ECLI:NL:RBROT:2024:5307

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/6379
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor een Ziektewet-uitkering na eerdere vernietiging van een besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. Eiser, die zich op 20 mei 2019 ziekmeldde na een periode van werkloosheid, had aanvankelijk een ZW-uitkering ontvangen. Het UWV had deze uitkering per 25 december 2020 stopgezet, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank had eerder op 19 mei 2023 het besluit van het UWV om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren vernietigd en het UWV opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. In de nieuwe beslissing, genomen op 28 augustus 2023, verklaarde het UWV het bezwaar opnieuw ongegrond, wat leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de medische rapportages en de functionele mogelijkheden van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in haar rapportage van 10 augustus 2023 geconcludeerd dat de neuropsychologische onderzoeken geen medisch objectiveerbare beperkingen opleverden die in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) moesten worden opgenomen. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij meer beperkt was dan het UWV aannam. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV voldoende inzichtelijk had gemaakt dat eiser in staat was om met gangbare arbeid ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef.

De rechtbank benadrukte dat de subjectieve klachtenervaring van eiser niet doorslaggevend was voor de beoordeling van zijn functionele mogelijkheden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat het UWV onvoldoende beperkingen had opgenomen in de FML en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor eiser. De uitspraak van de rechtbank is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D. Akdemir,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV,

gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Met het besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 25 december 2020 stopgezet.
Met het besluit van 22 november 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Met de uitspraak van 19 mei 2023, met zaaknummer ROT 22/4, heeft deze rechtbank het tegen het besluit op bezwaar van 22 november 2021 gerichte beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het UWV opgedragen binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze einduitspraak en de tussenuitspraak van 7 oktober 2022. Tegen deze einduitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het UWV met het besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit) opnieuw op het bezwaar tegen het primaire besluit beslist en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is aan het bestreden besluit vooraf gegaan?
1.1.
Eiser, laatstelijk werkzaam geweest als analist, heeft zich vanuit een situatie van
werkloosheid op 20 mei 2019 ziekgemeld. Vervolgens heeft het UWV hem een ZW-uitkering toegekend. Vanwege een eerstejaars ziektewetbeoordeling heeft een primaire arts onderzoek verricht. In de rapportage van 26 juni 2020 heeft de primaire arts toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2020, geldig vanaf 19 mei 2020.
1.2.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens onderzoek verricht en toegelicht dat eiser,
gelet op de FML, zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft passende functies
geselecteerd. Met deze functies kan eiser meer dan 65% verdienen van het loon dat hij
verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 70,63%. Het UWV heeft vervolgens het
primaire besluit genomen.
Wat is de inhoud van het eerste besluit op bezwaar?
2.1.
Vanwege eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts
bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 11 november 2021
heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat een aanvullende beperking moet
worden opgenomen voor spreken. Op 11 november 2021 is een nieuwe FML, geldig vanaf 19 mei 2020, vastgesteld.
2.2.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de nieuwe FML opnieuw
onderzoek verricht en heeft in de rapportage van 19 november 2021 uiteengezet dat de
eerder geduide functies nog steeds geschikt zijn en dat eiser nog steeds meer dan 65% kan
verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2.3.
Het UWV heeft vervolgens het besluit op bezwaar van 22 november 2021 genomen en het bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Wat hield de eerdere uitspraak van deze rechtbank in en wat is er daarna gebeurd?
3.1.
Zoals uit het procesverloop blijkt heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 22 november 2021 met de uitspraak van 19 mei 2023 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het UWV, met inachtneming van de einduitspraak en de tussenuitspraak van 7 oktober 2022, een nieuwe beslissing op het bezwaar dient te nemen.
Met de in de aanvullende rapportage van 21 oktober 2022 gegeven motivering kon de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volgen in de conclusie dat de neuropsychologische onderzoeken van 13 december 2018 en 4 april 2022 niet leiden tot (verdere) medisch objectiveerbare beperkingen.
3.2.
Ter uitvoering van de uitspraak van 19 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage van 10 augustus 2023 op het volgende gewezen
.In haar rapportage van 11 november 2021 is het belang van symptoomvaliditeitstesten als onderdeel van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) aangegeven. Zij is hier nu nader op ingegaan.
Daarnaast heeft zij de onduidelijkheid rond het gebruik van de term kliniek verhelderd. ‘De kliniek' omvat: de gegevens die door de verzekeringsartsen van het UWV zelf zijn verkregen (anamnestisch of vastgesteld bij eigen observatie, lichamelijk of psychisch onderzoek), de gegevens uit de behandelende sector en het functioneren zoals dit blijkt uit het werkverleden.
Uit de gegevens van de behandelende sector blijkt dat eiser is gediagnosticeerd met relapsing remitting MS (RR-MS), waarbij er periodes zijn met aanvallen (schubs), afgewisseld met periodes van herstel. De laatste schub van eiser was in 2008, wat inhoudt dat er na het herstel van die schub geen wezenlijke verandering in zijn functioneren is ten gevolge van de MS.
