betrokken dat er in de nacht van 19 mei op 20 mei 2024 een explosie heeft plaatsgevonden bij/aan de woning van verzoekers. Op camerabeelden is een persoon te zien die een voorwerp aansteekt en vervolgens vlucht. Ter plaatse zijn door de politie veel vuurwerkresten op straat voor de woning aangetroffen. De burgemeester heeft deze vorm van geweld zonder meer kunnen aanmerken als ernstig geweld in de onmiddellijke nabijheid van de woning waardoor de openbare orde ernstig wordt verstoord.
Mocht de burgemeester van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik maken?
10. Als de burgemeester bevoegd is om een woning op grond van 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet te sluiten, is de volgende vraag of de burgemeester in dit geval ook gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid. De toepassing van de bevoegdheid om de woning te sluiten mag niet onevenredigzijn. Daarbij speelt een rol of de sluiting (a) geschikt, (b) noodzakelijk en (c) evenwichtig is.
a. Is de sluiting een geschikt middel?
10.1.1Verzoekers voeren aan dat de sluiting geen effectief (geschikt) middel is om de explosies tegen te gaan, omdat ook explosies bij de woning plaatsvinden als de woning gesloten is en verzoekers niet thuis zijn. Daarnaast levert het volgens verzoekers juist een gevoel van onveiligheid en ongemak op bij (bepaalde) buurtbewoners.
10.1.2De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van sluiting in het algemeen geschikt is voor het beëindigen of voorkomen van verstoring van de openbare orde rond een woning. Dat er ook explosies plaatsvonden op het moment dat de woning was gesloten en verzoekers niet in de woning aanwezig waren, betekent niet dat het een ongeschikt middel is om een bijdrage te leveren aan het beëindigen of voorkomen van verstoring van de openbare orde rond de woning van verzoekers. Dat gedurende een sluitingsperiode (pogingen tot) geweldsincidenten hebben plaatsgevonden, zegt niets over het aantal incidenten dat zich zonder sluiting zou hebben voorgedaan, terwijl met een sluiting slachtoffers (in en rond de woning) kunnen worden voorkomen. Bovendien werd ook een aanslag gepleegd op de woning op het moment dat verzoekster en de kinderen daar verbleven. Dat bepaalde buurtbewoners een gevoel van ongemak en onveiligheid ervaren als gevolg van de sluiting, maakt niet dat de sluiting geen geschikt (effectief) middel is.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de sluiting ook in dit geval een geschikt middel is.
b. Is het noodzakelijk om de woning te sluiten?
10.2.1De sluiting is noodzakelijk als de burgemeester aannemelijk heeft gemaakt dat de verstoring van de openbare orde rond de woning niet afdoende kan worden bestreden met een minder ingrijpend middel dan een sluiting. Daarbij is van belang of de sluiting noodzakelijk is ter herstel van de openbare orde en het voorkomen van herhaling van een verstoring van de openbare orde.
10.2.2Verzoekers voeren aan dat er geen noodzaak is om de woning te sluiten omdat minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn waarmee de burgemeester zijn beoogde doel kan bereiken, zoals het opnemen van verzoekers in het Stelsel Bewaken & Beveiligen, verhoogde surveillance, camerabewaking en gerichte politieacties. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verzoekers niet. De burgemeester heeft uitvoerig toegelicht dat er, naast het sluiten van de woning, vele maatregelen zijn ingezet zoals (permanent) cameratoezicht (waaronder ANPR camera’s), structurele surveillance, de inzet van beveiligingspersoneel (waaronder permanente beveiliging aan de deur door een beveiligingsbedrijf), de plaatsing van extra verlichting en de plaatsing van extra zandzakken. Al deze maatregelen hebben niet voorkomen dat er nieuwe aanslagen werden gepleegd en kunnen onvoldoende garanderen dat bij nieuwe aanslagen geen gewonden of doden vallen.
