ECLI:NL:RBROT:2024:4936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
10/750132-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en deelname aan criminele organisaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 665 kilogram cocaïne en deelname aan twee criminele organisaties. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging met betrekking tot de rechtmatigheid van de interceptie en de betrouwbaarheid van de Sky-ECC data verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. De verdachte heeft via de chatapplicatie Sky-ECC gecommuniceerd over de details van de invoer, waaronder het huren van transportmiddelen en het regelen van chauffeurs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de in beslag genomen jammers onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, en dat de bewijsvoering voldoende was om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750132-21
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
vertrokken onbekend waarheen,
raadsman mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13, 14, 19, 22 en 28 maart en 8, 10 en 11 april 2024. Het onderzoek is gesloten op 28 mei 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
- feiten 1 en 5: deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de Opiumwet;
- feit 2: medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van
665 kilogram cocaïne (zaaksdossier Madhu B);
- feit 3: medeplegen van de invoer van 395 kilogram cocaïne (zaaksdossier Niagara).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 8.400,- en onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen jammers.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Rechtmatigheid interceptie en verwerking van Sky-ECC data
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de rechtmatigheid van de wijze van het verkrijgen en/of het bewaren en gebruiken van de Sky-ECC data aangesloten bij alle door de verdediging van de medeverdachten gevoerde verweren. Een dergelijk algemeen aansluitverzoek zonder nadere motivering behoeft geen bespreking. De rechtbank zal daarom alleen ingaan op de wel onderbouwde standpunten die de verdediging heeft ingenomen. De raadsman heeft op dit punt verder verwezen naar het eerdere door de verdediging gevoerde verweer en heeft daarbij opgemerkt dit verweer te handhaven.
4.1.2.
Beoordeling
De Hoge Raad heeft reeds in zijn beslissing van 13 juni 2023 prejudiciële vragen De Hoge Raad heeft reeds zijn beslissing van 13 juni 2023 prejudiciële vragen beantwoord over de rechtmatigheid van de vergaring en verwerking van onder andere Sky-ECC data (ECLI:NL:HR:2023:913).
Uit deze uitspraak volgt dat indien er sprake is van opsporing in het buitenland onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten, het interstatelijk vertrouwensbeginsel aan toetsing van de rechtmatigheid van die opsporing door de Nederlandse rechter in de weg staat. Deze situatie heeft zich voorgedaan bij de interceptie van de Sky-ECC data. Deze interceptie heeft immers plaatsgevonden door de Franse autoriteiten, met machtiging van de Franse rechter door het plaatsen van een interceptietool op de server in Frankrijk. De omstandigheid dat inzet van de interceptietool heeft meegebracht dat ook gegevens van Sky-ECC toestellen die zich op het moment van interceptie in Nederland bevonden, zijn verzameld en gekopieerd, leidt niet tot een ander oordeel.
De Nederlandse rechter mag er op vertrouwen dat de interceptie van de data door de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden op grond van Franse wettelijke bevoegdheden en in overeenstemming met de waarborgen die de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bieden, nu Frankrijk zich als EU-lidstaat hierbij heeft aangesloten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak af te wijken van hetgeen de Hoge Raad over de toepasselijkheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft geoordeeld. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dit zou uitsluitend anders zijn als in het betreffende land onherroepelijk zou komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht, hetgeen op dit moment niet het geval is.
De raadsman heeft aangevoerd dat een kennisgeving, zoals bedoeld in artikel
31 EOB-richtlijn, vanuit Frankrijk aan de Nederlandse autoriteiten gestuurd had moeten worden.
Op 30 april 2024 heeft het Hof van Justitie van de EU een arrest gewezen (ECLI:EU:C:2024:372) waarin onder andere is overwogen dat in beginsel op basis van de Richtlijn 2014/41/EU bij interceptie op grondgebied van een andere EU-lidstaat een kennisgeving nodig is. De rechtbank stelt vast dat Nederland blijkens de gesloten
JIT-overeenkomst op de hoogte was van het onderwerp en het doel van de interceptie. Nog los van de vraag of Frankrijk daarnaast nog een aparte kennisgeving aan Nederland had moeten sturen, kan niet worden gesteld dat de Nederlandse rechter-commissaris toestemming voor de interceptie zou hebben geweigerd. De Hoge Raad heeft immers in haar beslissing van 13 juni 2023 overwogen dat artikel 31 EOB-richtlijn niet is geschreven ter bescherming van specifieke belangen van de af te tappen of afgetapte persoon, maar verband houdt met, kort gezegd, de soevereiniteit van de betrokken landen en het daaraan verbonden uitgangspunt dat het aan de autoriteiten van een land is om te bepalen welke opsporingsactiviteiten op het eigen grondgebied plaatsvinden, ook al hebben de activiteiten hun uitwerking mede in andere landen. De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de waarborgen die worden onderschreven in het arrest van 30 april 2024 van het Hof van Justitie EU, zodat het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft betoogd dat artikel 31 van de EOB-richtlijn ook beoogt rechtsbescherming te verdelen en daarmee ook het recht op een
effective remedywaarborgt. Ook indien deze uitleg van de raadsman zou worden gevolgd, leidt dit niet tot het door de raadsman beoogde gevolg. De rechtbank begrijpt het betoog aldus dat de raadsman meent dat er voorafgaand aan de interceptie een rechterlijke toetsing had moeten plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat deze toetsing heeft plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie heeft in onderzoek 26Argus, voorafgaand aan het door de Franse autoriteiten aansluiten en activeren van de in Nederland ontwikkelde techniek die het ontsleutelen van het berichtenverkeer mogelijk maakte, een machtiging van de rechter-commissaris gevorderd voor het geven van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie. Daarnaast zijn machtigingen gevorderd voor het geven van een bevel tot het binnendringen van en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk. Deze machtigingen zijn afgegeven en daaraan zijn voorwaarden verbonden om op die manier de privacy-schending zoveel mogelijk te begrenzen.
Dat hierbij het vertrouwensbeginsel in acht is genomen is in overeenstemming met het uitgangspunt van de EOB-richtlijn, namelijk het vertrouwen dat de lidstaten in elkaars rechtssysteem hebben.
Gelet op het bovenstaande, in het bijzonder de genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, is de rechtbank van oordeel dat de Sky-ECC data rechtmatig zijn verkregen en verwerkt en dat daarmee geen inbreuk is gemaakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces, zoals opgenomen in artikel 6, eerste lid, EVRM. Ook hetgeen voor het overige door de raadsman is aangevoerd, leidt, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot een ander oordeel. Er is dan ook geen reden om tot bewijsuitsluiting of strafvermindering over te gaan. De
Sky-ECC data kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
De verdediging heeft tot slot een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, indien haar standpunt betreffende de wijze van toepassing van het Unierecht niet wordt gevolgd. De rechtbank acht zich echter voldoende voorgelicht om in deze strafzaak een beslissing te kunnen nemen, gezien de inhoud van het procesdossier, gehoord hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en gelet op de rechtspraak op dit punt. Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging wordt afgewezen.
