ECLI:NL:RBROT:2024:4740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
24/4815
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woning sluiting op basis van Opiumwet na aantreffen van drugs en vuurwapen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de hoofdbewoner van een woning in Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar woning door de burgemeester van Rotterdam, die deze maatregel had genomen op basis van de Opiumwet. De sluiting was het gevolg van het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, softdrugs, een vuurwapen en contant geld in de woning. De burgemeester had de woning per 13 mei 2024 voor drie maanden gesloten, wat verzoekster wilde aanvechten met een verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 21 mei 2024, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren. De rechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster gedurende de sluiting geen toegang tot haar woning zou hebben. De rechter heeft echter ook de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting beoordeeld. Ondanks de argumenten van verzoekster dat er geen drugshandel vanuit de woning plaatsvond en dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van haar zoon, oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de woning. De aangetroffen drugs en wapens, alsook de omstandigheden rondom de woning, rechtvaardigden de sluiting.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden in stand blijft. De rechter concludeerde dat de burgemeester zijn bevoegdheid tot sluiting rechtmatig had uitgeoefend en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4815

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Haze),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde).
Als derde-partij is aangemerkt: Stichting Woonstad Rotterdam uit Rotterdam.

Inleiding

1. Met het bestreden besluit heeft de burgemeester de woning van verzoekster per 13 mei 2024 gesloten voor drie maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van de burgemeester en mr. B. Dogan (namens de burgemeester).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster woont sinds 2003 op het adres [adres] in Rotterdam (de woning). Ten tijde in geding staat verzoekster samen met twee zonen op dat adres ingeschreven. Woonstad Rotterdam is eigenaar en verhuurder van de woning. Beide zonen zijn bekend in de politiesystemen en hebben antecedenten. De zoon [persoon A] (de zoon) heeft antecedenten op het gebied van onder andere de Opiumwet, geweldsdelicten en vermogensdelicten.
4. Na een melding van Meld Misdaad Anoniem (MMA) heeft de politie op 21 februari 2024 de woning betreden op grond van de Wet wapens en munitie. In de woning werd nagenoeg gelijktijdig in een lade van het keukenblok een zakje met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Rondom dit zakje lagen tientallen lege gripzakjes en een grammenweegschaal. In de voorraadkast werd een grote zak gevuld met
henneptoppen aangetroffen. Hierop is de aangetroffen situatie bevroren en bij de rechter
commissaris een doorzoeking van de woning gevorderd. De zoon was tijdens de doorzoeking in de woning aanwezig. Hij verklaarde dat hij in zijn slaapkamer een vuurwapen had verstopt in een zakje. In dat zakje bleken een vuurwapen en 23 kogelpatronen te zitten. Hierna zijn andere ruimtes van de woning doorzocht. In de keuken, in een inbouwkast in de keuken, in de berging, in meerdere slaapkamers en in de schuur werden in totaal de volgende goederen aangetroffen:
- een vuurwapen en 23 kogelpatronen;
- 118,6 gram cocaïne;
- 18,9 gram heroïne;
- 606,5 gram fenacetine (versnijdingsmiddel);
- 218,5 gram levamisole (versnijdingsmiddel);
- 68,1 gram hasjiesj;
- 1.165,72 gram henneptoppen;
- 91,34 gram hennepgruis;
- €19.390,- en $ 1.100,- aan contant geld;
- een grammenweegschaal;
- tientallen lege gripzakjes;
- meerdere drugspersen, persmallen en persattributen. Dit blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 19 maart 2024 (bestuurlijke rapportage).
5. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester besloten om de woning voor drie maanden te sluiten. Verzoekster is het daar niet mee eens. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij voorlopig in haar woning mag blijven wonen. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. Anders dan de burgemeester vindt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang voldoende aannemelijk. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoekster immers gedurende drie maanden geen toegang meer tot haar woning.
Wat is het beoordelingskader?
8. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoekster kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van een woning als in dat pand harddrugs of softdrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt of als de drugs met dat doel aanwezig is. De burgemeester legt dan een last onder bestuursdwang op. De burgemeester beschikt bij de uitoefening van die bevoegdheid over beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. [1]
8.2.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Er is onder meer in opgenomen dat bij een ernstig geval in beginsel wordt overgegaan tot het sluiten van de woning, maar dat alle belangen van betrokkenen worden meegenomen in de beoordeling of, ook in een ernstig geval, toch kan worden volstaan met een waarschuwing. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillende in het beleid omschreven omstandigheden.
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
9. Niet in geschil is dat in de woning een ruime handelshoeveelheid van zowel harddrugs als softdrugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten.
Was er noodzaak om de woning te sluiten?
10. Als de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een woning te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. [2] Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [3] Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag of er vanuit de woning werd gehandeld, maar ook om andere omstandigheden, zoals de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
11. Verzoekster voert aan dat de noodzaak onvoldoende aanwezig is. Er was geen drugshandel vanuit het pand en geen loop op de woning. Uit de MMA-melding blijkt dat er op straat en niet vanuit de woning werd gehandeld. De zoon zit in detentie en een en ander is buiten de wetenschap van verzoekster gebeurd. Na het voornemen van de burgemeester heeft verzoekster de gemeente gevraagd beide zonen uit te schrijven uit de basisregistratie personen en heeft zij hen, om herhaling te voorkomen, de toegang tot de woning ontzegd. De drugs zijn uit de woning verwijderd. Verzoekster vindt dat de burgemeester daarom kan volstaan met een waarschuwing.
12. De burgemeester heeft de noodzaak tot sluiting van de woning aanwezig kunnen achten en hoefde niet met een minder ingrijpend middel, zoals een waarschuwing, te volstaan. De burgemeester heeft daarbij kunnen betrekken dat sprake is van een ernstig geval als bedoeld in zijn beleid gelet op de aangetroffen aanzienlijke handelshoeveelheid drugs, de combinatie van softdrugs en harddrugs en de attributen (een grammenweegschaal, tientallen lege gripzakjes, meerdere drugspersen, persmallen, persattributen, een vuurwapen en 23 kogelpatronen, almede contante geldbedragen van € 19.390,- en $ 1.100,-) die in de woning zijn aangetroffen en die duiden op handel in drugs. De burgemeester heeft gelet op het voorgaande, in samenhang met de MMA-melding, die ook (hard)drugs gerelateerd is, aannemelijk mogen achten dat de drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester mag dan aannemen dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als er geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [4] Dat er naast deze melding geen verdere meldingen bekend zijn, maakt dat niet anders.
Is de sluiting van de woning evenwichtig?
13. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, komt de vraag aan de orde of de sluiting ook evenwichtig is. Er moet evenwicht zijn tussen de bescherming van het algemeen belang, in dit geval de bescherming of het herstel van de openbare orde en de woon- en leefomgeving, en de te respecteren grondrechten van verzoekster. Of de sluiting evenwichtig is, hangt af van verschillende omstandigheden. De duur van de sluiting moet evenwichtig zijn, ook als de burgemeester daarin zijn eigen beleid heeft gevolgd. Of de sluiting evenwichtig is hangt ook af van de (mate van) verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, of er een bijzondere binding met de woning is en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die maken dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [5]
14. Inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Verzoekster vindt dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. Zij heeft twee dienstverbanden en maakt lange dagen. Hierdoor had zij geen zicht op wat de zoon overdag in de woning deed en was zij niet op de hoogte van wat zich in de woning afspeelde. Van haar bescheiden inkomen kan zij geen verblijf in een hotel of hostel betalen. Verblijf bij haar kinderen is om meerdere redenen geen optie. Zij is erg ontdaan en geschrokken van de situatie en bepleit dat de burgemeester volstaat met het geven van een waarschuwing.
De burgmeester heeft in deze omstandigheden geen aanleiding hoeven te zien om van sluiting af te zien. Daarbij heeft de burgemeester kunnen en mogen meewegen dat verzoekster een verwijt kan worden geworden gemaakt, omdat zij als hoofdbewoonster verantwoordelijk is voor hetgeen zich in haar woning afspeelt. De drugs zijn op diverse plekken in de woning, waaronder een lade van het keukenblok, een inbouwkast in de keuken, in de berging, in meerdere slaapkamers en in de schuur, aangetroffen. De aanwezigheid van de drugs kan verzoekster daarom moeilijk zijn ontgaan. De sluiting dient een legitiem doel, namelijk het herstel van de openbare orde. Verzoekster heeft geen (medische)stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij vanwege medische redenen specifiek aan deze woning zou zijn gebonden.
15. Onder deze omstandigheden heeft de burgemeester meer gewicht kunnen en mogen toekennen aan het belang van het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving dan aan de belangen van verzoekster.
16. Dit alles brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De verwachting is dan ook dat het besluit in bezwaar in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de woning van verzoekster mag worden gesloten voor de duur van drie maanden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:277.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.