ECLI:NL:RBROT:2023:168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
ROT 22/2034
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inzageverzoek op grond van de AVG en de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiseres had een inzageverzoek ingediend op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en was in beroep gegaan tegen de beslissing van verweerder om haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank oordeelde dat een inzageverzoek niet kan leiden tot een beoordeling van de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, en dat de eiseres een zelfstandig verzoek moet indienen voor een dergelijke beoordeling. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar was overschreden en dat verweerder een dwangsombesluit had genomen, waardoor eiseres geen procesbelang meer had bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep voor het overige gegrond en vernietigde het bestreden besluit II wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Codrington).

Procesverloop

Op 15 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres om inzage op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
In het besluit van 24 december 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep I ingesteld.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 november 2021 het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen.
Eiseres heeft verweerder op 25 maart 2022 in gebreke gesteld.
Op 28 april 2022 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet-tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Met het besluit van 18 mei 2022 (bestreden besluit II) heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Met het besluit van 19 mei 2022 (dwangsombesluit) heeft verweerder eiseres een dwangsom van € 1.352,- toegekend.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd en nadere beroepsgronden ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beroep niet-tijdig-beslissen
1. Niet in geschil is dat de beslistermijn voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar is overschreden. Verweerder heeft op 19 mei 2022 een dwangsombesluit genomen, waarin aan eiseres aan dwangsom van € 1.352,- is toegekend. Eiseres heeft geen gronden ingediend tegen dit besluit. Ook heeft verweerder inmiddels een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
2. Doordat verweerder de dwangsom heeft toegekend en ook inhoudelijk een besluit heeft genomen, heeft eiseres geen procesbelang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Het bestreden besluit II
3. Eiseres heeft op 11 mei 2020 een verzoek gedaan op grond van artikel 15 van de AVG om inzage in haar persoonsgegevens. Zij heeft verzocht om inzage in de verwerkte gegevens en de gegevensuitwisseling met Stichting Woonbron (Woonbron). Hierbij heeft ze het volgende aangegeven:
“Ik wil weten wie met wie wanneer heeft gecommuniceerd en wat is gecommuniceerd. Alle contactmomenten. Ook wens ik inzage in alle brieven, e-mails, telefoonaantekeningen, etc.”Verder heeft eiseres verzocht om een afschrift van de verwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de AVG, gesloten tussen verweerder en Woonbron en wenst zij inzage in het verwerkingsregister als bedoeld in artikel 30 van de AVG.
4. Verweerder heeft in bestreden besluit II overwogen - kort weergegeven - dat inzichtelijk gemaakt moet worden op welke wijze is gezocht naar persoonsgegevens. Verder heeft verweerder overwogen dat een verwerkingsovereenkomst, gelet op zijn aard en doel, geen persoonsgegevens bevat en dat geen verwerkingsovereenkomst met Woonbron is gesloten, nu deze geen verwerker is. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat in het verwerkingsregister geen persoonsgegevens van betrokkenen worden verwerkt, zodat inzage in dit register buiten de reikwijdte valt van het inzagerecht als bedoeld in artikel 15 van de AVG en dat het register vrij toegankelijk is via de website van de gemeente Rotterdam.
5. Eiseres voert in beroep aan - kort weergegeven - dat haar persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. De e-mailuitwisseling tussen de gemeente Rotterdam en Woonbron en de vorderingen van 10 en 24 februari 2020 van (ook) medische gegevens zijn in strijd met de artikelen 5, eerste lid, aanhef en onder c, 6, eerste lid, aanhef en onder f en 14, eerste lid van de AVG. Ter zitting heeft eiseres verwezen naar artikel 21 van de AVG, waaruit volgens haar volgt dat te allen tijde, dus ook thans in dit beroep, daartegen bezwaar kan worden gemaakt.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling, waarin de door eiseres naar voren gebrachte beroepsgronden worden besproken.
7. Voor de wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
8.1.
In vervolg op het in 3 genoemde verzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen over de verwerking van eiseres betreffende persoonsgegevens. In dit besluit is vermeld dat meer inhoudelijke informatie, zoals contactmomenten en brieven, hier niet onder valt, maar dat deze informatie separaat door een andere afdeling (van de gemeente Rotterdam) zal worden toegezonden. De volgende dag zijn stukken met deze informatie aan eiseres gezonden. Op basis van informatie in deze stukken heeft eiseres in bezwaar onder meer de onrechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens op de in 5 genoemde gronden naar voren gebracht. Bestreden besluit II is beperkt tot een herbeoordeling van het primaire besluit. Nu de procedure is ingeleid met een inzageverzoek op grond van artikel 15 van de AVG is het de vraag of thans in beroep een beoordeling moet plaatsvinden van de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens op basis van de daartegen gerichte beroepsgronden.
8.2.
Uit de artikelen 12, vierde lid, 21 en 79 van de AVG en de artikelen 34 en 35, eerste lid, van de Uitvoeringswet AVG moet worden afgeleid dat een betrokkene met een zelfstandig verzoek bezwaar kan maken tegen de verdere verwerking van persoonsgegevens. Eiseres heeft niet een dergelijk zelfstandig verzoek gedaan, maar heeft de gestelde gronden voor onrechtmatigheid in de procedure ingebracht als gronden van bezwaar en beroep. Dit kan niet worden aanvaard. De beginselen van gelijkwaardigheid, doeltreffendheid en effectieve rechtsbescherming nopen niet tot een ander oordeel nu eiseres zich met een zodanig zelfstandig verzoek en bezwaar tot verweerder kan wenden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:900).
9. Tegen overwegingen in bestreden besluit II over de verwerkingsovereenkomst en het verwerkingsregister zijn geen zelfstandige beroepsgronden gericht, zodat de rechtbank daarover geen oordeel hoeft te geven.
10. Hoewel eiseres in beroep alleen gronden aanvoert tegen de gestelde onrechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens kan daaruit niettemin worden afgeleid dat zij van mening is dat onvoldoende inzage is geboden in haar betreffende persoonsgegevens. Het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, waar in bestreden besluit II naar wordt verwezen, luidde dat inzichtelijk gemaakt dient te worden op welke wijze er is gezocht naar persoonsgegevens. Verweerder heeft dat letterlijk overgenomen in het bestreden besluit II, zonder evenwel het geadviseerde inzicht te verschaffen. Eerst met de bij het verweerschrift overgelegde bijlage heeft verweerder dat gedaan, zodat de nadere motivering eerst toen is gegeven. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit II een motiveringsgebrek bevat.
11. Het beroep is gegrond en bestreden besluit II komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, omdat met de bij het verweerschrift overgelegde bijlage het aan bestreden besluit II klevende motiveringsgebrek is hersteld.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
De rechter is verhinderd om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: wet- en regelgeving

