ECLI:NL:RBROT:2024:4786

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
11057075 VV 24-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot werknemer die overstapt naar concurrent

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Verwater Group B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding dat de werknemer zou schenden door in dienst te treden bij een directe concurrent, [naam bedrijf 1]. De kantonrechter oordeelt dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is, omdat de werknemer bij het ondertekenen van een addendum op zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd expliciet instemde met de eerder overeengekomen arbeidsvoorwaarden, waaronder het concurrentiebeding. De rechter stelt vast dat de werknemer door zijn overstap naar [naam bedrijf 1] het concurrentiebeding schendt en dat Verwater een spoedeisend belang heeft bij de vordering om de werknemer te verplichten zijn werkzaamheden bij de concurrent te staken. De kantonrechter wijst de vordering van Verwater toe, met uitzondering van de gevorderde dwangsom, en kent een voorschot op de contractuele boete toe van € 75.000,-. De proceskosten worden aan de zijde van Verwater begroot op € 2.470,99. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11057075 VV 24-31
datum uitspraak: 21 mei 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Verwater Group B.V.,
vestigingsplaats: Hoogvliet, Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Hulstijn-Botter,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. R.L.J. van der Meer.
De partijen worden ‘Verwater’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 april 2024, met bijlagen;
  • de vordering(en) in reconventie;
  • de aanvullende producties namens [gedaagde];
  • de spreekaantekeningen van beide gemachtigden.
1.2.
Op 3 april 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig namens Verwater Group [naam 1] en [naam 2]
, bijgestaan door genoemde gemachtigde, en [gedaagde] in persoon, vergezeld van zijn echtgenote en [naam 3], CEO [naam bedrijf 1], en bijgestaan door genoemde gemachtigde.

2.De beoordeling

De zaak in het kort
2.1.
[gedaagde], voorheen werkzaam bij Verwater, is per 1 april 2024 in dienst getreden bij [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]). [naam bedrijf 1] is een directe concurrent van Verwater. Volgens Verwater geldt er een concurrentiebeding waaraan [gedaagde] gehouden kan worden, volgens [gedaagde] niet. Het voorlopig oordeel van de kantonrechter luidt dat het concurrentiebeding dat [gedaagde] is overeengekomen aan de uitvoering van zijn functie bij [naam bedrijf 1] in de weg staat, en dat hij door dit beding te schenden een boete verschuldigd is/wordt.
De vorderingen in conventie en in reconventie
2.2.
Verwater eist in conventie - kort gezegd – [gedaagde] te veroordelen zijn werkzaamheden bij [naam bedrijf 2] en aan haar verbonden ondernemingen onmiddellijk te staken en gestaakt te houden tot 1 april 2025, op straffe van een dwangsom, en betaling van de reeds verbeurde boetes tot en met 7 mei 2024 ad € 205.000,- en € 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt. Zij legt aan haar eis ten grondslag dat partijen een concurrentiebeding zijn overeengekomen welk beding Houdwater schendt door bij de concurrent in dienst te treden.
2.3.
[gedaagde] is van mening dat het hem vrij staat om bij [naam bedrijf 1] te werken omdat het concurrentiebeding nietig is, dan wel vernietigbaar, dan wel dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van Verwater. Daarnaast heeft Verwater geen spoedeisend belang bij haar vordering, tenslotte dient een eventuele boete en ook een dwangsom gematigd te worden. [gedaagde] eist daarom in reconventie – samengevat – dat het hem is toegestaan zijn werkzaamheden bij [naam bedrijf 1] als General Manager Tank Maintenance alsmede Yard Manager a.i. voort te zetten, aldus dat het bestreden concurrentiebeding volledig wordt geschorst. Indien hem dat niet wordt toegestaan, vordert hij een bedrag van € 51.000,- als voorschot op de maandelijkse vergoeding ad € 8.5000,- die Verwater aan hem moet betalen voor de gehele duur van de beperking.
