ECLI:NL:RBROT:2024:5333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
ROT 20/6274
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebreken in besluitvorming en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een individu uit een onbekende plaats, en het bestuur van het Huis voor Klokkenluiders. De rechtbank heeft eerder op 17 juli 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in het bestreden besluit van 23 december 2020 zijn vastgesteld. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. Verweerder heeft op 11 september 2023 gereageerd met een overzicht van persoonsgegevens van eiser die zijn aangetroffen in whatsapp-berichten op privé telefoons van bestuurders. Eiser heeft hierop gereageerd en gesteld dat de informatie niet volledig was, wat de rechtbank heeft beoordeeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder als verwerkingsverantwoordelijke moet worden aangemerkt voor de zakelijke berichten die via privé telefoons zijn verstuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gebreken in het bestreden besluit zijn hersteld en dat eiser voldoende inzicht heeft gekregen in de verwerking van zijn persoonsgegevens. Eiser heeft ook een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om een afzonderlijke schadevergoeding toe te kennen, aangezien in een andere procedure al een schadevergoeding was toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Verweerder is verplicht om het griffierecht van eiser te vergoeden, maar het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6274

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

het bestuur van het Huis voor Klokkenluiders, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Holtland en mr. E. Bavinck).

Procesverloop

1.1.
Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 17 juli 2023 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.2.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank gebreken in het bestreden besluit 2 van 23 december 2020 geconstateerd, het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld die gebreken te herstellen.
1.3.
Bij brief van 11 september 2023 heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Verweerder heeft daarbij een overzicht verstrekt van, in whatsapp-berichten op privé telefoons van bestuurders aangetroffen, eiser betreffende persoonsgegevens die door verweerder zijn verwerkt tot en met 25 juli 2019. Ook heeft verweerder vastgesteld aan eiser een bestuurlijke dwangsom ter hoogte van € 299,- verschuldigd te zijn.
1.4.
Bij brief van 9 oktober 2023 heeft eiser hierop gereageerd.
1.5.
Op 11 december 2023 en 15 januari 2024 heeft verweerder een reacties ingediend.
1.6.
Eiser heeft op 1 januari 2024 een nadere reactie ingediend.
1.7.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Voor de feiten en omstandigheden tot 17 juli 2023 en de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
Tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak van 17 juli 2023 heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, geoordeeld dat verweerder moet worden aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijke voor zakelijke berichten die door de bestuursleden met privé telefoons zijn verstuurd en dat verweerder deze berichten dan ook in zijn zoekslag had moeten meenemen. Geconcludeerd is dat het bestreden besluit 2 van 23 december 2020 in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd waardoor het voor vernietiging in aanmerking komt. Om dit gebrek in de besluitvorming te herstellen heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een zoekslag uit te voeren naar de zakelijke berichten die via de privé telefoons van bestuurders zijn verstuurd en vervolgens een aanvullende motivering te leveren, waarin verweerder ingaat op de resultaten en gevolgen van dit nader onderzoek en in ieder geval laat weten of de zakelijke berichten die via de privé telefoons van bestuurders zijn verstuurd eiser betreffende persoonsgegevens bevatten en, zo ja, of eiser hierin al dan niet inzage krijgt.
Over de bestuurlijke dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat de besluitvorming in de primaire fase pas met het aanvullende primaire besluit van 26 november 2019 was voltooid waardoor verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het AVG-verzoek van eiser. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven de verbeurde dwangsom vast te stellen.
Ná de tussenuitspraak
3. Verweerder heeft in zijn reactie van 11 september 2023 aangegeven een nadere zoekslag te hebben verricht naar zakelijke berichten op privételefoons van de huidige bestuurders van het Huis voor Klokkenluiders. De daarbij aangetroffen eiser betreffende persoonsgegevens zijn in een overzicht vervat, waarbij is opgemerkt dat er geen inzagebeperkingsgronden van toepassing zijn. Verder heeft verweerder de verbeurde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 299,-.
Omdat eiser heeft aangegeven in te gaan op het aanbod van verweerder om ook de privé telefoons van een tweetal oud-bestuurders te onderzoeken op eisers persoonsgegevens is dit alsnog gedaan. In de brief van 11 december 2023 heeft verweerder aangegeven dat hierbij geen persoonsgegevens van eiser zijn aangetroffen.
4. Eiser heeft zich bij reactie van 9 oktober 2023 op het standpunt gesteld dat de in het overzicht opgenomen hem betreffende persoonsgegevens niet volledig, althans zonder aanvullende informatie, niet voldoende begrijpelijk zijn, waardoor hij de rechtmatigheid van de verwerking van zijn persoonsgegevens niet (voldoende) kan controleren. Eiser wijst daarbij specifiek op de in het overzicht opgenomen gegevens bij de nummers 136 en 144.