4.2.
Identificatie Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2]
De verdachte wordt in het dossier geïdentificeerd als de gebruiker van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2]. De rechtbank stelt voorop dat de feiten en omstandigheden die tot deze identificatie hebben geleid in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd en dat de bewijswaarde daarvan ook op die wijze moet worden beoordeeld. Concreet betekent dit dat denkbaar is dat op basis van het samenstel van feiten en omstandigheden, die ieder voor zich onvoldoende onderscheidend zijn of niet met voldoende mate van zekerheid naar deze specifieke verdachte wijzen om de identificatie te kunnen dragen, desalniettemin buiten redelijke twijfel bewezen kan worden geacht dat de verdachte de gebruiker van de Sky-ID’s is geweest
.
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of de verdachte inderdaad kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van deze Sky-ID’s. Vervolgens zal het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde worden besproken.
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij niet de gebruiker is van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2]. De vaststelling van het Openbaar Ministerie dat de verdachte de gebruiker is van het Sky-ID [Sky-ID 1] moet in twijfel worden getrokken, nu dit Sky-ID door de politie eerst aan medeverdachte [medeverdachte 1] werd gekoppeld. Bij de verdachte is bovendien geen Sky-toestel aangetroffen. Voorts dient de nauwkeurigheid van de IMSI-catcher in twijfel te worden getrokken, omdat het resultaat daarvan slechts uitwijst dat de telefoon zich op 3 maart 2021 in één van de appartementencomplexen met daarin meerdere woningen zou bevinden. Bovendien was de verdachte op 3 maart 2021 nog niet in beeld in het dossier, waardoor er vraagtekens kunnen worden gezet bij de bevindingen van die datum. Daarnaast ontbreekt de benodigde toestemming voor de inzet van de IMSI-catcher, waardoor de resultaten van die inzet van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Ook valt niet te controleren of er daadwerkelijk een printertap aangesloten is geweest.
Uit het feit dat de verdachte de contactpersoon is van de twee taxiritten van 4 maart 2021, kan niet worden afgeleid dat de verdachte ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de taxi. De verdachte is immers tijdens de observaties niet herkend. Uit de chats zou kunnen worden opgemaakt dat de broer van de gebruiker een garage heeft en dat de gebruiker een zoon heeft, maar dit is niet zodanig onderscheidend dat dit aan de identificatie kan bijdragen. Verder wordt betwist dat de stem van de verdachte op enkele door de gebruiker van het Sky-ID [Sky-ID 1] verstuurde audiofiles te horen is.
Indien de verdachte wel als gebruiker van de Sky-ID’s kan worden aangemerkt, dan kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die ook de berichten heeft verstuurd. Voorts kan niet worden uitgesloten dat de verdachte - zoals door hem verklaard - het Sky-toestel voor een ander in bewaring had op bepaalde momenten.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de door onderzoek Argus verstrekte Sky-ECC chatberichten kan worden opgemaakt dat de medeverdachte [medeverdachte 2] op 4 maart 2021 omstreeks 13:15 uur de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] zou gaan ontmoeten. Binnen onderzoek Dronach is nader onderzoek gedaan naar de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] met onder andere als gebruikersnaam “[gebruikersnaam]”. Aan het Sky-ID is het IMEI-nummer [nummer 1] gekoppeld. Uit de interceptie en analyse van voornoemd IMEI-nummer blijkt dat het op 4 maart 2021 omstreeks 13:17 uur en op 5 maart 2021 omstreeks 13:06 uur verbinding maakt met een zendmast aan [adres 1]. Deze zendmast is gelegen in de directe nabijheid van de locatie [adres 2]. Uit de chatcommunicatie van
3 maart 2021 kan worden opgemaakt dat de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] en de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 3] ([medeverdachte 2]) elkaar de volgende dag rond 13:00 uur zullen zien “op kantoor” bij de McDonalds in Barendrecht waar ook de Makro is gevestigd. Uit de observatie van 4 maart 2021 blijkt vervolgens dat deze ontmoeting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op [adres 2] en dat de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] die dag op twee momenten gebruik heeft gemaakt van taxi’s die - zo blijkt uit nader onderzoek - zijn aangevraagd via de Rotterdamse Taxicentrale. Bij beide ritten staat als contactpersoon “[contactpersoon]” vermeld.
Op 3 maart 2021 is gebruik gemaakt van een IMSI-scan. Uit deze scan volgt dat
IMEI-nummer [nummer 2] is gelokaliseerd in een pand aan [adres 3] met portieknummer [portiek 1] of met portieknummer [portiek 2]. Op het adres [adres 4] staat de schoonfamilie van de verdachte ingeschreven.
Uit de printertapgegevens van voornoemd IMEI-nummer blijkt dat de telefoon ’s nachts het vaakst een zendmast in Rotterdam aanstraalt nabij de woning waar de verdachte op dat moment volgens de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven, namelijk [adres 5].
Uit onderschepte chatberichten die naar de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] zijn gestuurd, blijkt dat deze een broer met een garagebedrijf heeft. Die broer zou ook een zoontje hebben. Verder zou die broer geen auto bezitten maar wel zou een auto op naam van zijn vrouw staan. Voornoemde omstandigheden komen - zo blijkt uit raadpleging van de GBA, het register van de Kamer van Koophandel en het systeem van de Rijksdienst wegverkeer (RDW) - overeen met de situatie van de verdachte. Voorts stuurt Sky-ID [Sky-ID 1] op
2 december 2020 abusievelijk het wachtwoord van zijn Sky-ID, te weten [Sky-ID 4]. Het getal [getal] komt overeen met het geboortejaar van de verdachte.
In het dossier komt tevens het Sky-ID [Sky-ID 2] voor. Uit onderzoek naar dit account volgt dat zowel Sky-ID [Sky-ID 1] als Sky-ID [Sky-ID 2] overeenkomstige gebruikersnamen hebben zoals “[gebruikersnaam]”. Ook hebben zij overeenkomstige contacten. Bovendien stuurt de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 2] op 7 augustus 2020 het volgende bericht door naar veel van zijn contacten: “[naam contact]”. Dit bericht sluit aan bij de perioden waarin de twee Sky-ID’s actief zijn. Het Sky-ID [Sky-ID 2] is namelijk actief tot en met 16 augustus 2020 en het Sky-ID [Sky-ID 1] is actief vanaf 7 augustus 2020.
Voorts blijkt uit onderschepte chatberichten dat de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] door de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 5] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 3]) “[naam 1]” werd genoemd. [medeverdachte 3] stuurt een aantal dagen daarvoor naar een niet geïdentificeerde gebruiker van Sky-ECC: “Maar zie [naam 1] ff dan, [naam 2], Update”. [naam 2] is de voornaam van de verdachte en “Update” betreft één van de gebruikersnamen van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2]. Tot slot heeft de gebruiker van Sky-ID [Sky-ID 1] op 2 december 2020 acht audiofiles in een groepschat verzonden waarop twee verschillende stemmen te horen zijn. De verbalisant die in onderzoek Bolero telecommunicatie van het telefoonnummer dat in gebruik is bij de verdachte heeft opgenomen en afgeluisterd, herkent één van de twee stemmen als de stem van de verdachte. Die herkenning is gebaseerd op de intonatie, de klank (hese stem) en het taalgebruik. De verdediging betwist dat dit de stem van de verdachte is. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan deze stemherkenning, nu zulks moet worden bezien in het licht van de overige feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor de identificatie.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van dit samenstel van feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat de verdachte de gebruiker is geweest van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2].