Het toetsingskader in kort geding
2.4.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Het navolgende is dan ook een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
De spoedeisendheid
2.5.
De vordering in conventie van Verwater is spoedeisend. Verwater heeft onweersproken gesteld dat de markt waarop zij en [naam bedrijf 1] opereren een kleine markt is waarop slechts enkele bedrijven actief zijn en zij stelt voorts dat [gedaagde] door zijn functie bij Verwater kennis heeft van bedrijfsgevoelige informatie van Verwater. Doordat [gedaagde] inmiddels een hoge managementfunctie is begonnen bij [naam bedrijf 1], lijdt haar positie ten opzichte van haar concurrent schade. Verwater is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
De voorgeschiedenis
2.6.
[gedaagde] is op 20 mei 2019 in dienst getreden bij Verwater als projectmanager op basis van een tijdelijk contract. Door beide partijen is de arbeidsovereenkomst ondertekend. Artikel 14 van de arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding. Dit beding luidt als volgt:

Concurrentie- en Relatiebeding
Onderstaand beding is van toepassing jegens Werknemer, indien en zodra er een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan (ongeacht de functie). Zulks is
uitdrukkelijk besproken en overeengekomen tussen Partijen. Werknemer stemt hiermee
reeds in op voorhand:
Behoudens schriftelijke toestemming van Werkgever, is het Werknemer verboden om
tijdens dan wel gedurende een periode van twaalf (12) maanden na beëindiging van de
arbeidsovereenkomst - direct of indirect -
a. op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam te zijn (ongeacht het feit
of hij daarvoor een vergoeding ontvangt) en/of (financiële) belangen dan wel een
aandeel van welke aard dan ook te hebben in een instelling c.q. onderneming en/of in
enigerlei vorm een instelling c.q. onderneming op te richten c.q. te vestigen, te drijven,
mede te drijven of te doen drijven, die zich bezig houdt met activiteiten welke gelijk,
vergelijkbaar, gelijksoortig en/of aanverwant zijn aan of in de ruimste zin van het woord
concurrerend (kunnen) zijn met de activiteiten van Werkgever en/of met de activiteiten
van Gelieerde Ondernemingen. Deze beperking geldt ook voor activiteiten op nieuwe
gebieden die Werkgever en/of Gelieerde Ondernemingen na het aangaan van deze
arbeidsovereenkomst hebben ontplooid. Mocht er voor Werknemer binnen twaalf (12)
maanden na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst de mogelijkheid bestaan een
betrekking of bezigheid als vorenbedoeld te aanvaarden, dan moet hij zulks schriftelijk
ter kennis van Werkgever brengen;
b. Klanten/opdrachtgevers direct of indirect te benaderen en/of met hen - op welke wijze
ook - zaken te doen en/of contacten te onderhouden;
c. in dienst te treden bij dan wel - direct of indirect - werkzaamheden te verrichten voor
Klanten/opdrachtgevers.’
Artikel 17 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat op overtreding van artikel 14 een boete staat van € 25.000,- voor iedere overtreding en een boete van € 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt.
2.7.
Partijen hebben op 25 mei 2020 een addendum op de arbeidsovereenkomst ondertekend. Dit addendum luidt – voor zover van belang –:
‘Uw arbeidsovereenkomst d.d. 20 mei 2019 was aangegaan voor bepaalde tijd en zou van
rechtswege eindigen op 19 mei 2020. Wij hebben besloten uw arbeidsovereenkomst per 20 mei 2020 om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
[…]
Voor de goede orde attenderen wij u nogmaals op de voor u van toepassing zijnde bedingen, in het bijzonder het Concurrentie- en Relatiebeding, het Werknemersbeding en het beding inzake Intellectueel Eigendom. Deze blijven onveranderd van toepassing, inclusief het ter zake geldende Boetebeding, waarmee ii zich akkoord heeft verklaard.
