ECLI:NL:RBROT:2024:5187

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
ROT 23/5506
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van de verhoging van de IVA-uitkering op basis van hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de verhoging van de IVA-uitkering. Eiser had in december 2022 een wijzigingsformulier ingediend bij het UWV, waarin hij aangaf dat zijn gezondheid was verslechterd en dat hij recht had op een verhoging van zijn IVA-uitkering. Het UWV heeft echter geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor deze verhoging, omdat hij niet regelmatig en voor langere tijd hulp en verzorging nodig had. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2024 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn partner, en het UWV was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluitvorming de juiste criteria heeft gehanteerd, zoals vastgelegd in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een verhoging van zijn uitkering, omdat hij niet was aangewezen op geregelde handreikingen door derden en geen hulp nodig had bij essentiële dagelijkse levensverrichtingen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht het beroep van eiser ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van het UWV zouden kunnen weerleggen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5506

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 20 december 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser geen verhoging krijgt van zijn uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering), op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Met het bestreden besluit van 28 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV daarbij gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn partner [naam 2], en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Met een besluit van 18 augustus 2022 is aan eiser een IVA-uitkering toegekend. Op 5 december 2022 heeft eiser bij het UWV vanwege zijn veranderde gezondheid een wijzigingsformulier ingediend, waarin eiser heeft aangegeven sinds 3 oktober 2022 te maken te hebben met toegenomen klachten. Eiser heeft op het formulier aangegeven daardoor recht te hebben op een verhoging van zijn IVA-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en in een rapportage van 19 december 2022 geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een ophoging van zijn uitkering. Eiser is namelijk niet aangewezen op geregelde hulp door derden of min of meer continue oppassing. Daarnaast is eiser evenmin in grote mate afhankelijk in zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het UWV heeft vervolgens het primaire besluit genomen en daarin bepaald dat eiser geen recht heeft op een ophoging van zijn IVA-uitkering, omdat hij niet regelmatig en voor langere tijd hulp en verzorging nodig heeft.
3. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht en in een rapportage van 12 juni 2023 uiteengezet dat eiser geen min of meer continue oppassing nodig heeft en geen hulp nodig heeft bij (nagenoeg) alle ADL. Verder zijn de handreikingen door derden dermate beperkt en selectief dat niet kan worden gesproken van geregelde hulp. Het is de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder niet gebleken dat eisers beperkingen zijn toegenomen in oktober 2022 ten opzichte van de voorgaande jaren. In het bestreden besluit heeft het UWV, met verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het bezwaar ongegrond verklaard omdat eiser niet is aangewezen op geregelde handreikingen door derden en op geregelde oppassing. Hij voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor ophoging van de IVA-uitkering.