De rechtbank heeft evenmin reden om te twijfelen aan de nauwkeurigheid van de IMSI-catcher en verwijst hiervoor naar de Factsheet “Verklaring plaatsbepaling IMSI-catcher” die de officier van justitie op 13 maart 2024 aan het dossier heeft toegevoegd. Daarin wordt de nauwkeurigheid van de IMSI-catcher beschreven en hieruit volgt dat een mobiele telefoon tot op centimeters nauwkeurig kan worden getraceerd.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1562) volgt dat voor de inzet van de IMSI-catcher artikel 3 Politiewet 2012 een voldoende basis biedt, indien de inzet voor korte duur plaatsvindt en indien toestemming is gegeven door de officier van justitie. Nu dat het geval is geweest, is geen sprake van een vormverzuim en acht de rechtbank de resultaten van de IMSI-catcher toelaatbaar voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat het alternatieve scenario, inhoudende dat de verdachte de telefoon behorend bij de Sky-ID’s voor een ander in bewaring had, op niet aannemelijk is geworden. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
De betrouwbaarheid van de encryptiegegevens
Alvorens de rechtbank aan de bespreking van de zaaksdossiers Madhu B en Niagara toekomt, dient zij eerst in te gaan op het verweer van de verdediging met betrekking tot de onvolledigheid en onbetrouwbaarheid van de encryptiegegevens.
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verstrekte dataset is niet volledig en daardoor onvoldoende accuraat, waardoor de chats die zich in het dossier bevinden niet betrouwbaar zijn. De chats dienen om die reden te worden uitgesloten van het bewijs. Indien de chats wel worden gebruikt voor het bewijs geldt dat de verdachte niet de (enige) gebruiker is geweest van dit Sky
-account.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat de verdediging de beschikking heeft gekregen over de gehele dataset met alle beschikbare chats die door de verdachte zijn gebruikt. De verdachte heeft dus kunnen onderzoeken of en in hoeverre de gesprekken zoals die in het dossier zijn opgenomen een juiste weergave vormen van wat door hem en medeverdachten is besproken. Op grond van die gegevens zijn door de verdediging geen op- of aanmerkingen gemaakt. Slechts is aangegeven, zo begrijpt de rechtbank, dat de data onvolledig en hierdoor onvoldoende accuraat en onbetrouwbaar zijn zodat bewijsuitsluiting dient te volgen.
Dat niet alle data van het berichtenverkeer volledig is onderschept, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat mag worden uitgegaan van de juistheid en betrouwbaarheid van de wél verkregen data. Daarvoor wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 22 juni 2022 (zaaknummer 2021.03.29.109) betreffende de volledigheid en correctheid van decodering van Sky-ECC berichten met de zogeheten Toolboxmethode. Uit dit rapport blijkt dat van 2,5% (36) van de berichten niets is teruggevonden in de Toolboxgegevens. Van de overige 97,5% (1.546 berichten) is 73,7% succesvol ontcijferd. Verder beschrijft het NFI dat de Toolboxgegevens een correcte weergave van de chats en hun metadata zijn.
Dat door de beperkte weergave van de data sprake zou zijn van niet betrouwbaar bewijs is niet onderbouwd met nadere, verifieerbare, informatie. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij concrete feiten en omstandigheden stelt die de betrouwbaarheid van de data in twijfel kunnen stellen. Nu zij dat heeft nagelaten, worden de wél ontsleutelde berichten als betrouwbaar aangemerkt en zullen zij worden betrokken bij het bewijs.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat, nu de verdachte niet van alle chats kennis heeft genomen, bij het gebruik en interpretatie van deze berichten behoedzaamheid moet worden betracht.
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte niet de enige gebruiker is geweest van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] overweegt de rechtbank als volgt. Gezien de hiervoor gedane vaststellingen omtrent de identificatie van deze Sky-ID’s ligt het op de weg van de verdachte om met feiten onderbouwd te verklaren dat en waarom hij niet de enige gebruiker van deze Sky-ID’s was. De verdachte heeft er echter voor gekozen om zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Vervolgens heeft hij zich na een schorsing van de voorlopige hechtenis onttrokken aan het toezicht van justitie. De verdachte was in strijd met de schorsingsvoorwaarden niet aanwezig bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak.
De rechtbank stelt vast dat het de verdachte is geweest die de gebruiker was van de Sky-ID’s [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] en zij zal bij de verdere bespreking van het bewijs de gebruiker van deze Sky-ID’s dan ook aanduiden als de verdachte.
4.4.
Bewijswaardering (feit 2: zaaksdossier Madhu B)
4.4.1.
Standpunt verdediging
De Sky-chats zijn het enige bewijs tegen de verdachte. Daarmee dient, voor zover het de bewijswaarde betreft, behoedzaam te worden omgegaan. De verdachte is niet herkend als één van de aanwezigen bij de bijeenkomst(en) aan [adres 2]. Er is geen cocaïne in de container aangetroffen en er is evenmin bewijs dat er ooit cocaïne in de container heeft gezeten. Er worden vanuit Zuid-Amerika meer illegale goederen ingevoerd in Nederland; niet blijkt dat het hier om de invoer van cocaïne gaat. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen dan dient uitgegaan te worden van “een hoeveelheid” en niet van 665 kilogram cocaïne.
De verdachte heeft geen wetenschap gehad van de invoer van verdovende middelen zodat het opzet op de invoer ontbreekt. De rol van de verdachte wordt door de officier van justitie enorm overtrokken. Er is geen bewijs dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het strafbare feit.
4.4.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden afgeleid.
Op 5 februari 2021 is de container met nummer [containernummer 1] aan boord van de [naam schip 1] geladen, die op 6 februari 2021 is vertrokken vanuit de haven van Valparaiso (Chili) naar de haven van Rotterdam. Op 5 maart 2021 is de container gelost op de ECT Terminal in Rotterdam. Het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) gaf op
11 maart 2021 de volgende informatie door:
“Een criminele organisatie in Chili kwam overeen om 665 kilogram cocaïne te verzenden via container nummer [containernummer 1], met inscheping in de haven van Valparaiso op 5 februari, op het containerschip [naam schip 1], dat op 6 februari 2021 naar de haven van Rotterdam Nederland vertrok en op 5 maart 2021 in de Nederlandse haven arriveerde”.
De bewuste container is vanuit Chili vertrokken zonder de lading cocaïne. De Chileense autoriteiten hebben het verschepen van de cocaïne (kennelijk tijdig) kunnen verhinderen.