Ook de overige artikelen van uw arbeidsovereenkomst d.d. 20 mei 2019 blijven ongewijzigd van kracht.’
De rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding
2.8.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC0384) overwogen dat aan artikel 7:653 lid 1 BW, voor zover inhoudende dat een concurrentiebeding schriftelijk moet worden overeengekomen, de gedachte ten grondslag ligt dat in het vereiste van geschrift een bijzondere waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Aan het schriftelijkheidsvereiste is in ieder geval voldaan indien de werknemer een arbeidsovereenkomst waarin een concurrentiebeding is opgenomen of enig ander geschrift waarin een concurrentiebeding als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden voorkomt, heeft ondertekend omdat de werknemer daarmee tot uitdrukking brengt dat hij heeft kennisgenomen van het concurrentiebeding zoals dat in schriftelijke vorm aan hem ter hand is gesteld en dat hij daarmee instemt.
De Hoge Raad heeft vervolgens in het arrest van 3 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:364) overwogen dat aan de eis van artikel 7:653 lid 1 BW dat een concurrentiebeding “schriftelijk is overeengekomen” ook kan zijn voldaan indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. In dat geval moet zijn voldaan aan één van de twee volgende vereisten:
1) de arbeidsvoorwaarden waren als bijlage bij het ondertekende document gevoegd en in dat document is naar die arbeidsvoorwaarden verwezen, of
2) de werknemer heeft in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaard dat hij instemt met het concurrentiebeding.
2.9.
De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat in een bodemzaak zal worden geoordeeld dat tussen partijen op rechtsgeldige wijze een concurrentiebeding tot stand is gekomen en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan door [gedaagde] aangevoerd, is er geen sprake van een concurrentiebeding in een overeenkomst voor bepaalde tijd, met alle vereisten die in dat geval zouden gelden. Met het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werd [gedaagde] immers nog niet gebonden aan een concurrentiebeding. Het concurrentiebeding zou pas van kracht worden ‘indien en zodra’ met hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan. Het betreft dus een beding onder voorwaarde. Het is mogelijk dat [gedaagde], zoals hij aanvoert, zich er bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet van bewust was dat hierin een (voorwaardelijk) concurrentiebeding was opgenomen en wat daarvan de gevolgen voor hem zouden kunnen zijn omdat dat beding op dat moment voor hem geen consequenties had en er een veelvoud aan bedingen in de overeenkomst staat [1] .
Door het ondertekenen van het addendum van 25 mei 2020 waarin de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werd bekrachtigd en waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de eerder met [gedaagde] overeengekomen arbeidsvoorwaarden, waaronder het concurrentiebeding en bijbehorende boetebeding, is voldaan aan het door de Hoge Raad in hiervoor genoemd arrest van 3 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:364) onder 2 genoemde vereiste voor het ‘schriftelijk overeenkomen’. Aangenomen mag dus worden dat [gedaagde] zich door ondertekening van dit stuk in ieder geval bewust was van het concurrentiebeding dat hij aanging en van de gevolgen daaruit. Er is dan ook sprake van een rechtsgeldig tot stand gekomen concurrentiebeding. Het verweer van [gedaagde], dat hij bij de verlenging van zijn contract geen keuzevrijheid meer had en dat hij zich toch niet bewust was van de gevolgen van het beding, volgt de kantonrechter niet. Voor zover het beding [gedaagde] niet duidelijk was, had hij zich hierin kunnen verdiepen alvorens hiermee akkoord te gaan.
De schorsing van het beding
2.10.
Artikel 7:653 lid 3 BW bepaalt dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan worden vernietigd indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld
.Vooruitlopend hierop kan in een kort geding een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk worden geschorst.
2.11.