De hoofdofficier van justitie te Rotterdam ziet volgens verzoekers vanuit de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde geen reden om verzoeker(s) op te nemen in het Stelsel Bewaken en Beveiligen, zodat de dreiging volgens verzoekers kennelijk wel meevalt. De burgemeester heeft toegelicht dat hij niet bevoegd is om verzoekers op te nemen in het Stelsel Bewaken en Beveiligen, zodat hij dus ook niet ter uitvoering daarvan maatregelen kan nemen als plaatsing van een beveiligingscontainer (“wit huisje”) of de afsluiting van een weg. Dat er voor de hoofdofficier van justitie tot nu toe (kennelijk) geen reden is om verzoeker(s) op te nemen in het Stelsel Bewaken en Beveiligen, doet niet af aan het gevaar dat uitgaat van de explosies voor verzoekers, omwonenden en passanten en de noodzaak om hen te beschermen en herhaling te voorkomen. Bij de explosie in de nacht van 19 op 20 mei 2024 zijn door de politie veel vuurwerkresten op straat voor de woning aangetroffen. Ook bij eerdere aanslagen is schade toegebracht aan omliggende panden en voertuigen (onder andere gesneuvelde ruiten). Bij de burgemeester is er geen duidelijkheid over de achtergrond van de (pogingen tot) geweldsincidenten terwijl de afgelopen maanden meerdere panden en eerder ook voertuigen die in verband staan met verzoeker doelwit zijn geweest van (pogingen tot) aanslagen. Daarbij heeft de burgemeester toegelicht dat er een toename is in zwaarte van het explosief en de frequentie van de incidenten. Daarbij komt dat bij eerdere aanslagen kennelijk werd bedoeld om slechts schade aan de buitenkant van de betrokken panden aan te richten, maar sinds eind maart 2024 geprobeerd lijkt te worden om door middel van een explosief in combinatie met een licht ontvlambaar voorwerp binnenin de panden brand te stichten, wat al tot opname van iemand op de IC heeft geleid. De burgemeester heeft daarom niet onaannemelijk mogen vinden dat de veiligheidsrisico’s voortduren.
De burgemeester heeft verder in zijn besluit kunnen en mogen betrekken dat ook een bepaalde signaalwerking uitgaat van de sluiting, omdat de woning wordt onttrokken aan/ bevroren van de situatie die de bedreiging veroorzaakt. Niet gebleken is dat het gebruik van de woning door verzoekers het risico op herhaling verkleint, terwijl de impact van een aanslag op de openbare orde kan worden vergroot doordat er slachtoffers kunnen vallen. De burgemeester heeft eerder geprobeerd om verzoekster en de kinderen te laten verblijven in de woning, maar heeft deze poging na twee weken beëindigd omdat ondanks alle getroffen maatregelen wederom een aanslag plaatsvond bij de woning terwijl verzoekster en de kinderen hierin verbleven. Dat er tot nu toe geen explosie is geweest op een moment dat verzoeker in de woning verbleef, biedt geen garantie voor het uitblijven van herhaling als verzoeker in de woning zou verblijven. Dat de autoriteiten die daarover gaan volgens verzoeker de overtuiging hebben dat hij en zijn gezin geen enkel gevaar zouden lopen als zij in de woning zouden verblijven, heeft verzoeker niet onderbouwd en kan niet worden afgeleid uit het enkele feit dat verzoeker niet is opgenomen in het Stelsel Bewaken & Beveiligen. Bovendien doet dit niet af aan de zelfstandige verantwoordelijkheid die de burgemeester heeft om maatregelen te treffen in het belang van de handhaving van de openbare orde.
De burgemeester heeft zich daarom op het standpunt kunnen en mogen stellen dat op het moment van de sluiting minder verstrekkende maatregelen om ernstige verstoring van de openbare orde rond de woning te voorkomen en om verzoekers, omwonenden en passanten te beschermen, niet voorhanden of toereikend waren. De sluiting was daarom noodzakelijk.
c. Was de sluiting gelet op de belangen van verzoekers evenwichtig?
10.3.1Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Er moet evenwicht zijn tussen de bescherming van het algemeen belang, in dit geval het herstel van de openbare orde en het voorkomen van herhaling van de verstoring van de openbare orde, en de te respecteren belangen van verzoekers. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
Verzoekers voeren aan dat zij als slachtoffers van de aanslagen geen invloed hebben op de verstoring/verstoorders van de openbare orde. De sluitingsbevoegdheid is volgens hen niet bedoeld om slachtoffers uit hun woning te halen. Verzoeker heeft geen strafblad en volgens de autoriteiten lopen verzoekers geen gevaar als zij zouden terugkeren naar de woning. Verzoekers hebben zelf verschillende maatregelen genomen om de woning te beveiligen. Het kan volgens verzoekers niet de bedoeling zijn dat zij uit de woning worden gehaald terwijl de verantwoordelijken voor de criminele activiteiten hun gang kunnen blijven gaan.