De rol van de verdachte
Op basis van versleutelde berichten die zijn verzonden met de chatapplicatie Sky-ECC, in combinatie met observaties, onderzoek naar historische telecomgegevens en camerabeelden is de verdenking ontstaan dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer in Nederland van de partij verdovende middelen.
Vanaf 12 februari 2021 vinden er groepsgesprekken plaats tussen zes gebruikers van de applicatie Sky-ECC waaronder ook de verdachte. Tot en met 4 maart 2021 worden er in die groepsgesprekken allerlei details gedeeld met betrekking tot de container en het schip waarmee die container wordt vervoerd. Het containernummer wordt gedeeld en er wordt gesproken over het binnenhalen van de container door middel van pincodefraude met behulp van het bedrijf [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) waar de medeverdachte [medeverdachte 1] op dat moment werkzaam was. De container zou aan boord staan van een schip met de naam [naam schip 1] en zou op 4 maart 2021 aankomen in de haven van Rotterdam. Later is gecommuniceerd dat de aankomst op 5 maart 2021 zou gaan plaatsvinden.
In de periode van 15 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 heeft de verdachte via de applicatie Sky-ECC ook een groot aantal chatgesprekken gevoerd met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]. Er is gesproken over bedragen die corrupte contacten voor hun werkzaamheden ontvangen. De verdachte zegt: “Pas nog 4 ton binnen getrokken met pin lukt nog steeds gwn”. Hij geeft aan dat hij nog steeds een transporteur zoekt en “over
2 weken komen er spullen“. Uit een gesprek op 22 februari 2021 maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 2] een chauffeur heeft gevonden en deze voor 4 maart 2021 heeft geregeld. De verdachte zal een bedrag van € 5.000,- aan [medeverdachte 2] geven ten behoeve van de chauffeur. Zij ontmoeten elkaar daarvoor op 26 februari 2021 omstreeks 17:30 uur in de omgeving van station Lombardijen in Rotterdam. [medeverdachte 2] wil niet dat de ontmoeting op straat plaatsvindt, omdat er overal camera’s hangen.
Op 26 februari 2021 vindt er een chatgesprek plaats tussen de verdachte en [medeverdachte 2] waaruit de rechtbank concludeert dat de verdachte een aansturende rol heeft. Hij schrijft aan [medeverdachte 4]: “zeg Loka voor de 4e en 5e”. Aangenomen wordt dat het hier gaat over de locatie van de container op 4 of 5 maart. [medeverdachte 4] schrijft aan de verdachte: “Want ik ga hem ook chatten voor de 4e wat hij precies wil, zodat ik het aan jou overlaat. Daarmee bedoel ik te zeggen kijk jij dan wat het beste is”. De verdachte schrijft in de chats aan [medeverdachte 4]: “soldaten plan C als eerste” en “plan C is ff belangrijk nu”. Met plan C wordt, naar de rechtbank begrijpt uit de chatgesprekken, bedoeld het overvallen van de legitieme vrachtwagenchauffeur indien het ophalen van de pincode middels pincodefraude is mislukt en het ook niet mogelijk is gebleken om de verdovende middelen te laten uithalen vanaf het haventerrein. De verdachte wil op de achtergrond gehouden worden en wenst kennelijk geen directe bemoeienis te hebben bij de uitvoering van plan C. De medeverdachte [medeverdachte 4] bevestigt dat de verdachte op de achtergrond blijft voor plan C. Met betrekking tot de uitvoering van plan C schrijft de verdachte aan [medeverdachte 4]: “voor plan C vrachtwagen aan de kant zetten doekoe (geld) aanbieden anders geweld is daar al iemand voor?”. [medeverdachte 4] antwoordt dat hij acht man stand-by zet.
Op 28 februari 2021 vindt er een chatgesprek plaats tussen de verdachte en [medeverdachte 2] omtrent de betrouwbaarheid van de chauffeur. De verdachte merkt verder op dat de chauffeur een volledige vergoeding ontvangt als hij reguliere transportwerkzaamheden moet afzeggen om stand-by te kunnen zijn. Op 2 maart 2021 spreken de verdachte en [medeverdachte 4] over plan A (pincodefraude). Zij hopen dat het lukt. Later die avond wisselen zij ook berichten over plan C. De verdachte weet precies wanneer de “bak” (container) naar buiten rijdt en wanneer hij de terminal op rijdt. Er moet een junkie worden geregeld die “doekoe” (geld) nodig heeft en er wordt gesproken over het huren van een auto (“waggie”) of het gebruik van een gestolen auto. Ook moeten er wapens mee om de overval mogelijk te maken. De verdachte schrijft: “Ik geef die AK. Of beter kleine pijp ”. De rechtbank begrijpt dat met AK een Kalasjnikov wordt bedoeld en met een kleine pijp een handvuurwapen. De verdachte zegt dat hij ook nog een jammer zal brengen voor de chauffeur. In de woning van de verdachte is een jammer aangetroffen.
Op 3 maart 2021 stuurt de verdachte een foto met daarop de naam [naam schip 1] aan [medeverdachte 2]. De verwachte aankomstdatum is 6 maart 2021. Er wordt afgesproken om elkaar op donderdag, 4 maart 2021 om 13:00 uur te ontmoeten op het kantoor van een vriend achter de Makro bij de McDonalds in Barendrecht. De verdachte zegt: “wel handig als chauffeur erbij zit”. Die bijeenkomst op 4 maart 2021, die plaatsvond in een pand aan [adres 2], is geobserveerd en voorts zijn er camerabeelden van de nabijgelegen Makrovestiging uitgekeken. Op de camerabeelden zijn meerdere personen zichtbaar. Weliswaar is de verdachte niet herkenbaar op die beelden, maar de rechtbank is er van overtuigd geraakt dat hij die dag aanwezig is geweest. Tijdens de observaties is gezien dat één persoon per taxi bij [adres 2] arriveerde. Uit navraag bij de Rotterdamse Taxicentrale blijkt dat als contactpersoon voor de betreffende rit is vermeld “[verdachte]”. Het IP-adres vanwaar de taxi is besteld, staat op naam van de verdachte. En de taxirit is gestart op het adres [adres 6], nabij het adres van de schoonfamilie van de verdachte.
Er is voorts een chatgesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 4] waarin de verdachte zegt dat hij op dat moment (4 maart 2021 om 13:38 uur) een afspraak heeft met motormuis ([medeverdachte 2]) in Barendrecht. De Sky-chats, de observatie, de camerabeelden en de taxirit laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte op de bewuste dag samen met medeverdachten aanwezig is geweest in het pand aan [adres 2].
Op 6 en 7 maart 2021 worden berichten gewisseld tussen de verdachte en medeverdachten naar aanleiding van het feit dat de chauffeur (medeverdachte [medeverdachte 5]) is benaderd door de politie om een verklaring af te leggen omdat hij middels een foutieve pincode heeft getracht de container van de terminal op te halen. Er wordt met elkaar gesproken over hetgeen de chauffeur bij de politie moet verklaren. Zo zegt bijvoorbeeld de verdachte dat de chauffeur moet zeggen dat hij Portbase (het systeem om een container te kunnen voormelden) niet eens gebruikt en niets weet van een Portbase-account.