Beoordeling door de rechtbank

4. Op grond van artikel 53 van de WIA, voor zover hier van belang, wordt, indien de verzekerde verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de duur van de hulpbehoevendheid verhoogd tot maximaal 100% van het dagloon.
4.1
Bij de uitvoering van artikel 53 van de Wet WIA hanteert het UWV de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (de Beleidsregel). Het beleid is gebaseerd op de indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% of 100%. Volgens artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% procent van het dagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
5. Gelet op de tekst van artikel 53 van de Wet WIA en de tekst van de Beleidsregel moet altijd sprake zijn van zowel geregelde verzorging als geregelde oppassing. Het gaat dus om twee cumulatieve criteria. Onder geregelde verzorging wordt verstaan hulp bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Onder geregelde oppassing wordt verstaan de situatie waarbij sprake is van geregelde handreikingen door derden. Uit de Beleidsregel volgt dat het bij de behoefte aan geregelde verzorging en oppassing gaat om hulp bij essentiële ADL, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en de toiletgang. Huishoudelijke taken als boodschappen doen, eten koken, (af)wassen, strijken en schoonmaken behoren niet tot de bedoelde levensverrichtingen. [1]
Was het onderzoek zorgvuldig?
6. Eiser voert aan dat hij in zowel de primaire fase als in bezwaar niet door een verzekeringsarts in persoon is gezien. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hiermee naar zijn mening het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is verricht.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat in de rapportage van de verzekeringsarts van 19 december 2022 staat vermeld dat eiser op 19 december 2022 telefonisch contact heeft gehad met de primaire verzekeringsarts en daarbij akkoord is gegaan met een telefonische beoordeling. De verzekeringsarts heeft daarnaast de in het dossier van eiser aanwezige gegevens bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in bezwaar dossieronderzoek verricht. Uit het bestreden besluit volgt dat het UWV het bezwaar telefonisch met eiser heeft besproken op 17 mei 2023 en eiser heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van een hoorzitting. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser er mee heeft ingestemd om niet in persoon te worden gezien door de verzekeringsarts of de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van hulpbehoevendheid zoals bedoeld in de Beleidsregel?
8. Eiser betoogt dat hij voldoet aan de vereisten voor een ophoging van zijn IVA-uitkering tot 85% van het dagloon. Hij verwijst hiervoor naar de toelichting van de toepasselijke regels op de website van het UWV. Een rapportage van de verzekeringsarts van 28 juli 2022 in het kader van de herbeoordeling WIA vermeldt verder eisers forse belemmeringen in zijn ADL als gevolg van een ongeluk. Ter zitting heeft hij toegelicht dat daardoor geregelde handreikingen door derden wel degelijk noodzakelijk zijn.
9. Voor de beoordeling of het UWV de IVA-uitkering terecht niet heeft verhoogd tot 85% is maatgevend de situatie van eiser ten tijde van zijn aanvraag op 5 december 2022, waarin hij heeft aangegeven dat zijn medische situatie sinds 3 oktober 2022 is gewijzigd. Ten aanzien van de voor verhoging vereiste geregelde handreikingen door derden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 12 juni 2023 toegelicht dat eiser bij de verzekeringsarts enkel heeft aangegeven dat voor hem medicatie en eten wordt klaargezet. Eiser heeft daarbij ook aangegeven vrijwel alles zelfstandig te kunnen zonder hulp van derden behoudens het wassen van de knieholte. Ook naar het toilet kan eiser zelfstandig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder op inzichtelijke wijze uiteengezet dat niet is gebleken dat eiser andere zaken vergeet. Hij heeft geen ernstige stoornis in het korte en/of lange termijngeheugen of in het eetcentrum. De verzekeringsarts heeft hieruit kunnen afleiden dat de handreikingen door derden dermate beperkt en selectief zijn dat niet kan worden gesproken van geregeld zoals vereist op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel. Het beroep van eiser op de rapportage van de verzekeringsarts van 28 juli 2022 in het kader van de WIA kan hem hierbij niet baten. Een beoordeling in het kader van de WIA ziet op de belastbaarheid van betrokkene en vormt daarmee een ander toetsingskader dan bij een verzoek tot verhoging van een IVA-uitkering tot 85% waarbij gekeken wordt naar de hulpbehoevendheid van betrokkene, onder meer door na te gaan of hij is aangewezen op geregelde handreikingen van derden bij essentiële ADL. Eiser heeft geen verdere stukken ter onderbouwing overgelegd die aanleiding geven om aan het oordeel van het UWV op basis van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
10. Dat eiser meent dat hij op grond van informatie op de website van het UWV in aanmerking dient te komen voor een ophoging van zijn IVA-uitkering tot 85% van zijn WIA-maandloon biedt geen grond voor een ander oordeel. Allereerst gaat het bij de website om algemene en niet op de persoon toegesneden informatie, waaraan geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend. Algemene voorlichting, zoals in dit geval een toelichting op een website, is niet aan te merken als een toezegging. [2] Daarnaast vermeldt de website dat betrokkene een verhoging van de uitkering kan aanvragen als hij voor langere tijd dagelijks hulp en verzorging nodig heeft voor ADL. De verzekeringsarts beoordeelt op basis van de medische situatie van betrokkene en de hoeveelheid hulp die hij nodig heeft of hij een verhoging van zijn uitkering kunt krijgen. De hoeveelheid hulp van derden staat dus vermeld als punt van beoordeling en is nader uitgewerkt in het criterium van geregelde handreikingen van derden waaraan het UWV de aanvraag van eiser heeft getoetst. Ook op basis van de tekst zelf kan eiser dus geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de UWV-website dat hij wel voldoet aan de vereisten voor een ophoging van zijn IVA-uitkering.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande heeft het UWV terecht geconcludeerd dat eiser niet is aangewezen op geregelde handreikingen van derden bij ADL en daarmee niet voldoet aan alle criteria zoals vermeld in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft.
13. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. de Grave, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3893.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 21 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:899.