ECLI:NL:RBROT:2024:5380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/5171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een slachthuis wegens mestbezoedeling van varkenskarkassen tijdens de uitslachtfase

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, een slachthuis, tegen een boete van € 2.500,- die haar is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De boete is opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een rapport van bevindingen van een toezichthouder van de NVWA, dat op 23 mei 2022 is opgemaakt. De toezichthouder constateerde dat tijdens de uitslachtfase een medewerker van eiseres mestbezoedeling van een varkenskarkas had verwijderd door het af te spoelen met water van een in sterilisatorwater gedoopte handschoen, wat niet is toegestaan volgens de geldende hygiënevoorschriften.

De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres betwistte de overtreding en voerde aan dat de handeling van de medewerker bedoeld was om verdere verontreiniging te voorkomen. De rechtbank oordeelt echter dat de handeling van het afspoelen met water niet voldoet aan de vereisten voor een gelijkwaardige behandeling als bijsnijden, zoals voorgeschreven in de Verordening 853/2004. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de boete heeft opgelegd en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank benadrukt dat de hygiënevoorschriften strikt moeten worden nageleefd om de voedselveiligheid te waarborgen. De opgelegde boete is in overeenstemming met het standaardboetebedrag en de rechtbank ziet geen aanleiding om deze te matigen. De uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.R. Berkhout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 2.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 9 december 2022 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 23 mei 2022 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 18 mei 2022 omstreeks 21:00 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam], functie: Chef slachthal.
Op 18 mei 2022 omstreeks 21:00 uur liep ik in de schone slachthal ter hoogte van het punt waar de varkenskarkassen de hal binnenkomen en richting het keurbordes worden verplaatst. Tussen deze 2 punten worden verschillende slachthandelingen aan het karkas gedaan. Bij één van die handelingen was er een grote hoeveelheid verontreiniging, door mij herkend als mest, op het borstbeen en beide voorpoten van een varkenskarkas terechtgekomen.
Dat het mestbezoedeling was zag ik aan de bruine kleur en de substantie van de verontreiniging. Toen ik langs de medewerker liep die het darmpakket losmaakt en in de darmschaal deponeert, zag ik dat hij een metalen handschoen in de sterilisator doopte en het water wat er vanaf kwam gebruikte om (een deel van) de mest van de linker voorpoot af te spoelen.
Het verwijderen van mest is alleen toegestaan door het weg te snijden, of een andere behandeling met gelijkwaardig effect. Het wegspoelen met water wordt niet gezien als een behandeling met gelijkwaardig effect als wegsnijden.
Het betreffende karkas heb ik alsnog aangemerkt om op de juiste manier op te laten knappen (de bezoedelde delen weg te snijden). Nadat ik de chef slachthal op de hoogte bracht van deze overtreding heeft hij de betreffende medewerker erop aangesproken.
Bij mijn controle zag ik dat een karkas zichtbaar was verontreinigd met inhoud van het maagdarmkanaal. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Een karkas was zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 7 en 10, van Verordening 853/2004 [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat de betreffende medewerker de ergste bezoedeling eerst heeft weggespoeld met een in heet water gedompelde handschoen. Zonder eerst de grote hoeveelheid mest weg te spoelen zou bij het onmiddellijk bijsnijden van een dergelijke omvang mest er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk mest gemorst zijn op andere delen van het dier, gereedschappen, handen van medewerkers of andere karkassen. Daarbij wijst eiseres ook op Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 7, onder c, van Verordening 853/2004 waarin primair wordt beoogd dat het morsen van darminhoud wordt voorkomen maar secundair wordt beoogd dat het morsen op andere slachtdieren wordt voorkomen. De medewerker heeft dit laatste morsen weten te voorkomen door de grote hoeveelheid mest weg te spoelen met een handschoen. Er is juist voor deze methode gekozen omdat een andere gebruikelijkere methode, namelijk wegspoelen met een waterslang of douche, het risico heeft dat de mest door spatten elders wordt gemorst. Na dit spoelen konden de bezoedelde plekken worden weggesneden op iedere volgende werkplek vóór de PM-keuring. Aangezien de medewerker die de mest verwijderd had met een bezoedeld mes en werkschort en bezoedelde handschoenen zat, diende de eerstvolgende medewerker de bezoedeling weg te snijden. Door te vroeg ingrijpen van de toezichthouder is het zover niet gekomen. Voorts voert eiseres aan dat punt 10 van hetzelfde onderdeel van Verordening 853/2004 ziet op karkassen en die status krijgt een slachtdier pas op de laatste werkplek voor de PM-keuring; pas dan mogen slachtdieren niet meer zichtbaar verontreinigd zijn. Daarnaast legt verweerder punt 10 te restrictief uit door ervan uit te gaan dat onmiddellijk na het ontstaan van de zichtbare bezoedeling deze moet worden verwijderd. Gelezen in samenhang met punt 7, onder c, gaat eiseres ervan uit dat alle maatregelen genomen moeten worden om verontreiniging te voorkomen en dat wegsnijding van bezoedeling uiterlijk op de laatste werkpositie voor de PM-keuring moet plaatsvinden. In dit geval is het wegspoelen gezien op de plaats van de uithaler en zijn er daarna nog meerdere werkposities voor de PM-keuring waarop de bezoedeling had kunnen worden weggesneden, aldus eiseres.