Er is geen cocaïne aangetroffen
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er feitelijk geen cocaïne is ingevoerd wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad. In zijn arrest van 29 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP3862) is door de Hoge Raad het volgende overwogen:
“De voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10 Opiumwet is in art. 10a, eerste lid, van de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Voor de verwezenlijking van dat delict is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het derde of vierde lid van art. 10) deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbaar karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan (vgl. HR 13 maart 2001, LJN AB0494, NJ 2001/338).”
Overigens kan er geen twijfel over bestaan dat het de bedoeling was om een hoeveelheid van 665 kilogram cocaïne vanuit Chili in te voeren naar Nederland. Verwezen wordt naar de reeds in de inleiding genoemde informatie die op 11 maart 2021 door het LIRC is doorgegeven en waarin nadrukkelijk een hoeveelheid van 665 kilogram cocaïne is genoemd. Deze informatie vindt overigens bevestiging in de stukken die door de Chileense autoriteiten zijn overgelegd naar aanleiding van het door de Nederlandse autoriteiten ingediende Internationaal Rechtshulpverzoek.
De rechtbank heeft bij het gebruik en interpretatie van de Sky-berichten behoedzaamheid betracht. Ook bij het interpreteren van de betekenis en de strekking van de chatgesprekken is de rechtbank behoedzaam geweest. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gesprekken betrekking hebben op het plegen van strafbare feiten. Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat door de verdachte en andere betrokkenen veelvuldig in verhullend taalgebruik wordt gesproken. De berichten zijn vaak heel summier en van logische en gebruikelijke conversaties, zoals in gesprekken over legale zaken, is doorgaans geen sprake. Kennelijk hebben de deelnemers aan de verschillende chats aan een half woord genoeg en begrijpen ze elkaar goed, ook als verhullende termen worden gebruikt. De rechtbank leidt uit de chatberichten, in onderlinge samenhang bezien, af dat, ook wanneer deze behoedzaamheid wordt betracht, onmiskenbaar over de invoer van cocaïne wordt gesproken. De verdachte heeft zelf geen nadere uitleg gegeven over hoe de gesprekken geïnterpreteerd moeten worden.
Het voorgaande betekent dat de verdachte, bij het voorbereiden dan wel bevorderen van de verlengde invoer van de inhoud van de container, ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om cocaïne zou gaan. Daarmee is de aanwezigheid van opzet, in voorwaardelijke zin, bewezen.
4.4.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewijswaardering (feit 3: zaaksdossier Niagara)
4.5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor dit feit. Voor zover de verdachte de gebruiker zou zijn geweest van het Sky-ID [Sky-ID 1] volgt uit de chats enkel dat de verdachte een chauffeur zou hebben benaderd. De chats geven geen blijk van enige aansturing door de verdachte, noch van aanwijzingen dat de verdachte zich in de lading zou hebben ingekocht voor € 92.500,-. Aangezien er slechts 32 pakketten zijn bemonsterd van de 363 pakketten, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat alle pakketten cocaïne bevatten.
4.5.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het navolgende worden afgeleid.
Op 1 december 2020 is het uit de Dominicaanse Republiek afkomstige schip [naam schip 2] via de Rotterdamse haven Nederland binnengekomen. Bij het controleren van de containers van dit schip viel bij de container met nummer [containernummer 2] op, dat er naast het zegel met daarop Hamburg Sud een tweede verzegeling was aangebracht en er werden afwijkingen ten aanzien van deze zegels geconstateerd. Besloten werd om deze container, die was geladen met medische hulpmiddelen, te controleren. In de container werden links achterin 16 zwarte tassen met daarin 395 pakketten aangetroffen. De pakketten zijn om 13:30 uur in beslag genomen en hadden een nettogewicht van 395 kilogram. Hiervan zijn
32 willekeurige pakketten geselecteerd en 30 pakketten bemonsterd. Na onderzoek door het Douane Laboratorium van deze bemonsteringen bleek het om cocaïne te gaan.
Het zaaksdossier Niagara bevat verschillende (groeps)gesprekken, gevoerd via de chatapplicatie Sky-ECC, die blijkens hun inhoud betrekking hebben op de in beslag genomen partij cocaïne. De verdachte heeft deelgenomen aan deze gesprekken. Zijn betrokkenheid bij de invoer van deze partij cocaïne blijkt onder meer uit de navolgende chatgesprekken
Op 19 en 20 november 2020 voert de verdachte een gesprek met de medeverdachte
[medeverdachte 6]. Hierin deelt [medeverdachte 6] mee dat “spullen domi” de haven al binnen zijn. De verdachte vraagt aan [medeverdachte 6] om de medeverdachte [medeverdachte 3] de tp (de rechtbank begrijpt: de transporteur) vast te laten leggen en vraagt wat meelopen kost. Hierop antwoordt [medeverdachte 6] “9250 compleet”. Vervolgens deelt de verdachte mee: “10 stuks voor 92500” en hij vraagt wanneer hij “die pap” (de rechtbank begrijpt: het geld) kan afgeven. Op 21 november 2020 meldt [medeverdachte 6] aan de verdachte: “we zijn vertrokken”.
Op 20 november 2020 voeren de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 7] een gesprek over het transport. De verdachte laat [medeverdachte 7] weten dat er werk onderweg is en vraagt of [medeverdachte 3] goed met hem heeft gesproken, hetgeen [medeverdachte 7] bevestigt. Verder geeft [medeverdachte 7] aan geen geld te hebben om te investeren in een huurtruck, huurchassis en extra chauffeur, want [medeverdachte 3] wil twee trucks klaar hebben staan.
Op 22 november 2020 laat [medeverdachte 7] aan de verdachte weten dat “de loods 100% gereed is met heftruck en vast staat voor nieuwe klus”, dat er “10k nodig is voor een extra chauffeur en twee trucks stand-by” en dat hij “platzak is min 40k en geen cash heeft om dit zonder hulp op te zetten”.
[medeverdachte 3] geeft op 23 november 2020 aan de verdachte het e-mailadres “[e-mailadres]” door. Dit is het e-mailadres van het bedrijf van [medeverdachte 7].
Op 27 november 2020 laat de verdachte [medeverdachte 6] weten dat hij met [medeverdachte 3] naar de transporteur gaat, omdat hij “bedelde voor geld” en 10k laat ophalen bij [medeverdachte 3].
Op 28 november 2020 vraagt [medeverdachte 6] of er een plan B is, waarop de verdachte laat weten dat “er maandag wordt gecheckt of er soldaten naar binnen moeten, omdat nog onbekend is of het rood is”.