Bij het NPO in 2018 gaf eiser aan dat hij zelfstandig naar de afdeling in het Erasmus Ziekenhuis was gekomen, dat hij geen veranderingen in het geheugen had gemerkt, dat hij op zijn werk in de tradingroom meerdere computerschermen tegelijk in de gaten kon houden, overzicht kon houden en kon plannen. Na de laatste schub in 2008 heeft eiser nog jarenlang gewerkt in werk waarin onder andere belastingen als concentreren van de aandacht, wisselende uitvoeringsomstandigheden, snel kunnen schakelen en veelvuldige deadlines kenmerkend waren. Eiser is bij dit werk niet ziek uit dienst gegaan en er zijn geen objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij al jaren disfunctioneerde tijdens dit werk. Toen eiser nog werkzaam was functioneerde hij op een bijzonder hoog niveau. Niet ontkend wordt dat hij ten opzichte van het niveau waarop hij functioneerde toen hij nog werkte, erg achteruit is gegaan.
Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat er voor de normaalwaarden in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (het CBBS) niet wordt uitgegaan van het gemiddelde niveau van functioneren, maar van een beneden gemiddeld niveau, namelijk een niveau van functioneren waartoe gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal in staat zijn. Dit betekent dat beneden gemiddelde prestaties bij een NPO dus niet per definitie vertaald dienen te worden in een beperking in de FML.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter wel op 10 augustus 2023 een FML opgesteld waarin voor de afwijkende bevindingen bij het NPO in 2022 één-op-één aanvullende beperkingen zijn overgenomen, voor zover de invulinstructies van CBBS hier een mogelijkheid toe bieden.
3.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapportage van 17 augustus 2023 geconcludeerd dat de belasting van de geduide functies, uitgaande van de FML van 10 augustus 2023, nog steeds binnen de mogelijkheden van eiser liggen.
3.4.
Het UWV heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4.1.
Eiser voert in beroep aan dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Volgens eiser komt uit de FML van 10 augustus 2023 niet naar voren dat de medische beperkingen uit de onderzoeken (NPO’s) van de behandelaar van eiser ditmaal wel één-op-één zijn overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser acht het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig omdat uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij de uitspraak van de rechtbank niet (geheel) kan volgen. Eiser betwijfelt of het bestreden besluit objectief en onpartijdig tot stand is gekomen, omdat dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep tot twee keer toe uitvoerig heeft gemotiveerd dat de medische beperkingen uit de onderzoeken van de behandelaars van eiser niet kunnen worden vertaald in de FML en, in plaats van een nieuw objectief medisch oordeel te geven aan de hand van de uitspraak van de rechtbank, met name heeft gereageerd op de overwegingen van de rechtbank. Volgens eiser is het bestreden besluit ook onzorgvuldig genomen. Tot slot zijn volgens eiser de geduide functies niet geschikt voor hem, omdat daarin zijn belastbaarheid wordt overschreden.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 13 november 2023 naar aanleiding van het beroepschrift nader toegelicht dat in de rapportage van 10 augustus 2023 een nadere motivering is gegeven dat het eerder verrichte NPO conform de geldende richtlijnen niet als valide (voor verzekeringsgeneeskundige doeleinden) aangemerkt kan worden en dat nader is uitgelegd wat wordt verstaan onder 'de kliniek'. Verder is toegelicht dat het de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet duidelijk was of de rechtbank vond dat er sowieso een FML moest worden opgesteld waarin beperkingen uit het NPO één-op-één dienden te worden overgenomen, ondanks dat de beide NPO's niet zijn verricht zoals dit volgens de richtlijn voor neuropsychologische expertise hoort te gebeuren. Voor het geval de rechtbank vond dat er sowieso een FML opgesteld moest worden, is er een FML opgesteld. Daarom is in de rapportage (van 10 augustus 2023) aangegeven dat wanneer de afwijkende bevindingen uit het NPO één-op-één worden overgenomen, dit leidt tot de in de rapportage en de FML aangegeven beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat eiser geen nieuwe objectieve gegevens heeft overgelegd op basis waarvan een ander standpunt ingenomen moet worden.
Wat zijn de toepasselijke regels?
5. Op deze zaak is een aantal wettelijke regels van toepassing die zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Wat is de rechtsvraag?
6. De rechtbank moet beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is vanaf 25 december 2020 met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser in staat geacht kan worden om met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Zij oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
8. Het medisch onderzoek voorafgaand aan het besluit op bezwaar van 22 november 2021 heeft bestaan uit dossieronderzoek, lichamelijk en psychisch onderzoek, anamnese, wat in bezwaar en op de hoorzitting van 27 september 2021 is aangevoerd, als ook op medische informatie van de behandelend sector. Zoals ook is geoordeeld in de tussenuitspraak van 7 oktober 2022, heeft dat onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Het bestreden besluit is gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 augustus 2023. In deze rapportage heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht wat bij een NPO met symptoomvaliditeitstesten gemeten moet worden en heeft zij enkele voorbeelden van symptoomvaliditeitstesten genoemd.