Verder voeren verzoekers aan dat de burgemeester onvoldoende rekening houdt met de grote gevolgen die de sluiting heeft voor de kinderen en de bedrijfsvoering van verzoeker. De ouders en kinderen verblijven op verschillende locaties. De burgemeester heeft volgens verzoekers niet gemotiveerd wat de rechtvaardiging is voor de “uithuisplaatsing” van de kinderen. Als gevolg van de uitlatingen van de burgemeester durven mensen die verzoekster en de kinderen opvangen, niet ook verzoeker op te vangen. Hierdoor worden de kinderen gescheiden van hun vader. Verzoeker slaapt in hotels en in zijn auto. De alternatieve huisvesting die door de burgemeester is aangeboden, is niet passend. De sluiting is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen staan onder behandeling en worden begeleid. Ook voeren verzoekers aan dat de sluiting niet in het belang van de openbare orde is, omdat deze leidt tot een gevoel van ongemak en onveiligheid bij buurtbewoners. De sluiting zorgt ook voor een beperking van het gebruik van het eigendom van omwonenden, onder meer door de plaatsing van zandzakken.
Verder voeren verzoekers aan dat de burgemeester handelt in strijd met vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door geen preventieve maatregelen te nemen in verband met de bescherming van het leven van verzoekers (artikel 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, EVRM). Ook is er een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op respect voor verzoekers familie- en gezinsleven en woning (artikel 8 van het EVRM), het recht op veiligheid voor de kinderen (artikel 6 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, IVRK), het recht op een ongestoorde omgang van kinderen met hun ouders (artikelen 9 en 18 van het IVRK), het recht op een veilig thuis voor kinderen (artikel 16 van het IVRK) en het eigendomsrecht. Tot slot voeren verzoekers aan dat de burgemeester hen had moeten compenseren voor de kosten die verzoekers hebben gemaakt en de schade die zij hebben geleden als gevolg van de sluiting.
10.3.2De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de belangen van verzoekers, gelet op de ernstige verstoring van de openbare orde en de ernstige vrees voor herhaling op het moment van de sluiting, ondergeschikt heeft kunnen achten aan de belangen die gediend zijn met een sluiting van de woning: het algemeen belang van de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van herhaling en daarmee het beschermen van verzoekers, buurtbewoners en passanten. De burgemeester heeft daarbij kunnen en mogen meewegen dat er, mede gelet op eerdere incidenten bij panden en voertuigen die in verband staan met verzoeker, een ernstige en actuele dreiging bestaat van nieuwe geweldplegingen en dat het leven en woon- en leefklimaat van buurtbewoners door de geweldplegingen ernstig wordt bedreigd. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de burgemeester de woning heeft gesloten voor de (in dit geval) relatief kortere duur van zes weken om verzoekers een perspectief te bieden op een relatief snelle terugkeer naar de woning mocht gedurende deze periode blijken dat de noodzaak tot sluiting niet langer aanwezig is.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de sluiting van de woning een ernstige ontwrichting van het dagelijks leven van verzoekers tot gevolg heeft en dat de sluiting een zeer grote impact heeft op verzoekers en in het bijzonder op de kinderen. Het standpunt van verzoekers dat de wetgever de sluitingsbevoegdheid niet bedoeld zou hebben voor de situatie van verzoekers, volgt de voorzieningenrechter niet. De “verstrekkende consequentie dat een bewoner zijn woning moet verlaten omdat deze wordt gesloten, terwijl hij niet zelf de openbare orde verstoort of slechts gezinslid is van iemand die klaarblijkelijk een doelwit van criminelen is”, is volgens de wetgever juist een belang dat bij de belangenafweging (evenwichtigheid) bij een sluiting moet worden meegewogen.Het belang van zo’n bewoner (slachtoffer) bij het respecteren van zijn huisrecht weegt in zo’n geval zwaarder dan wanneer de dreiging of verstoring wel van hem zou uitgaan.