In groepschat [naam groepschat 1], waaraan de verdachte, [medeverdachte 6] en de medeverdachte [medeverdachte 8], alsmede de onbekend gebleven gebruiker van het Sky-ID [Sky-ID 6] deelnemen, vraagt [medeverdachte 8] op 28 november 2020 om aan hem de werkwijze uit te leggen. De onbekend gebleven persoon vraagt de verdachte om alles goed aan de verdachte uit te leggen, want “dit is eerste keer zo werken we deden meestal valse documenten sturen”. De verdachte legt [medeverdachte 8] uit dat hij regelmatig op de ECT-site moet kijken en steeds als eerste alles moet weten van de bak, omdat “onze chauffeurs wachten daar constant op plaza”. De verdachte legt verder uit dat de transporteur beter kan rijden als originele expediteur zijn werk heeft gedaan en de Douane alles goedgekeurd heeft. [medeverdachte 8] zegt toe het in de gaten te houden vanaf het moment dat de boot aankomt. Op 29 november 2020 deelt de verdachte mee dat de boot staat gepland voor dinsdag 1 december 2020, 15:15 uur. Op 30 november 2020 stuurt [medeverdachte 6] in de groepsapp een afbeelding waarop de gegevens van het schip en het containernummer te zien zijn en vraagt na of [medeverdachte 8] weet wat er wordt bedoeld. Deze geeft puntsgewijs door wat er van hem wordt verwacht. Vervolgens deelt [medeverdachte 8] op 30 november 2020 de pincode behorend bij containernummer [containernummer 3] en krijgt daarop direct te horen van onder anderen de verdachte dat hij dit bericht moet verwijderen. [medeverdachte 8] krijgt van de verdachte en de eerder genoemde onbekend gebleven persoon de instructie om naar meerdere containers te kijken bij de check op ECT en “niet met de volle te beginnen of te eindigen” en dan “sniki die van ons”.
Op 28, 29 en 30 november 2020 heeft de verdachte contact met [medeverdachte 7]. De verdachte geeft daarbij onder andere aan [medeverdachte 7] de instructie meerdere containers aan te nemen, dat die containers op maandag leeg terug moeten naar Delta, dat “de chauffeurs zo nodig onder tafel extra worden betaald om de bakken te rijden zoals afgesproken”, dat de boot er dinsdag om 15:00 uur is en dat “onze bak gelukkig nog geen scan heeft”. [medeverdachte 7] laat weten klaar te staan met twee trucks.
Op 1 december 2020 laat [medeverdachte 7] aan de verdachte weten dat zijn container leeg naar binnen mag en voegt daaraan toe: “dus dat word dikke kerstpakket”. De verdachte laat weten dat “het nog niet nodig is”, dat “de bak nog gewoon groen is, maar dat de bak aan de kant moet worden gehouden voor het geval dat”.
De verdachte vraagt aan de medeverdachte [medeverdachte 7] om met de medeverdachte [medeverdachte 3] in de loods te wachten straks en samen met hem “pb (de rechtbank begrijpt: Portbase) “in te schieten”, hetgeen de medeverdachte [medeverdachte 7] bevestigt. Er mag worden voorgemeld zodra de verdachte dit aangeeft, omdat de verdachte van tevoren weet dat “alles groen is in Portbase”.
De verdachte deelt in de eerder genoemde groepschat de status van de boot [naam schip 2] op
1 december 2020. Tevens geeft hij aan tijdig te willen weten of “onze bak geen scan heeft”, want hij heeft “tot 13:00 uur de tijd om jongens in een lege naar binnen te brengen”.
Op 2 december 2020 laat [medeverdachte 3] aan de verdachte weten dat “er gehaald kan worden zodra er is voorgemeld”, zoals hij van de verdachte heeft geleerd. Ook meldt hij: “oog gaat niet eens die 400 opgezet heb”.
[medeverdachte 7] wordt ongeduldig, waarop de verdachte hem laat weten dat hij weet dat het heel lang kan duren, dat hij geduldig moet zijn, dat “de bak geen scan heeft” en dat de “documenten zijn ingeschoten alleen nog niet op de grond staat”.
In een door de verdachte aangemaakte groepschat [naam groepschat 2] wordt door de [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] gemeld dat iedereen gereed staat en dat de telefoons zijn opgeladen.
In een door de medeverdachte [medeverdachte 6] aangemaakte groepschat, waaraan ook de verdachte, [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3], alsmede de meergenoemde onbekend gebleven persoon deelnemen, geeft [medeverdachte 3] op 2 december 2020 om 11:15 uur aan dat het nu snel kan gaan, dat er strak om de 15 à 20 minuten moet worden gecheckt en de transporteur er meteen op af moet gaan. Om 12:22 uur deelt [medeverdachte 8] mee dat er is gelost en deelt hierover afbeeldingen uit het ECT-systeem waarop ook het nummer is te zien van de container waarin de cocaïne is aangetroffen. Tevens geeft [medeverdachte 8] updates over de
actual departure.
Op 2 december 2020 om 12:29 uur krijgt [medeverdachte 7] in een groepschat de opdracht van de verdachte en van [medeverdachte 6] om te gaan rijden en voor te melden. [medeverdachte 6] deelt daarop de releasecode behorend bij de container.
De verdachte deelt een afbeelding in deze groepschat en meldt dat de koelmonteur binnen is. Om 13:30 uur deelt de verdachte in de groepschat dat hij nog niet gaat voormelden, want dan krijgt de originele transporteur bericht dat iemand anders zijn container heeft voorgemeld. [medeverdachte 7] meldt op 2 december 2020 om 13:22 uur dat de container groen is en dat het druk is. Om 15:50 uur meldt hij dat de chauffeur de container niet meekrijgt en dat de originele vervoerder zich bij hem heeft gemeld omdat zij een container van hen hadden. [medeverdachte 3] meldt nog dat de originele transporteur “daar” is.
Om 16:21 uur deelt [medeverdachte 6] in de groepschat dat er iets niet klopt, dat de originele transporteur “daar” is en “die van ons is weg gestuurd”.
De verdachte stuurt in die groepschat een afbeelding van een WhatsAppgesprek waarin hij zich voordoet als de legitieme transporteur. Hij geeft aan dat ze hopen dat deze transporteur niet vast voor de B.V. rijdt. Hij denkt dat [naam 3] de vaste vervoerder is.
Daarna worden er in deze groepschat meerdere berichten gewisseld over de wijze waarop de lading uit de container kan worden gehaald en alsnog door hen kan worden veiliggesteld. Daarbij oppert de verdachte om soldaten te sturen en de chauffeur een ganoe (de rechtbank begrijpt: wapen) op zijn hoofd te zetten.
Op 2 december 2020 laat [medeverdachte 6] aan de verdachte weten dat “ze” achterin de container zitten en niet achter de deur en dat hij alles heeft verwijderd zodat er geen bewijs is.
Wanneer bekend is geworden dat de drugs zijn onderschept, stuurt [medeverdachte 6] in een groepschat het bericht dat dit “de spullen” waren en dat hij “met de overkant” zwaar in discussie is.