Bij een belangenafweging komt het eerst en vooral aan op de gevolgen die dat beding voor de werknemer heeft en de belangen van de werkgever die het beding beoogt te beschermen. Aan het door Verwater aan [gedaagde] gemaakte verwijt dat hij voorafgaand aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet eerder overleg heeft gezocht en de na de opzegging aangeboden interne functies waaronder werkplaatschef Gorinchem niet heeft willen overwegen c.q. aannemen, en het door [gedaagde] aan Verwater gemaakte verwijt dat zij als werkgever heeft nagelaten bij [gedaagde] periodiek na te gaan of hij nog tevreden is met zijn functie en salaris maar daartoe pas na aankondiging van zijn overstap naar [naam bedrijf 1] is overgegaan, komt bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] door het concurrentiebeding in verhouding tot de belangen van Verwater onbillijk wordt benadeeld een geringe betekenis toe [2] .
1) De reikwijdte van het beding
2.12.
[gedaagde] voert aan dat het concurrentiebeding te ruim is geformuleerd nu het ziet op alle functies in de branche wereldwijd. Partijen zijn het er evenwel over eens dat Verwater en [naam bedrijf 1] directe concurrenten van elkaar zijn in een specifieke branche, (total) tankmaintenance en tankconstructie, in de regio Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen, waarin slechts enkele partijen actief zijn, gericht op veelal dezelfde afnemende bedrijven. De handelwijze van [gedaagde] raakt de kern van het concurrentiebeding. [gedaagde] was bij Verwater projectmanager en is nu bij [naam bedrijf 1] ‘overkoepelend’ manager. Deze overstap valt in ieder geval onder het concurrentiebeding, ook als dit in een bodemprocedure zou worden beperkt, hoe vergaand ook. Nu [gedaagde] er in deze procedure geen belang bij heeft dat het concurrentiebeding anders dan volledig wordt geschorst, wordt op een oordeel over de reikwijdte van het beding niet verder vooruitgelopen.
2)De bedrijfsbelangen versus persoonlijke belangen
2.13.
Verwater stelt dat haar belang ligt in het beschermen van haar bedrijfsdebiet en voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] beschikt als (voormalig) projectmanager over bedrijfsgevoelige informatie van Verwater, welke informatie [naam bedrijf 1] een voordeel kan bieden bij het verkrijgen van opdrachten of aanbestedingen. De bedrijfsactiviteiten van Verwater zien grotendeels op de business units Tank Maintenance en Construction. Dit is een zeer competitieve markt waar vijf bedrijven, waaronder dus Verwater en [naam bedrijf 1], om miljoenenopdrachten strijden. Nieuwe opdrachten of verlengingen van onderhoudsopdrachten worden via tenders gegund. Kennis van contracten, marges, indexaties, kostprijzen, tarieven, ins en outs van klanten (zoals de locatie, de ‘site’), de veiligheidscijfers, de prefab, de stand van het materieel en het ingezette personeel is zeer waardevol voor het opstellen van een tender. [gedaagde] kent die informatie en weet hoe Verwater haar tenders opstelt. [gedaagde] was projectmanager voor [naam bedrijf 3], een opdracht die jaarlijks een waarde van 6 tot 10 miljoen euro vertegenwoordigt. Als projectmanager was [gedaagde] verantwoordelijk voor deze site, beheerde hij het financiële budget en zag toe op de technische uitvoering en aansturing van de werknemers. Daarnaast was [gedaagde] aanwezig bij projectmanagersoverleggen en uitvoerdersoverleggen. Daar werden maandelijks de resultaten van alle ins en outs van lopende en toekomstige projecten besproken zoals de tarieven, prijzen, unit rates en de onderverdeling naar activiteitsniveau, lopende issues, eventuele veiligheidsincidenten, de staat van het materieel, de ingezette mensen op de werkvloer en of de project marges gehaald worden. [gedaagde] kent Verwater dus van binnen en buiten zodat hij over een grote know how beschikt, niet alleen met betrekking tot [naam bedrijf 3]. Verder is [gedaagde] precies op de hoogte van de uitvoering van het ‘HSEQ beleid’: wat is de performance, welke concrete stappen zijn er nodig en waarin wil Verwater zich onderscheiden, de kwaliteit van het werk, de cijfers van verschillende sites en in zijn geheel en de structuur van Verwater. In zijn nieuwe (hogere) functie bij [naam bedrijf 1] kan [gedaagde] met deze wetenschap opdrachtgevers voor zich winnen door de minder sterke punten van Verwater te belichten en die van [naam bedrijf 1] sterker neer te (laten) zetten, aldus Verwater.
