ECLI:NL:RBROT:2024:5576

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10605485
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van vakbond FNV om naleving van cao te vorderen voor ongebonden ex-werknemers

In deze zaak heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een rechtszaak aangespannen tegen [bedrijf X] en [bedrijf Y] met betrekking tot de naleving van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. De cao was algemeen verbindend verklaard voor de periodes van 29 september 2021 tot en met 31 december 2022 en van 13 januari 2023 tot en met 31 december 2023. FNV stelt dat [bedrijf X] en [bedrijf Y] niet voldoen aan de cao-bepalingen en eist dat zij nabetalingen verrichten aan (ex-)werknemers en de cao naleven. De gedaagden betwisten de bevoegdheid van FNV om namens ongebonden ex-werknemers op te treden, maar de kantonrechter oordeelt dat FNV wel degelijk deze bevoegdheid heeft. De kantonrechter wijst de incidentele vordering van [bedrijf X] en [bedrijf Y] af en kent de eis van FNV toe. De rechter legt hen op om binnen vier weken de cao na te leven en nabetalingen te verrichten, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 25.000,-. Daarnaast worden [bedrijf X] en [bedrijf Y] veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan FNV en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10605485 CV EXPL 23-19909
datum uitspraak: 24 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
vestigingsplaats: Utrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. S. de Groot (Stichting VNB),
tegen

1.[bedrijf X] , en

2. [bedrijf Y],
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
gemachtigde: mr. D.M.A. Oud.
De partijen worden hierna ‘FNV’, ‘ [bedrijf X] ’ en ‘ [bedrijf Y] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 juni 2023, met bijlagen;
  • de conclusie van eis in incident, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van FNV.
1.2.
Op 10 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heren [persoon A] , [persoon B] . [persoon C] en [persoon D] van Stichting VNB;
  • mr. De Groot (gemachtigde van FNV);
  • de heren [persoon E] en [persoon F] namens [bedrijf X] en [bedrijf Y] ;
  • mr. Oud (gemachtigde van [bedrijf X] en [bedrijf Y] ).