Op 3 december 2020 wijst de verdachte [medeverdachte 7] op een artikel op de website Crimesite. Hierin staat dat de Douane in een container, die was geladen met medische hulpmiddelen en afkomstig was uit de Dominicaanse Republiek, 395 blokken cocaïne heeft aangetroffen.
Verder bevat het dossier nog een chat tussen de medeverdachte [medeverdachte 2] en de verdachte. [medeverdachte 2] laat de verdachte in dat gesprek weten een tasje als test op dezelfde boot te hebben en vraagt aan de verdachte of hij “deze wil meepakken omdat hij toch al iemand binnen heeft en dan deze 50% te willen verdelen”. De verdachte laat weten de planner te vragen of hij die container ook wil verplaatsen.
Als later blijkt dat beide ladingen zijn gepakt, laat de verdachte dit aan [medeverdachte 2] weten, die daarop als volgt reageert: “word het zat met die douane, klopt gewoon iets niet, mijne was maar een testje maar die van jou doet pijn”.
Uit voornoemde chatberichten en de nader uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met meerdere betrokkenen. De verdachte nam daarbij een coördinerende rol in bij de invoer van de cocaïne. Daarnaast blijkt uit de chatberichten dat de verdachte zich had ingekocht op deze partij cocaïne. Gelet op de daarbij genoemde bedragen kan het naar het over niets anders zijn gegaan dan over cocaïne.
Alle pakketten zijn bij elkaar in tassen aangetroffen. De pakketten waren ongeveer van eenzelfde gewicht en waren op soortgelijke wijze verpakt. Een aantal pakketten is bemonsterd en deze bleken cocaïne te bevatten. Gelet op deze representatieve bemonstering bestaat er geen twijfel over dat ook de niet geteste pakketten cocaïne hebben bevat.
Vorenstaande leidt ertoe dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van deze partij cocaïne.
4.5.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewijswaardering (feiten 1 en 5: deelname criminele organisatie)
4.6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van deelname aan beide criminele organisaties wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De chatberichten die zich in de dossiers bevinden wijzen niet op een duurzame en structurele samenwerking. Evenmin blijkt hieruit welke rol de verdachte hierin zou hebben gehad, noch dat hij tot een vaste kern zou hebben behoord die samenwerkte met anderen.
4.6.2.
Beoordeling
Juridisch kader
Van een organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, met als oogmerk het plegen van een of meer Opiumwetmisdrijven. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is, dat sprake is van formeel afgebakende taken of dat alle deelnemers elkaar of elkaars bezigheden voor die organisatie kennen. Wel moet de samenwerking een meer dan incidenteel karakter hebben.
Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (ook in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft.
Organisatie van drugstransporten
Het is een feit van algemene bekendheid dat het vanuit het buitenland via schepen in de Nederlandse haven invoeren van grote partijen cocaïne een hoge mate van organisatie, structuur en samenwerking vereist, vanwege de vele schakels in de (vervoers-)keten en het (grote) aantal mensen dat daarbij betrokken moet worden. Ook vergt het opzetten van een dergelijke “lijn” de nodige tijd en is het vanwege de grote financiële en praktische risico’s voor de organisatie niet gebruikelijk om als eerste (en enige) transport een partij van honderden kilo’s cocaïne in te voeren. Zowel het invoeren van een grote partij cocaïne als het treffen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen daartoe, zijn bij uitstek misdrijven die in een meer dan incidenteel georganiseerd en crimineel verband gepleegd worden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat van een georganiseerd en crimineel samenwerkingsverband sprake is geweest. De rechtbank begrijpt uit de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie dat dit feit betrekking heeft op het zaaksdossier Madhu B (ten laste gelegd onder 2) en uit de onder 5 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie dat dit feit betrekking heeft op het zaaksdossier Niagara (ten laste gelegd onder 3). De rechtbank zal in onderstaande overweging dan ook aansluiten bij de bewijsmiddelen in die betreffende zaaksdossiers.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie overweegt de rechtbank als volgt. Via Sky-ECC wordt er gedurende een aantal weken tussen de betrokkenen in diverse samenstellingen gecommuniceerd over routeinformatie, de status van de betreffende container en de transporteur die de container met een pincode moet ophalen van het haventerrein en hiervoor diverse handelingen moet verrichten, zoals het huren van een oplegger en het voormelden in Portbase. Ook wordt er gesproken over het betalen van betrokkenen en back-up-plannen (plannen b en c) voor het geval het plan van het ophalen van de container met de pincode (plan a) niet zal lukken. Voorts hebben er in dit kader diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen een aantal van de betrokkenen om de werkwijze met elkaar door te nemen. Nadat bekend is geworden dat de transporteur zich moet melden bij de politie wordt er gecommuniceerd over het wissen van zijn telefoon en tablet en het bieden van steun door het dragen van de advocaatkosten.
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie overweegt de rechtbank als volgt. Via Sky-ECC wordt eveneens gedurende een aantal weken tussen de betrokkenen in diverse samenstellingen gecommuniceerd met betrekking tot het inkopen op de partij cocaïne, de routeinformatie en de status van de betreffende container. Voorts wordt er gesproken over de transporteur die de container met een pincode moet ophalen van het haventerrein en hiervoor diverse handelingen moet verrichten, zoals het huren van een truck, chassis en een extra chauffeur. Ook wordt hierbij gesproken over geld dat nodig is om dit te kunnen bewerkstelligen en dat kennelijk ook is overhandigd. Tevens wordt er gesproken over een beschikbare loods met heftruck en voorts over back-upplannen (plannen b en c) toen bekend werd dat het plan van het ophalen van de container met de pincode (plan a) niet ging lukken.
Dit alles duidt in beide zaaksdossiers op een mate van organisatie, structuur en samenwerking gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
Opzet verdachte
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zeer bewust activiteiten heeft verricht waarvan hij wist dat die gericht waren op het in Nederland invoeren van een grote partij cocaïne en op het treffen van voorbereidingshandelingen en/of bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne. Zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was hiermee steeds gericht op het samen met anderen plegen van een misdrijf strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Deelneming verdachte
Zoals hiervoor met betrekking tot zaaksdossier Madhu B overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 tot en met 8 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 665 kilo cocaïne. Verschillende personen die in de tenlastelegging onder 1 worden benoemd als behorend tot hetzelfde crimineel samenwerkingsverband als de verdachte, worden bij vonnissen van heden eveneens veroordeeld voor de voorbereiding van de invoer van de betreffende lading cocaïne.
De verdachte heeft zich binnen het samenwerkingsverband onder meer bezig gehouden met
de diverse manieren van verkrijging van de betreffende container met daarin de partij cocaïne (plannen A, B en C). Daartoe heeft de verdachte aan anderen opdracht gegeven om een en ander te regelen, zoals een chauffeur, een katvanger, een auto en wapens. Voorts was de verdachte aanwezig bij een bijeenkomst op 4 maart 2021 met andere leden van het crimineel samenwerkingsverband voorafgaand aan de poging om de container op te halen.