6.1.
Verweerder verwijt eiseres een overtreding te hebben begaan van punt 7 en 10 van hoofdstuk IV, sectie I, van Bijlage III van Verordening 853/2004 (hierna punt 7 en punt 10). Daarin staat:
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
a) de luchtpijp en de slokdarm moeten tijdens het verbloeden intact blijven, behalve bij rituele slachtingen;
b) tijdens het verwijderen van huiden en vachten:
i) mag de buitenkant daarvan niet in aanraking komen met het karkas,
ii) mogen personeelsleden en apparatuur die met de buitenkant van huiden en vachten in contact zijn geweest, niet meer in aanraking komen met het vlees;
c) er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien,
en
d) het verwijderen van de uier mag niet leiden tot verontreiniging van het karkas met melk of colostrum.
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
6.2.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft meermaals geoordeeld [2] dat punt 7 en 10 betrekking hebben op de uitslachtfase en dat dit betekent dat vóór de postmortemkeuring, die het einde van deze fase van het slachten markeert, aan het bepaalde in punt 7 en 10 moet zijn voldaan. Anders dan eiseres stelt, betekent dit niet dat een toezichthouder nimmer op enig moment in de uitslachtfase voorafgaand aan de postmortemkeuring al een overtreding van punt 7 en 10 kan vaststellen. In dit geval heeft een medewerker van eiseres tijdens de uitslachtfase mestbezoedeling van een (deel van een) varkenskarkas verwijderd door het af te spoelen met water afkomstig van een in sterilisatorwater gedoopte handschoen. Eiseres betwist niet dat deze (poging tot) verwijdering van de bezoedeling geen behandeling is met een gelijkwaardig effect als bijsnijden, zoals bedoeld in punt 10. Van de in punt 10 voorgeschreven wijze van verwijdering van de zichtbare verontreiniging was dus geen sprake. Dat eiseres na het punt waarop de toezichthouder zijn constatering heeft gedaan nog opknapplekken heeft waar bezoedelingen worden verwijderd door bijsnijden, maakt niet dat de toezichthouder in dit geval te vroeg heeft ingegrepen. Hoewel namens verweerder ter zitting is toegelicht dat het “onmiddellijk” in punt 10 moet worden opgevat als “zo snel mogelijk” en wel enige ruimte laat om de verwijdering van de verontreiniging te laten plaatsvinden op een geschikte plek iets verder in de lijn, is hier direct ingegrepen door de toezichthouder omdat met het wegspoelen van de verontreiniging wel onmiddellijk is gehandeld door eiseres, maar met een onjuiste behandeling die bovendien tot een vergroting van de risico’s leidt. Immers, door de handelwijze van de medewerker met de handschoen is de kans op verontreiniging van het vlees juist groter gemaakt en het later verwijderen door bijsnijden bemoeilijkt. Zoals verweerder heeft toegelicht, bestaat door het gebruik van water een grote kans dat de bezoedeling over een groter oppervlak wordt verspreid en wordt bovendien de bezoedelde plek minder goed zichtbaar. Het CBb heeft in een andere zaak [3] waarin ook een bezoedeling op een karkas met water was afgespoeld, aannemelijk geacht dat ongewenste micro-organismen door het afspoelen met water over het karkas worden verspreid en de plek van de fecale bezoedeling hierdoor onzichtbaar wordt, zodat deze in een latere processtap niet meer alsnog kan worden weggesneden. Deze effecten doen zich niet voor bij het onmiddellijk bijsnijden zonder voorafgaande spoeling met water, aldus het CBb. De (poging tot) verwijdering van bezoedeling met water is geen toegestane behandeling voor verwijdering van bezoedeling en leidt ertoe dat verdere verontreiniging niet wordt voorkomen, zodat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres punt 7 en 10 heeft overtreden.
6.3.
Nu verweerder de overtreding terecht heeft vastgesteld was verweerder bevoegd [4] eiseres daarvoor een boete op te leggen. De door verweerder opgelegde boete van € 2.500,- is in overeenstemming met het standaardboetebedrag dat voor deze overtreding is vastgesteld in de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. De rechtbank vindt de boete evenredig. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen dan wel had moeten afzien van de oplegging van een boete. Ook de rechtbank is daar niet van gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
2.Onder meer in ECLI:NL:CBB:2021:1029
4.Gelet op artikel 6.2, eerste lid, artikel 8.6, eerste lid, en artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten