3.3.In een e-mail aan het college van 28 december 2023 antwoordt verzoeker dat hij op het brp- adres woont en dat hij 5 dagen per week en 12 uur per dag werkt. Indien het college vragen heeft of op huisbezoek wil komen, kan verzoeker worden gebeld op het door hem in de e-mail benoemde telefoonnummer. Het formulier verklaring woonadres heeft verzoeker ingevuld.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Het college heeft besloten verzoeker op het brp-adres uit te schrijven omdat volgens het college er twijfel bestond over de verblijfplaats van verzoeker, niet is komen vast te staan dat hij woont op het adres waar hij staat ingeschreven en hij geen aangifte heeft gedaan van een ander woonadres. Verzoeker is het niet eens met de uitschrijving en voert aan dat hij nog steeds op het brp-adres woont. Verzoeker wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij weer op het brp-adres wordt ingeschreven.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De uitschrijving van verzoeker uit de brp heeft gevolgen voor zijn zorgverzekering. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Wanneer kan het college iemand ambtshalve uitschrijven uit de brp?
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) meermaals heeft overwogen, is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie voorwaarden: (1) de ingezetene kan niet worden bereikt; (2) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen; en (3) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brp volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve uitschrijven als ingezetene uit de brp mag worden overgegaan, omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat hij niet meer in Nederland verblijft en zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten.
Hoe zit dat in de zaak van verzoeker?
9. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of verzoeker kon worden bereikt op het brp-adres. Het dossier geeft er blijk van dat het college per e-mail en per gewone post met verzoeker communiceert en dat verzoeker heeft gereageerd op de brief van 22 december 2023 die (ook) naar het brp-adres is verstuurd. Dit is in beginsel niet voldoende om te concluderen dat verzoeker fysiek bereikbaar is op dat adres. Zie daarvoor eveneens de in rechtsoverweging 8 vermelde uitspraak. Verzoeker heeft echter in zijn e-mail van 28 december 2023 verklaard dat hij nog steeds op het brp- adres woont, dat hij 5 dagen per week en 12 uur per dag werkt en dat hij bereid is om een afspraak te maken voor een huisbezoek. Uit het dossier blijkt dat in 2023 diverse keren tevergeefs is geprobeerd een huisbezoek op het brp-adres af te leggen (op woensdag 14 juni om 14:01 uur, woensdag 28 juni om 17:27 uur, donderdag 29 juni om 11:40 uur, donderdag 14 december om 19:39 uur, maandag 18 december om 11:39 uur en dinsdag 19 december om 14:01 uur). Eén poging tot huisbezoek is gedaan om 19:39 uur. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij al bijna twee jaar veel als verkeersregelaar werkt en zijn werkzaamheden door het hele land verricht, waardoor hij tussen 05.00 en 21.00 uur vaak van huis is. Ook heeft hij nachtdiensten, waarbij hij overdag slaapt. De bewindvoerder heeft de verklaring van verzoeker over zijn werkzaamheden bevestigd. Volgens haar blijkt bijvoorbeeld uit de loongegevens van verzoeker dat hij in de periode in juni 2023 waarin de huisbezoeken plaatsvonden, in een periode van 17 dagen 136 uur heeft gewerkt. In december 2023 heeft verzoeker veel gewerkt omdat er dan veel evenementen zijn. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij op donderdagen meestal bij zijn kinderen is (die in de [adres 2] wonen). Ook die verklaring acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk, gelet op wat hierna onder 10 wordt overwogen. Dat verzoeker tijdens de huisbezoeken in juni en december 2023 geen enkele keer thuis is aangetroffen, zegt daarom in dit geval niet zoveel.
10. Het college heeft verder op de bankafschriften van verzoeker gezien dat hij heel vaak pinbetalingen doet in de buurt van [adres 2]. In combinatie met de andere bevindingen, zoals vermeld onder rechtsoverweging 3.1, heeft het college daarom het vermoeden dat verzoeker niet woont op het brp-adres. Verzoeker heeft over de pinbetalingen verklaard dat hij zijn leefgeld krijgt op donderdag en dan vaak bij zijn kinderen is en daar in de buurt pinde. Ook kan hij elders goedkoper zijn boodschappen doen. De voorzieningenrechter vindt deze verklaring niet op voorhand onaannemelijk. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat veel van de pintransacties plaatsvonden op donderdagen en dat het college op 6 maart 2024 om 19:32 uur een huisbezoek heeft afgelegd op [adres 2]. Hier zouden de partner en (twee) kinderen van verzoeker wonen. Er is een vrouw op het adres aangetroffen en die verklaarde dat verzoeker daar niet woont. Hij zou op Zuid wonen (het brp-adres is gelegen op Zuid). Volgens de vrouw woont verzoeker niet in de [adres 2] omdat haar oudste dochter niet met hem overweg kan. De controleurs hebben in de woning rondgekeken en geconstateerd dat verzoeker daar niet woont. Verder heeft verzoeker drie bewijsstukken overgelegd van bestelling/ bezorging op het brp-adres op 15 november 2023 en 17 november 2023, en een storingsbezoek van Odido op 1 februari 2024.
11. De voorzieningenrechter vindt wel dat er bevindingen in het dossier zijn opgenomen die vragen hebben kunnen oproepen bij het college. Bijvoorbeeld de verklaring van buren, dat zij verzoeker al lang niet hebben gezien op het brp-adres en dat er op het adres iemand anders zou wonen, of de aantekening van de toezichthouders dat verzoeker in januari 2024 telefonisch zou hebben verklaard dat een vriend in zijn woning aanwezig was. Tegelijkertijd geldt echter dat de omstandigheid dat de buren verzoeker lang niet hebben gezien kan worden verklaard doordat hij veel van huis is (zie hiervoor onder 9). En wat betreft de telefonische verklaring van verzoeker merkt de gemachtigde van verzoeker terecht op dat verzoeker de Nederlandse taal niet goed begrijpt en spreekt (wat de voorzieningenrechter zelf ook ter zitting heeft kunnen constateren) en dat niet blijkt dat het gesprek met een tolk heeft plaatsgevonden. Alles afwegend vindt de voorzieningenrechter dat er op dit moment te weinig ligt voor het oordeel dat verzoeker niet op het brp-adres woont, gezien de ingrijpende gevolgen van het besluit verzoeker uit te schrijven. De voorzieningenrechter mist bijvoorbeeld (anonieme) verklaringen van buren of waarnemingen bij het adres van verzoeker waaruit blijkt dat verzoeker, in tegenstelling tot wat hij stelt, nooit door de chauffeur van het bedrijf waar hij werkt wordt opgehaald om naar zijn werk te gaan. Onder deze omstandigheden is niet aan de voorwaarden van artikel 2.22 van de Wet brp voldaan.