De rechtbank verwijst met betrekking tot de gedragingen van de verdachte binnen het samenwerkingsverband dat betrekking heeft op zaaksdossier Niagara naar hetgeen daarover reeds in paragraaf 4.5.2. is overwogen. Kort gezegd komt dit erop neer dat de verdachte zich met name heeft bezig gehouden met het aansturen van de betrokkenen om de invoer van de partij cocaïne in goede banen te leiden..
4.6.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[zaak criminele organisatie I]
hij, in de periode van
1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021te Rotterdam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Madhu B]
hij, inde periode van 1 maart 2021 tot en met 8 maart 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde
envijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 665 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de hierboven bedoelde feiten,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders:
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of uithalen en/of vervoeren van die verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 1]) en/of
- geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- een loods geregeld en/of,
- geregeld dat er een voertuig beschikbaar was om de verdovende middelen te vervoeren en/of
- vervolgens deze verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 1]), al dan niet in deze container en/of
ditvoertuig, met behulp van anderen met gebruikmaking van een pincode het haventerrein laten vervoeren;
3.
[zaak Niagara]
hij, op 2 december 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 395 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
5.
[zaak criminele organisatie II)
hij, in de periode van
19 november 2020 tot en met 3 december 2020te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en
[medeverdachte 6] en [medeverdachte 7]
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vijfde lid van de Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
2.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen en/of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de invoer in Nederland van een partij van
665 kilogram cocaïne. De verdachte heeft ten behoeve daarvan onder andere contact gehad omtrent de diverse manieren van verkrijging van de betreffende container met daarin de partij cocaïne (plannen A, B en C). De verdachte heeft ook als enige verdachte ten aanzien van deze partij cocaïne berichten in de Engelse taal verstuurd, hetgeen erop zou kunnen duiden dat hij contact had met personen uit het land van herkomst van de lading. Ook de aan de verdachte beloofde beloning van één miljoen euro duidt op een belangrijke, aansturende rol in het geheel. Voorts heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een partij van ongeveer 395 kilogram cocaïne waarin hij tevens een coördinerende rol heeft vervuld. De verdachte maakte ten aanzien van beide feiten deel uit van een georganiseerd samenwerkingsverband dat was gericht op het plegen van dit soort misdrijven.
Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles heeft de laatste jaren in ernstige en toenemende mate geleid tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft kennelijk geen boodschap gehad aan deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er financieel beter van te worden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in 2013 is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Voor een vergaande matiging van de op te leggen straf, zoals door de verdediging verzocht, bestaat echter geen aanleiding gelet op de aard en ernst van de feiten. De verdachte is bij twee verschillende drugstransporten betrokken geweest en heeft dus beide keren de beslissing genomen om hieraan mee te werken. Daarbij heeft de verdachte een prominente rol vervuld in beide georganiseerde samenwerkingsverbanden. De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf rekening met het feit dat de gepleegde voorbereidingshandelingen in de onderhavige strafzaak (feit 2) een voltooide invoer van verdovende middelen hadden opgeleverd, indien zich in de container bij aankomst in de Rotterdamse haven daadwerkelijk verdovende middelen hadden bevonden. Voorts weegt de rechtbank de negatieve proceshouding van de verdachte in strafverzwarende zin mee. De verdachte heeft zich onttrokken aan het strafproces en heeft er aldus blijk van gegeven geen verantwoording over zijn handelen te willen afleggen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden, welke zijn gelegen in het aantal verdachten, de omvang van het politiedossier en de juridische complexiteit in verband met de Sky-ECC problematiek.
Het onderzoek Bolero betreft een veertiental verdachten en omvat negen zaaksdossiers betrekking hebbend op de invoer van cocaïne dan wel het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe. Daarnaast is aan sommige verdachten ook deelname aan een criminele organisatie, witwassen en/of computervredebreuk ten laste gelegd. De processen-verbaal van politie omvatten meer dan 5.000 pagina’s. Gelet op de verwevenheid van de verschillende dossiers, was gelijktijdige behandeling daarvan onontkoombaar. Het grote aantal procespartijen heeft er mede toe bijgedragen dat het afstemmen van de agenda’s, ten behoeve van het plannen van de inhoudelijke behandeling, langer heeft geduurd dan gebruikelijk, zonder dat daarvan overigens aan procespartijen een verwijt kan worden gemaakt.
De verdenking tegen dertien van de veertien verdachten is ontstaan als resultaat van het hacken door de Franse autoriteiten (na een daartoe strekkend Europees Onderzoeksbevel van zowel de Nederlandse als de Belgische autoriteiten) van de servers van Sky-ECC in Frankrijk en vervolgens het tappen en ontsleutelen van het berichtenverkeer tussen de gebruikers van Sky-ECC. Er was en is nog steeds discussie omtrent de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de Sky-ECC berichten, alsmede de betrouwbaarheid daarvan. Dit heeft ertoe geleid dat door diverse raadslieden een groot aantal onderzoekswensen is ingediend betrekking hebbend op de Sky-ECC problematiek. De rechtbank heeft daartoe een regiezitting gehouden en heeft uiteindelijk in een tussenvonnis op die onderzoekswensen beslist.
De rechtbank acht vanwege al deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren voor de behandeling van de zaken van alle verdachten in Bolero gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 17 mei 2021, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van de verdachte met elf dagen is overschreden.
Gelet op de mate van overschrijding en in het licht van de duur van de opgelegde gevangenisstraf is de ernst van de inbreuk op het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn, gering. Reden waarom naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 8.400,- verbeurd te verklaren en de in beslag genomen jammers te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om het in beslag genomen geldbedrag van € 8.400,- terug te gegeven aan de verdachte, gelet op de bepleite vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen jammers zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het onder 2 bewezen feit is met behulp van de jammers begaan.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 8.400,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Het voorwerp is niet direct te relateren aan de bewezen feiten.

9.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 29 november 2021 geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
Vast is komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Ambtshalve wordt overwogen dat de gronden die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag liggen om die reden nog altijd aanwezig zijn. Dit vonnis, waarbij de verdachte tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, vormt een zwaarwegend maatschappelijk belang bij het voortduren van zijn voorlopige hechtenis.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
* twee jammers (beslagcode 671151);
- gelast de teruggave aan verdachte van:
* een geldbedrag van € 8.400,- (beslagcode 671150).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Lobs-Tanzarella en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaak criminele organisatie I]
hij, in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 17 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
[zaak Madhu B]
hij, in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 8 maart 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 665 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 1]) en/of
- geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- een loods geregeld en/of,
- geregeld dat er (een) voertuig(en) beschikbaar was/waren om de verdovende middelen te vervoeren en/of
- ( vervolgens) deze verdovende middelen (aanwezig op het haventerrein in de container met nummer [containernummer 1]), al dan niet in deze container en/of voertuig, met behulp van anderen met gebruikmaking van een (valse) pincode het haventerrein laten afvoeren/vervoeren;
3.
[zaak Niagara]
hij, op of omstreeks 02 december 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 395 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
[zaak criminele organisatie II)
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 17 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of
[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 10],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.