ECLI:NL:RBROT:2024:5347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/3455
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verlening omgevingsvergunning voor verblijfsruimten in kelders

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het maken van verblijfsruimten in de kelders van woningen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 29 december 2023 een omgevingsvergunning verleend, waartegen verzoekers bezwaar hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2024 behandeld, waarbij verzoekers vreesden voor studentenbewoning en stelden dat de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de verschillende activiteiten en dat de aangevoerde normen uit het Bouwbesluit 2012 niet strekken tot bescherming van de belangen van verzoekers, die op afstand van het project wonen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor vergunninghoudster kan doorgaan met de bouw. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3455

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1], uit [plaatsnaam 1],mede namens [verzoeker 2], [verzoeker 3], [verzoeker 4], [verzoeker 5]samen te duiden als, verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. C.W. de Jong).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam bedrijf] uit [plaatsnaam 2] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het maken van verblijfsruimten in de kelders van de woningen aan [adressen] (de percelen).
1.1.
Het college heeft met het besluit van 29 december 2023 (het primaire besluit) de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Met het bestreden besluit van 17 mei 2024 op het bezwaar van verzoekers is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghoudster heeft op 31 juli 2023 een omgevingsvergunning gekregen voor funderingsherstel. Dit besluit is onherroepelijk. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” in stand gelaten. Verzoekers wonen aan [adres 1], [adres 2], [adres 3] en [adres 4]. Verzoekers zijn het niet eens met het besluit en vrezen voor studentenbewoning.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt voor de vraag of er een voorlopige voorziening dient te worden getroffen of het beroep kans van slagen heeft. Zij beantwoordt dit aan de hand van de (voorlopige) gronden van verzoekers. De voorzieningenrechter doet geen onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak, zoals bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, omdat het bestreden besluit kort voor zitting is bekendgemaakt en verzoekers nog nadere gronden willen indienen.
Standpunt verzoekers
6. Verzoekers voeren aan dat de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2012 gelden, omdat de verbouwing een uitbreiding en wijziging van de bouwkundige schil van meer dan 25% van de huidige schil betreft en daarmee een ingrijpende renovatie is. Vergunninghoudster heeft een truc toegepast door drie aanvragen in te dienen voor één project, namelijk voor funderingsherstel, de verblijfsruimten in de kelders en de gevelwijziging, terwijl de drie aanvragen samenhangen met elkaar. Dit heeft volgens verzoekers tot gevolg gehad dat het college niet aan de nieuwbouweisen heeft getoetst. Er wordt volgens verzoekers niet voldaan aan de vereisten voor daglichttoetreding (artikel 3.75 en 3.78 van het Bouwbesluit 2012), minimale oppervlak aan verblijfsgebied (artikel 4.2, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012), de bouwhoogte van 2,6 meter (artikel 4.3, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012), thermische isolatie, geluidsisolatie tussen woonruimten van twee woningen en brandveiligheid. Ook voldoet het plan volgens verzoekers niet aan de sterkteberekening en stellen verzoekers de vraag hoe zorg wordt gedragen voor de afvoer van rookgas als er geen schachten zijn ingetekend op de tekeningen.
Tot slot stellen verzoekers dat het bouwplan niet voldoet aan de Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022 (hierna: beleidsregeling). Het gaat volgens verzoekers niet om een klein project (artikel 4 van de beleidsregeling), omdat het totale project van zes nieuwe woningen een totale oppervlakte heeft van 624 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Voor projecten boven de 300 m2 geldt een parkeernorm van één per woning. Dit betekent volgens verzoekers dat zes parkeerplaatsen ontbreken.
Onlosmakelijk samenhang
7. De voorzieningenrechter begrijpt verzoekers standpunt aldus dat vergunninghoudster op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. Het gaat om activiteiten die fysiek niet van elkaar zijn te scheiden ofwel die onlosmakelijk met elkaar samenhangen (Kamerstukken II 2006/2007, 30 844, nr. 3, blz. 93). De voorzieningenrechter overweegt dat tussen het funderingsherstel, het realiseren van de kelders en gevelwijziging geen onlosmakelijke samenhang bestaat als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Het gaat om feitelijke activiteiten die fysiek van elkaar te onderscheiden zijn. Zo is het immers mogelijk om geen verblijfsruimten in kelders te realiseren, maar enkel als kelder/kruipruimte te houden. Ook staat de gevelwijziging los van deze activiteiten. Deze beroepsgrond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet.
Parkeereis auto
8. Op het perceel is onder meer het bestemmingsplan “Parapluherziening parkeernormering Rotterdam” van toepassing. Op grond van artikel 3 van de planregels wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de beleidsregeling.
8.1.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de beleidsregel wordt bij kleine projecten geen parkeereis gesteld. Zo geldt er onder meer geen parkeereis voor auto’s als de woonfunctie een gebruiksoppervlakte (gbo) heeft tot 300 m2. Het gebruiksoppervlak is volgens artikel 1 van de beleidsregel het bruto vloeroppervlakte (bvo) minus het (grond)oppervlak van dragende wanden, vides en trapgaten indien groter dan 4 m², ruimten met een vrije hoogte lager dan 1,5 meter, afzonderlijke constructies groter dan 0,5 m² en leidingschachten indien groter dan 0,5 m² conform NEN 2580. Het bruto vloeroppervlakte is volgens hetzelfde artikel één of meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau volgens NEN 2580.
8.2.
Gelet op de gezamenlijke lezing van de definities van gebruiksoppervlakte en bruto vloeroppervlakte volgt de voorzieningenrechter het standpunt van het college dat het gebruiksoppervlak van 300 m2 ziet op één woning en niet het totale project, zoals verzoekers stellen. Het gaat namelijk om het bruto vloeroppervlakte van een vastgoedobject en niet om vastgoedobjecten. Dit betekent dat het gaat om een klein project zoals omschreven in artikel 4 van de beleidsregeling, op grond waarvan geen parkeereis geldt voor auto’s. Het betoog van verzoekers slaagt dan ook niet.
Bouwbesluit 2012
8.3.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
8.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekken de door de verzoekers aangevoerde artikelen uit het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot daglichttoetreding, het minimale oppervlakte aan verblijfsgebied, de bouwhoogte, thermische isolatie en de afvoer van rookgas niet tot bescherming van hun belang, maar tot de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners en gebruikers van de gebouwen waarvoor die eisen gelden. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3206, 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2143 en 30 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1109. De voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 die zien op geluidsisolatie tussen woonruimten, de constructie en brandveiligheid kunnen strekken ter bescherming van de belangen eigenaren van gebruikers van belendende gebouwen. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers niet tot deze groep personen behoren. Verzoekers wonen op een (ruime) afstand van het project. Voor zover verzoekers ter zitting hebben aangevoerd dat zij in hun belang kunnen worden geschaad door instortingsgevaar als ze langs de percelen lopen, is deze omstandigheid naar oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om belang te kunnen aannemen, omdat de normen uit het Bouwbesluit 2012 primair de belangen van de bewoners en gebruikers beschermen en niet van willekeurige voorbijgangers. Bovendien is niet gebleken dat het bouwplan acuut instortingsgevaar oplevert. Het beroep van verzoekers op deze normen uit het Bouwbesluit 2012 kan, daargelaten of het betoog zou slagen, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit op grond waarvan de voorzieningenrechter het besluit dient te schorsen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen en vergunninghoudster kan bouwen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.