ECLI:NL:RBROT:2024:4765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
22/4849
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en kindgebonden budget; nabetaling bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst waarin haar huurtoeslag over het berekeningsjaar 2020 opnieuw is vastgesteld. De Belastingdienst had een bedrag van € 2.557,- aan te veel ontvangen voorschot teruggevorderd. Eiseres betwistte de berekening van haar huurtoeslag en het kindgebonden budget, en voerde aan dat een nabetaling van bijstandsuitkering over de jaren 2017 tot en met 2019 niet bij haar inkomen over 2020 mocht worden betrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in een eerder besluit het bezwaar van eiseres ongegrond had verklaard, maar later een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen waarin het bezwaar ten aanzien van de huurtoeslag gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit was vervangen door het tweede besluit. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de huurtoeslag over 2020 niet correct had berekend en dat de nabetaling van bijstandsuitkering niet bij het toetsingsinkomen mocht worden betrokken. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.750,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Belastingdienst om bij de berekening van toeslagen rekening te houden met de juiste inkomensgegevens en de gevolgen van nabetalingen van bijstandsuitkeringen. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om de berekeningen te herzien en de juiste bedragen aan eiseres toe te kennen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. W.H. van Zundert,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigden: [naam 1] en [naam 2].

Procesverloop

Met de beschikking met beschikkingsnummer […].T.20.6.0252 van 16 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder, naast het kindgebonden budget, de huurtoeslag over het berekeningsjaar 2020 opnieuw berekend en vastgesteld op € 1.704,-. Verweerder heeft daarbij een bedrag van € 2.557,- aan te veel ontvangen voorschot teruggevorderd.
Met de beslissing op bezwaar van 5 september 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 26 september 2023. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 5 oktober 2023 heeft de rechtbank van verweerder een herziene beslissing op bezwaar van 6 oktober 2023 (het bestreden besluit II) ontvangen. Met deze herziene beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten aanzien van de huurtoeslag over 2020 gegrond verklaard. Het bezwaar met betrekking tot het kindgebonden budget over 2020 is kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij brief van 14 november 2023 het onderzoek heropend. Zij heeft daarbij bepaald dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om aan te geven of zij nog belang heeft bij een uitspraak over haar beroepsgronden met betrekking tot de huurtoeslag over 2020 en, zo ja, dat belang nader toe te lichten.
Eiseres heeft op 28 november 2023 een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek wordt gesloten en een nadere zitting achterwege wordt gelaten.
Overwegingen
Inleiding
1.1.
Eiseres woont met haar twee meerderjarige kinderen en één minderjarig kind in een huurwoning in [plaatsnaam]. Eiseres is gehuwd, maar haar echtgenoot, [naam 3], woont sinds 2010 niet meer bij haar.
1.2.
Met de voorschotbeschikking met nummer […].T.SC.19.3 van 27 december 2019 is het voorschot huurtoeslag over 2020 berekend op € 4.199,- en het voorschot kindgebonden budget op € 577,-. Verweerder is bij de berekening van de voorschotten uitgegaan van een (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 20.521,- respectievelijk € 53.611,-.
1.3.
Naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 april 2019 heeft op 18 en 25 februari 2020 een nabetaling in verband met bijstandsuitkering plaatsgevonden. Uit een uitkeringsspecificatie van 27 februari 2020 blijkt dat het college van burgermeester en wethouders Rotterdam over de periode van april 2017 tot en met januari 2020 een bedrag van in totaal € 9.500,20 aan eiseres heeft uitbetaald.
1.4.
Vanwege de nabetaling van bijstandsuitkering heeft eiseres verweerder op
13 december 2021 verzocht om rekening te houden met een bijzondere situatie voor de huurtoeslag vanaf 18 februari 2020.
1.5.
Met de voorschotbeschikking met beschikkingsnummer […].T.SC.20.0.0132 van 23 november 2020 is het voorschot huurtoeslag over 2020 opnieuw berekend en ongewijzigd vastgesteld op € 4.199,-. Verweerder is bij de berekening van het voorschot wederom uitgegaan van een (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 20.521,-
1.6.
Met zijn brief van 21 januari 2022 met kenmerk BB-12 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij tegemoetkomt aan haar verzoek van 13 december 2021 en de nabetaling aanmerkt als bijzonder inkomen. Verder merkt verweerder op dat het (gezamenlijk) toetsingsinkomen - het inkomen van eiseres en alle personen in haar huishouden - over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 nader is vastgesteld op € 32.014,- en over de periode 1 november 2020 tot en met 31 december 2020 op € 29.263,-. Daarbij is het bijzondere inkomen van € 9.514,- buiten beschouwing gelaten.
1.7.