De Algemene verordening gegevensbeschermingluidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 5 Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
(…)
c) toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking”);\
(….)
Artikel 6 Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
(…)
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.
(…)
Artikel 12 Transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene
(…)
4. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van de betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.
(…)
Artikel 14 Te verstrekken informatie wanneer de persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen
1. Wanneer persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de volgende informatie:
a. a) de identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke;
b) in voorkomend geval, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;
c) de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, en de rechtsgrond voor de verwerking;
d) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
e) in voorkomend geval, de ontvangers of categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens;
f) in voorkomend geval, dat de verwerkingsverantwoordelijke het voornemen heeft de persoonsgegevens door te geven aan een ontvanger in een derde land of aan een internationale organisatie; of er al dan niet een adequaatheidsbesluit van de Commissie bestaat; of, in het geval van de in artikel 46, artikel 47 of artikel 49, lid 1, tweede alinea, bedoelde doorgiften, welke de passende of geschikte waarborgen zijn, hoe er een kopie van kan worden verkregen of waar ze kunnen worden geraadpleegd.
(…)
Artikel 21 Recht van bezwaar
1. De betrokkene heeft te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1, onder e) of f), van artikel 6, lid 1, met inbegrip van profilering op basis van die bepalingen. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
(…)
Artikel 79 Recht om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker
1. Onverminderd andere mogelijkheden van administratief of buitengerechtelijk beroep, waaronder het recht uit hoofde van artikel 77 een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, heeft elke betrokkene het recht een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen indien hij van mening is dat zijn rechten uit hoofde van deze verordening geschonden zijn ten gevolge van een verwerking van zijn persoonsgegevens die niet aan deze verordening voldoet.
2. Een procedure tegen een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker wordt ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft. Een dergelijke procedure kan ook worden ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de betrokkene gewoonlijk verblijft, tenzij de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een overheidsinstantie van een lidstaat is die optreedt in de uitoefening van het overheidsgezag.
De Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbeschermingluidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 34. Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht bij beslissing van bestuursorganen
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 35. Toepasselijkheid burgerlijk recht bij beslissing van niet-bestuursorganen
1. Indien de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 34 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening alsnog toe of af te wijzen.
(…)