Niet in geschil is dat de sluiting een inbreuk maakt op de grondrechten van verzoekers. Anders dan verzoekers, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op respect voor verzoekers familie- en gezinsleven en woning en het eigendomsrecht van verzoekers. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is het recht op respect voor het familie- en gezinsleven en woning vastgelegd. Inmenging op dit recht is onder voorwaarden toegestaan.Het recht op ongestoord genot van eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Een beperking van het eigendomsrecht kan via wetgeving worden gereguleerd en moet evenredig zijn ten opzichte van het nagestreefde doel. Er is in dit geval voldaan aan de voorwaarden die een inperking van deze grondenrechten rechtvaardigen. De bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning is neergelegd in artikel 174a van de Gemeentewet en is daarom bij wet voorzien. De sluiting dient daarnaast een legitiem doel, namelijk het herstel van de openbare orde en de bescherming van het leven van verzoekers, omwonenden en passanten en het voorkomen van herhaling de verstoring van de openbare orde. Zoals volgt uit 10.2.2, mocht de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk achten en heeft hij niet kunnen en hoeven volstaan met minder ingrijpende maatregelen.
In het licht van het IVRK is van belang dat de burgemeester zich bij het nemen van zijn besluit voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting dient af te zien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat hij niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de burgemeester zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. De burgemeester heeft mede in het belang van de veiligheid van de kinderen de woning gesloten en het gevolg daarvan is dat de kinderen de woning hebben moeten verlaten. Van een “uithuisplaatsing”, een kinderbeschermingsmaatregel waarbij een kind niet bij de ouders maar elders wordt ondergebracht, is dus geen sprake. Zoals volgt uit 10.2.2, heeft de burgemeester niet kunnen en hoeven volstaan met minder ingrijpende maatregelen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ouders van minderjarige kinderen in beginsel zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van vervangende woonruimte, maar dat de burgemeester zich wel dient te informeren over geschikte opvang. Daarbij moet hij kijken in hoeverre verzoekers zelf in staat zijn om iets te regelen. De burgemeester heeft geïnformeerd of de kinderen opvang hebben en dat was het geval. Bovendien heeft hij zich ingespannen om aan het gezin een passende vervangende woonruimte aan te bieden op een locatie die goed te beveiligen is. Verzoekers is in december 2023 door de burgemeester een recreatiewoning aangeboden voor de duur van twee weken, waarvan zij gebruik hebben gemaakt. Gedurende die tijd is door de burgemeester gezocht naar passende alternatieve woonruimte die goed te beveiligen is. Die door de burgemeester passend geachte woonruimte is in januari 2024 aangeboden. Dat deze woonruimte (beoogd als tijdelijk) op dat moment nog te herstellen gebreken bevatte en nog moest worden beveiligd voordat verzoekers erin konden trekken, doet niet af aan het feit dat verzoekers vervangende woonruimte is aangeboden. Verzoekers hebben na herstel van de gebreken echter geen gebruik willen maken van deze woonruimte en zijn zelf in staat gebleken om opvang te regelen. Het gevolg daarvan is dat de kinderen nu op een andere locatie verblijven dan de vader. Ook een poging van de burgemeester om verzoekster en de kinderen in maart 2024 te laten verblijven in de woning is vanwege een nieuwe explosie bij de woning beëindigd. Het standpunt van verzoekers dat de burgemeester met de sluiting van de woning niet voldoet aan de zorgplicht om burgers te beschermen tegen (levens)gevaar (artikel 2 van het EVRM), kan de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande dan ook niet volgen.
Verzoekers voeren verder nog aan dat de sluiting niet in het (algemeen) belang van de openbare orde is omdat deze leidt tot een gevoel van ongemak en onveiligheid bij (bepaalde) buurtbewoners en omdat de sluiting zorgt voor een beperking van het gebruik van het eigendom van omwonenden, onder meer door de geplaatste zandzakken. Deze belangen kunnen echter niet leiden tot het oordeel dat de sluiting niet in het algemeen belang van de openbare orde is, alleen al vanwege het feit dat, zoals door de burgemeester met e-mails is onderbouwd, het niet sluiten van de woning bij bepaalde andere bewoners juist leidt tot een gevoel van onveiligheid en tot schade aan eigendommen van andere bewoners of passanten – of erger – kan leiden.
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester het belang van de openbare orde en veiligheid zwaarder kunnen en mogen laten wegen dan de belangen van verzoekers.