Verweerder is in het primaire besluit bij de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2020 uitgegaan van een (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 32.014,- over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 oktober 2020 en van € 29.263,- over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 december 2020. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.8.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij geen specificatie van de nabetaling heeft ontvangen en daarom de bijzondere situatie niet kan toepassen. Verweerder merkt verder op dat bij de vaststelling van het voorschot is uitgegaan van een lager inkomen, namelijk € 26.287,-, dan het achteraf vastgestelde definitieve inkomen, € 46.645,-, waardoor eiseres te veel toeslag ontvangen.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres voert in beroep aan dat de nabetaling van bijstandsuitkering over de jaren 2017, 2018 en 2019 niet bij het inkomen over 2020 mag worden betrokken voor de berekening van de toeslagen. Verder mag het inkomen van [naam 3] niet worden meegenomen bij de berekening van de huurtoeslag over 2020. Hoewel aan eiseres een termijn was gegeven voor het overleggen van de specificatie van deze nabetaling, heeft verweerder alsnog het bestreden besluit genomen.
Wettelijk kader
3.1.
In artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is bepaald dat deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
In artikel 1, derde lid, van de Awir is bepaald dat onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Het kindgebonden budget is een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen, waarbij de hoogte afhankelijk is van de draagkracht (artikel 1, eerste lid, onderdeel b, jo. tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget). Het kindgebonden budget voldoet derhalve aan de definitie van een inkomensafhankelijke regeling, zoals neergelegd in artikel 1, derde lid, van de Awir, waardoor het regime van de Awir van toepassing is op het
kindgebonden budget.
3.2.
Op grond van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit op de huurtoeslag blijft – kort gezegd – een nabetaling van inkomsten op verzoek buiten beschouwing bij het toekennen van huurtoeslag.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
4.2.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit I heeft daarom van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I door verweerder is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna onderzoeken of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke grondslag.
Kindgebonden budget 2020
4. De hoogte van het kindgebonden budget wordt vastgesteld aan de hand van de draagkracht van eiseres. Daarbij is het verzamelinkomen van eiseres bepalend.
Het verzamelinkomen blijkt uit de aanslag inkomstenbelasting over het berekeningsjaar, in dit geval 2020. Op 19 januari 2022 heeft verweerder van de Basisregistratie inkomen (BRI) een melding ontvangen dat het inkomen van eiseres over 2020 definitief is vastgesteld op
€ 28.690,-. Zoals verweerder terecht stelt, is er geen wettelijke grondslag om van een ander inkomen uit te gaan dan het verzamelinkomen zoals dat is vastgesteld door de Inspecteur van de Belastingdienst. Verweerder moet dit verzamelinkomen dan ook gebruiken als toetsingsinkomen. Dit is ook vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] . Eiseres heeft in 2020 een nabetaling van bijstandsuitkering ontvangen. De regelgeving voor het kindgebonden budget biedt, anders dan in het geval van de toekenning van huurtoeslag, geen grondslag om vervolgens dat bestanddeel van het toetsingsinkomen buiten beschouwing te laten. [2] Verweerder is daarom terecht uitgegaan van voornoemd verzamelinkomen bij het vaststellen van de hoogte van het kindgebonden budget over 2020.
Huurtoeslag 2020
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de huurtoeslag over 2020 niet juist is berekend en dat een herziening van het bestreden besluit I noodzakelijk is, gelet op de laatst verstrekte gegevens van de gemeente waaruit volgt dat de nabetaling hoger is dan waarmee verweerder eerder rekening heeft gehouden. In het vervolgens genomen bestreden besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eerder ten onrechte het nettobedrag van
€ 9.514,- buiten beschouwing werd gelaten, terwijl verweerder een brutobedrag van
€ 13.496,- buiten beschouwing had moeten laten. Verweerder heeft daarop met de herziene definitieve berekening huurtoeslag 2020 van 13 oktober 2023 (met beschikkingsnummer […].20.6.04992) alsnog het brutobedrag van € 13.496,- buiten beschouwing gelaten.
Dit bedrag is dus niet bij de berekening van de huurtoeslag over 2020 meegenomen.
Aan eiseres is € 2.746,- aan huurtoeslag over 2020 en € 102,- aan vergoede heffingsrente toegekend. Verder is niet gebleken dat het inkomen van de toeslagpartner van eiseres is betrokken bij de berekening van de huurtoeslag over 2020. In wat eiseres in beroep naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de berekening van huurtoeslag over 2020 te twijfelen.
6. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het Verzamelbesluit Toeslagen die aanleiding geven tot matigen van de terugvordering.
Conclusie
7. Het beroep tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat eiseres het griffierecht terugkrijgt en om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, nu verweerder ter zitting heeft erkend ten onrechte van het nettobedrag aan nabetaling te zijn uitgegaan. De rechtbank stelt deze proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
21 mei 2024.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN0491) en 8 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX3915).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3324.