In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 54.000,- opgelegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete is opgelegd naar aanleiding van een arbeidsongeval dat plaatsvond op 20 juni 2020, waarbij de Arbowet is overtreden. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de boete en betoogt dat de exacte oorzaak van het incident niet is vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 behandeld.
De rechtbank oordeelt dat de Minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden. De rechtbank wijst erop dat het boeterapport gedetailleerd de omstandigheden van het ongeval beschrijft en dat de Minister de boete op basis van het beleid heeft vastgesteld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overtreding niet aan haar kan worden toegerekend, en de rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd.
Desondanks ziet de rechtbank aanleiding om de boete te matigen, omdat de tijd tussen de dagtekening van het boeterapport en het opleggen van de boete aanzienlijk is. De rechtbank herroept het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van de boete en stelt deze vast op € 51.300,-. Daarnaast moet de Minister het betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.