Zij heeft verder toegelicht wat onder ‘de kliniek’ moet worden verstaan.
Aan de hand van de gegevens van de behandelaars van eiser (de rapportages van de neuroloog), de beide NPO’s en het werkverleden van eiser heeft zij een nadere motivering gegeven voor haar eerdere conclusie dat de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen die moeten worden opgenomen in de FML. Daarnaast heeft zij op 10 augustus 2023 een FML opgesteld zoals die zou luiden wanneer de afwijkende bevindingen in het NPO uit 2022 (wel) één-op-één overgenomen zouden worden.
Er is op grond van wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Ook zijn de rapportages voldoende begrijpelijk. In tegenstelling tot wat eiser betoogt, bevatten deze ook geen tegenstrijdigheden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader heeft gemotiveerd dat volgens haar de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen die moeten worden opgenomen in de FML en daarnaast een FML heeft opgesteld zoals die zou luiden wanneer de afwijkende bevindingen in het NPO uit 2022 (wel) één-op-één overgenomen zouden worden, ziet de rechtbank niet als tegenstrijdigheid.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met overlegging van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 augustus 2023 op (voldoende) inzichtelijke en toereikende wijze uiteengezet dat de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen en dat als de afwijkende bevindingen in het NPO uit 2022 één-op-één worden overgenomen in een FML, voor zover de invulinstructies van het CBBS hier mogelijkheid toe bieden, de FML dan zou moeten worden vastgesteld zoals de FML van 10 augustus 2023 luidt. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle zes bij het NPO uit 2022 gevonden stoornissen betrokken, inclusief het tekort in de visuoconstructieve vaardigheden die bij het NPO uit 2018 nog niet was gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de inzichtelijke nadere motivering dat de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 19 mei 2023. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook (‘zekerheidshalve’) de afwijkende bevindingen in het NPO uit 2022 volgens de geldende maatstaven één-op-één overgenomen in de FML van 10 augustus 2023. In het hiernavolgende gaat de rechtbank uit van de beperkingen van eiser zoals vastgelegd in de FML van 10 augustus 2023.
9.2.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die daar aanleiding toe zouden kunnen geven, ook niet wat betreft een eventuele urenbeperking. Dat doet niets af aan de ernst van de bij eiser al op vrij jonge leeftijd geconstateerde ziekte. In de beoordeling van functionele mogelijkheden voor arbeid is echter niet de subjectieve klachtenervaring doorslaggevend, maar de mate waarin de beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid objectief medisch kunnen worden onderbouwd, zodat aan de door eiser geschetste klachten, hoe invoelbaar ook, geen doorslaggevende waarde mag worden gehecht. In deze procedure gaat het bovendien alleen om de vraag in hoeverre het verdienvermogen door de beperkingen van eiser op de datum in geding, inmiddels bijna vier jaar geleden, is verminderd.
9.3.
Naar aanleiding van eisers twijfel of het bestreden besluit objectief en onpartijdig tot stand is gekomen, merkt de rechtbank op dat het bestuursorgaan op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn taak zonder vooringenomenheid moet vervullen. Op grond van het tweede lid van dit artikel waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat het onderzoek door een verzekeringsarts die in dienst is van het uitvoeringsorgaan, in zijn algemeenheid niet in strijd is te achten met artikel 2:4 van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Raad van 5 oktober 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AD5247) en van 23 maart 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA1540). In dit geval is niet gebleken van gronden die leiden tot een ander oordeel. Dat dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep tot twee keer toe uitvoerig heeft gemotiveerd dat de medische beperkingen uit de onderzoeken van de behandelaars van eiser niet kunnen worden vertaald in de FML en, in plaats van een nieuw objectief medisch oordeel te geven aan de hand van de uitspraak van de rechtbank, met name heeft gereageerd op de overwegingen van de rechtbank, is daarvoor onvoldoende, in tegenstelling tot wat eiser heeft betoogd.
9.4.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen tot haar oordeel is gekomen, is er geen aanleiding een medisch deskundige te benoemen, zoals eiser ter zitting heeft verzocht.
9.5.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat het UWV onvoldoende beperkingen voor eiser heeft opgenomen in de FML van 10 augustus 2023. Daarvan uitgaande kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de geselecteerde functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan het UWV heeft aangenomen. De geschiktheid van de geduide functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige (en het daarbij horende Resultaat functiebeoordeling) voldoende toegelicht ten aanzien van de door het CBBS gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht naar aanleiding van de beperkingen die op grond van het NPO uit 2022 in de FML zijn opgenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt, moeten deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
9.6.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat eiser verdiende voordat hij ziek werd, geeft een verdiencapaciteit van meer dan 65% (70,63%). Het UWV heeft daarom terecht bepaald dat eiser met ingang van 25 december 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Conclusie
10.1.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10.2.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor het beroep relevante wet- en regelgeving

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de
verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot
werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op
ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek
slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per
uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om
meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een
maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan
verdienen.