2.14.
[gedaagde] heeft dit alles weerspoken. Volgens hem beschikt hij niet over gevoelige of bedrijfsgeheime informatie van Verwater. [gedaagde] weet welke werkzaamheden er conform de opdracht uitgevoerd moeten worden bij [naam bedrijf 3] maar heeft geen kennis van financiën, kostprijzen, tarieven of marges. Hij weet niet hoe de unit rates zijn opgebouwd en hoe de verdelingen binnen een tender liggen. [gedaagde] heeft een tender board meegemaakt voor [naam bedrijf 3] en een calculatie gemaakt op basis van een voorgaand tendercontract en op basis daarvan een prijs gemaakt naar de benodigde hoeveelheden, meer niet. Hij heeft geen specifieke kennis van materieel, alleen algemene kennis van het bedrijf. De specifieke kennis voor zijn project is niet zo specifiek dat hij zich daarmee op de markt kan onderscheiden. Daarnaast werd er tijdens het projectmanagersoverleg geen specifieke gevoelige informatie gedeeld. Ook werd dit overleg geregeld uitgesteld en beschikt [gedaagde] niet over actuele kennis.
[gedaagde] stelt dat zijn belang ligt op het gebied van zijn gezondheid en een betere balans tussen privé en werk door de gunstigere reistijd, waardoor er een einde komt aan de lange dagen die hij bij Verwater maakte. Daarnaast heeft hij recht op een vrije arbeidskeuze en krijgt hij bij [naam bedrijf 1] een aanzienlijke functieverbetering met bijbehorende salarisverhoging.
2.15.
De kantonrechter is van oordeel dat Verwater voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] door zijn managementfunctie bij Verwater relevante kennis heeft van specifieke en niet openbare (financiële) bedrijfsgegevens van Verwater, die hij in zijn nieuwe managementfunctie voor [naam bedrijf 1] kan benutten, ten koste van Verwater. Verwater heeft er belang bij haar bedrijfsdebiet te beschermen en daartoe mag zij een beroep doen op het concurrentiebeding. Dat Verwater ook andere middelen heeft om haar bedrijfsdebiet te beschermen, zoals een geheimhoudingsbeding of een relatiebeding, maakt in deze situatie niet dat zij geen belang heeft om haar bedrijfsdebiet door middel van het concurrentiebeding te beschermen. [gedaagde] heeft in dit verband nog verklaard de laatste jaren bij Verwater multidisciplinair te zijn ingezet. Hij heeft collega’s op diverse gebieden opgeleid en hij is ook ingesprongen als uitvoerder op de projecten Koole en Tankput 1 en 2. Zijn toezegging bij [naam bedrijf 1] niet werkzaam te zullen zijn voor [naam bedrijf 3] volstaat daarom al niet. Anders dan [gedaagde] meent, gebruikt Verwater het concurrentiebeding niet om hem aan zich te binden, hij is vrij om een andere baan in de industriële wereld te zoeken, alleen niet gedurende een jaar na vertrek van Verwater bij een van de vier concurrerende bedrijven. Dat er banen buiten deze vier bedrijven te vinden zijn, is door [gedaagde] niet weersproken, hij heeft alleen [naam bedrijf 1] in zijn vizier gehad, na -naar eigen zeggen- te zijn benaderd. De conclusie is dat in verhouding tot het te beschermen belang van Verwater, [gedaagde] door het concurrentiebeding niet onbillijk wordt benadeeld, zodat in deze procedure niet aangenomen wordt dat het beding vernietigbaar is. De onder 2.11 genoemde omstandigheden maken dit niet anders.