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
FNV is partij bij de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (verder: ‘de cao’). [bedrijf X] en [bedrijf Y] oefenen een transportbedrijf uit en vallen onder de werkingssfeer van de cao. De cao is van 29 september 2021 tot en met 31 december 2022 en van 13 januari 2023 tot en met 31 december 2023 algemeen verbindend verklaard. Tijdens deze periodes zijn [bedrijf X] en [bedrijf Y] gebonden aan de cao (artikel 3 Wet AVV). [bedrijf X] en [bedrijf Y] zijn verplicht om op verzoek van FNV binnen vier weken aan te tonen dat een aantal specifieke cao-bepalingen wordt nageleefd (artikel 78 van de cao). Deze controlebevoegdheid heeft FNV overgedragen aan Stichting VNB. Stichting VNB heeft aan de hand van door [bedrijf X] en [bedrijf Y] aangeleverde stukken geconstateerd dat zij de cao niet volledig naleven. Daarop heeft VNB aan [bedrijf X] en [bedrijf Y] gevraagd om aanpassingen door te voeren en nabetalingen te verrichten. [bedrijf X] en [bedrijf Y] hebben dat niet gedaan.
2.2.
FNV eist in deze procedure dat [bedrijf X] en [bedrijf Y] worden veroordeeld om de cao na te leven, nabetalingen te verrichten aan haar (ex-)werknemers en een schadevergoeding te betalen aan FNV. [bedrijf X] en [bedrijf Y] hebben een bevoegdheidsincident opgeworpen. Zij betwisten dat FNV de bevoegdheid heeft om in rechte op te treden namens ongebonden werknemers die niet meer werkzaam zijn bij [bedrijf X] en [bedrijf Y] en die ook nooit om naleving van de cao hebben gevraagd toen zij nog wel in dienst waren. Volgens [bedrijf X] en [bedrijf Y] heeft FNV die bevoegdheid alleen als zij op grond van artikel 3:305a BW optreedt namens die werknemers.
2.3.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat FNV wel de bevoegdheid heeft om naleving van de cao te vorderen voor deze groep ongebonden ex-werknemers. De incidentele vordering wijst zij daarom af. De eis in de hoofdzaak wordt toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
FNV is bevoegd om naleving van de cao te vorderen, ook voor ongebonden ex-werknemers
2.4.
FNV kan als vakbond die partij is bij de cao op eigen titel eisen dat een werkgever de cao naleeft. Over de periodes van algemeenverbindendverklaring geldt dat FNV ook nakoming kan vorderen van een werkgever die niet gebonden is aan de cao, zoals [bedrijf X] en [bedrijf Y] (artikel 3 lid 2 en 4 Wet AVV). De vraag of individuele werknemers bezwaar hebben gemaakt tegen de gedragingen van [bedrijf X] en [bedrijf Y] is daarbij niet van belang. [1] Ook hoeven werknemers niet uit te spreken dat zij nakoming willen van hun rechten uit de cao. [2] De omstandigheid dat werknemers nooit om naleving van de cao hebben verzocht, doet dus niet af aan de bevoegdheid van de FNV om voor die werknemers een vordering in te stellen. Als contractspartij heeft FNV ook een zelfstandig belang bij en recht op nakoming. [3] De Hoge Raad heeft wel overwogen dat in het dictum tot uitdrukking moet worden gebracht dat toewijzing van de vordering alleen betrekking heeft op de nakoming van een verplichting van de werkgever tegenover (ex)-werknemers die daarop aanspraak kunnen maken. [4] Daarvoor is voldoende dat de gevorderde nabetalingen zijn gekoppeld aan loonberekeningen die overeenkomstig de cao zijn gemaakt. Hieruit volgt dat FNV ook een nakomingsvordering kan instellen voor ex-werknemers van [bedrijf X] en [bedrijf Y] die tijdens de periodes van algemeenverbindendverklaring van de cao in dienst waren, maar die dat nu niet meer zijn. Een andersluidend oordeel zou de beschermingsgedachte van artikel 15 Wet CAO en artikel 3 Wet AVV bovendien uithollen. Het incident van [bedrijf X] en [bedrijf Y] wordt dan ook afgewezen. Zij worden daarbij veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van FNV op nul worden begroot omdat geen aparte proceshandelingen in het incident zijn verricht.
[bedrijf X] en [bedrijf Y] voeren in de hoofdzaak geen verweer
2.5.
[bedrijf X] en [bedrijf Y] hebben tijdens de zitting verklaard dat zij geen inhoudelijk verweer voeren tegen de eis in de hoofdzaak. De eis van FNV wordt dan ook toegewezen, zoals hierna onder de beslissing vermeld. FNV heeft daarvoor namelijk voldoende gesteld, terwijl [bedrijf X] en [bedrijf Y] de stellingen van FNV niet hebben betwist. Zij hebben wel aangevoerd dat meer tijd nodig is om de gevorderde gegevens aan te leveren en verzoeken daarom om matiging van de dwangsom. Partijen hebben tijdens de zitting hierover overlegd en verklaard dat zij werkbare afspraken hebben gemaakt. De kantonrechter gaat ervan uit dat partijen zich aan die afspraken zullen houden. De gevorderde dwangsommen zal de kantonrechter desondanks matigen tot € 250,- per dag en maximeren tot € 25.000,-.
[bedrijf X] en [bedrijf Y] moeten de proceskosten betalen
2.6.
[bedrijf X] en [bedrijf Y] moeten de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten in de hoofdzaak aan de kant van FNV op € 135,70 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht, € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.484,7‬0. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat FNV dat eist en [bedrijf X] en [bedrijf Y] daar niet op hebben gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [bedrijf X] en [bedrijf Y] in de proceskosten, die aan de kant van FNV worden begroot op nul;
in de hoofdzaak
3.3.
veroordeelt [bedrijf X] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis de cao na te leven over de periodes 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2022 en 13 januari 2023 tot en met 1 juni 2023 ten aanzien van de artikelen 7 lid 4 sub b, 10, 19, 25, 26a, 40, 67a, 68 en 69, alsmede tot afgifte van deugdelijke berekeningen van het tegoed aan loon, overuren, vakantiesaldo en vakantiebijslag die door correcte toepassing van de cao ontstaan voor alle werknemers die bij [bedrijf X] in deze periodes in dienstbetrekking staan of hebben gestaan, samen met het overleggen van salarisspecificaties en betalingsbewijzen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [bedrijf X] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
3.4.
veroordeelt [bedrijf Y] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis de cao na te leven over de periodes 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2022 en 13 januari 2023 tot en met 1 juni 2023 ten aanzien van de artikelen 7 lid 4 sub b, 10, 19, 25, 26a, 40, 67a, 68 en 69, alsmede tot afgifte van deugdelijke berekeningen van het tegoed aan loon, overuren, vakantiesaldo en vakantiebijslag die door correcte toepassing van de cao ontstaan voor alle werknemers die bij [bedrijf Y] in deze periodes in dienstbetrekking staan of hebben gestaan, samen met het overleggen van salarisspecificaties en betalingsbewijzen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [bedrijf Y] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
3.5.
veroordeelt [bedrijf X] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis aan de betreffende werknemers de loonaanspraken, toeslagen en/of vergoedingen die ten gevolge van de veroordeling onder 3.3 ontstaan te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW van 50% over de verschuldigde bedragen en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [bedrijf X] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
3.6.
veroordeelt [bedrijf Y] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis aan de betreffende werknemers de loonaanspraken, toeslagen en/of vergoedingen die ten gevolge van de veroordeling onder 3.4 ontstaan te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW van 50% over de verschuldigde bedragen en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [bedrijf Y] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
3.7.
veroordeelt [bedrijf X] om aan FNV te betalen € 4.400,- aan schadevergoeding met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 juni 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.8.
veroordeelt [bedrijf Y] om aan FNV te betalen € 17.837,50 aan schadevergoeding met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 juni 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.9.
veroordeelt [bedrijf X] en [bedrijf Y] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van FNV worden begroot op € 1.484,70;
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.11.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
49039

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2532 (
2.Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:413 (
3.Hoge Raad 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:980 (
4.Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:413 (