ECLI:NL:RBROT:2024:5187
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot afwijzing van de verhoging van de IVA-uitkering op basis van hulpbehoevendheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de verhoging van de IVA-uitkering. Eiser had in december 2022 een wijzigingsformulier ingediend bij het UWV, waarin hij aangaf dat zijn gezondheid was verslechterd en dat hij recht had op een verhoging van zijn IVA-uitkering. Het UWV heeft echter geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor deze verhoging, omdat hij niet regelmatig en voor langere tijd hulp en verzorging nodig had. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2024 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn partner, en het UWV was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluitvorming de juiste criteria heeft gehanteerd, zoals vastgelegd in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een verhoging van zijn uitkering, omdat hij niet was aangewezen op geregelde handreikingen door derden en geen hulp nodig had bij essentiële dagelijkse levensverrichtingen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht het beroep van eiser ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van het UWV zouden kunnen weerleggen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.