Daarnaast stelt eiser dat bij 23 berichten de directeur, de woordvoerder of een medewerker van het Huis voor Klokkenluiders de verzender of ontvanger van de berichten is, en dat verweerder ten onrechte niet heeft vermeld of deze berichten van of naar de zakelijke of privételefoon van deze personen zijn verstuurd. Indien de berichten van en naar zakelijke telefoons zijn verstuurd roept dit de vraag op waarom deze berichten niet in de eerdere zoekslag zijn aangetroffen.
In zijn reactie van 1 januari 2024 heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder bij één van de oud-bestuurders, gelet in het overzicht opgenomen gegevens bij de nummers 118, 119, 121, 122 en 123, berichten met daarin zijn persoonsgegevens had moeten aantreffen en dat nu deze oud-bestuurder te kennen heeft gegeven dat hij geen berichten heeft, moet worden geoordeeld dat de relevante berichten niet in overeenstemming met de AVG zijn bewaard.
Beoordeling van de herstelpoging
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom en het verstrekken van het aanvullende overzicht van in de privé telefoons van de bestuurders verwerkte eiser betreffende persoonsgegevens en de daarbij horende aanvullende motivering de gebreken in het bestreden besluit 2 heeft hersteld. Dit legt de rechtbank hierna, onder 5.1. en 5.2, uit.
5.1.
Het overzicht is op dezelfde wijze opgesteld als de eerder verstrekte overzichten en bevat ook dezelfde soort informatie. Zoals de rechtbank ook in de tussenuitspraak (r.o. 11.2. en 11.3.) heeft overwogen is eiser met de overzichten in staat om de juistheid van zijn verwerkte persoonsgegevens en de rechtmatigheid van die verwerkingen te beoordelen. Er bestaat geen aanleiding om ten aanzien van dit nieuwe overzicht anders te oordelen. Dat uit het overzicht niet volgt of de whatsapp-berichten met een zakelijke dan wel privé telefoon zijn verstuurd doet hier niet aan af aangezien wel duidelijk is wie de verzenders en ontvangers van de berichten zijn.
Meer specifiek over de gegevens bij de nummers 136 en 144 overweegt de rechtbank dat voor het kunnen controleren van de verwerkingen niet is vereist dat verweerder de volledige zin of passage waarin eisers persoonsgegeven staat vermeld weergeeft. Verweerder stelt terecht dat uit de AVG niet volgt dat ook feitelijke gegevens uit het betreffende document, die niets over de persoon van de betrokkene zeggen, in het overzicht moeten worden vermeld. Bovendien heeft verweerder in het overzicht wel enige contextinformatie gegeven zodat eiser in staat moet worden geacht te kunnen opmaken in welke context er over hem is gesproken.
5.2.
De stelling van eiser dat, gelet op het door verweerder overgelegde overzicht, in elk geval één van de oud-bestuurders bepaalde berichten wel had moeten aantreffen, kan eiser niet baten. De persoonsgegevens in de berichten waar eiser op doelt zijn onder nummers 118, 119, 121, 122 en 123 in het overzicht opgenomen en daarmee aan eiser verstrekt. Verweerder stelt verder terecht dat het goed voorstelbaar is dat de betreffende oud-bestuurder deze berichten zelf heeft verwijderd omdat hij geen bestuurder van het Huis voor Klokkenluiders meer is en het AVG-verzoek van eiser pas na zijn vertrek is ingediend. Voor zover eiser stelt dat de oud-bestuurder van het Huis voor Klokkenluiders niet alle relevante berichten overeenkomstig de vereisten die de AVG stelt heeft bewaard, overweegt de rechtbank dat, wat hier ook van zij, dit in deze procedure niet aan de orde kan worden gesteld. Deze procedure ziet op een inzageverzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG wat maakt dat er geen beoordeling over de rechtmatigheid van de verwerking van de persoonsgegevens en de bewaartermijnen kan plaatsvinden. Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 11 januari 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:168)
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6. Eiser heeft in beroep verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
6.1.
Geschillen behoren binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.2.
Uit voornoemde uitspraak van de Hoge Raad volgt ook dat in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.
6.3.
De rechtbank heeft onderhavige zaak tegelijkertijd met de zaak ROT 20/6272 op zitting behandeld. Deze zaken hebben weliswaar betrekking op twee afzonderlijk door eiser ingediende AVG-verzoeken, maar nu die AVG-verzoeken beide aan verweerder zijn gericht, op dezelfde dag zijn ingediend, betrekking hebben op dezelfde periode en strekken tot het verkrijgen een groot aantal door verweerder verwerkte persoonsgegevens van eiser, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zaken die de facto in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Gelet hierop en nu de rechtbank in de zaak ROT 20/6272 al een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn van € 2.500,- heeft toegekend, bestaat er geen aanleiding om in deze zaak een afzonderlijke schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de rechtsmiddelen waarmee de bezwaar- en beroepsfase in beide procedures zijn ingeleid op dezelfde data zijn aangewend.
6.4.
Het in deze zaak ingediende afzonderlijke schadevergoedingsverzoek wordt gezien het voorgaande afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 van 23 december 2020 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Omdat verweerder met zijn toelichting op de zitting van 16 mei 2023 en met zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken, zodat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 van 23 december 2020 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzitter, en mr. A. Dingemanse en mr. A. Pahladsingh, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 mei 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 17 juli 2023 kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.