De schending van het concurrentiebeding
2.16.
Door in dienst te treden bij [naam bedrijf 1] schendt [gedaagde] het concurrentiebeding. Omdat [gedaagde] gehouden is het concurrentiebeding na te komen, is er voldoende grond hem, zoals Verwater in conventie vordert, te verplichten om met onmiddellijke ingang zijn werkzaamheden bij [naam bedrijf 1] te staken en gestaakt te houden tot 1 april 2025. Dit betekent dan ook dat het door [gedaagde] in reconventie primair en subsidiaire gevorderde (te weten: toegestaan te worden te mogen blijven werken bij [naam bedrijf 1]) wordt afgewezen.
Verwater vordert dat aan de verplichting de werkzaamheden te staken een dwangsom wordt verbonden. Nu op het overtreden van het concurrentiebeding een boete staat en Verwater deze boete ook vordert, ziet de kantonrechter aanleiding de gevorderde dwangsom af te wijzen.
Een voorschot op de gevorderde contractuele boete
2.17.
Anders dan [gedaagde] aanvoert, heeft Verwater een spoedeisend belang bij haar vordering tot toewijzing van verbeurde boetes. Dit dient als prikkel om het relatiebeding na te leven. De enkele waarschijnlijkheid dat [gedaagde] een aanzienlijke boete verschuldigd zou worden, waarop Verwater hem meerdere malen schriftelijk en mondeling heeft gewezen, heeft geen effect gehad. Als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, mag de rechter van de bevoegdheid tot matiging gebruik maken. Daarbij kan ook een rol spelen in hoeverre de schending van het beding daadwerkelijk schade oplevert. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [gedaagde] in een bodemprocedure in ieder geval tot betaling van enig bedrag wordt veroordeeld. Mede gelet op de hoogte van de inmiddels verbeurde boete en het risico dat [gedaagde] daardoor in grote financiële problemen raakt indien hij dit bedrag zelf (en niet vergoed door [naam bedrijf 1]) moet betalen, wat tijdens de zitting onduidelijk bleef, wijst de kantonrechter een voorschot op de verschuldigde boete toe van € 75.000,-.
De gevorderde vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW wordt niet toegewezen
2.18.
Het is niet aannemelijk dat in een bodemprocedure een vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW zal worden toegekend aan [gedaagde] voor de duur van het concurrentiebeding. Daarvan zou sprake kunnen zijn als het concurrentiebeding [gedaagde] in belangrijke mate zou belemmeren om anders dan bij [naam bedrijf 1] in dienst te zijn en dat is niet zo. Het staat, zoals gezegd, [gedaagde] vrij elders dan bij de vier concurrenten een baan te zoeken. Dit deel van zijn reconventionele vordering wordt daarom afgewezen.
De proceskosten in conventie en in reconventie
2.19.
[gedaagde] moet de proceskosten in conventie en in reconventie betalen omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kosten in conventie aan de kant van Verwater worden begroot op € 112,99 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht en € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is in totaal € 2.470,99. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis moet worden betekend. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en die in reconventie, worden de proceskosten in reconventie begroot op nihil.
2.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.3. De beslissing

De kantonrechter als voorzieningenrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang tot 1 april 2025 zijn werkzaamheden in dienst van [naam bedrijf 2] en/of alle met [naam bedrijf 2] in een groep verbonden ondernemingen te staken en gestaakt te houden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Verwater te betalen € 75.000,- als voorschot op de gevorderde contractuele boete.
in conventie en in reconventie
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Verwater worden begroot op € 2.470,99;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoervaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
745

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4034
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 19 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3546