ECLI:NL:RBROT:2024:4614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
24/3720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de basisregistratie personen en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Kattestaart, was uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) per 22 december 2023, op basis van een besluit van het college van 26 maart 2024. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitschrijving en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2024 behandeld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker sinds 7 april 2022 op het brp-adres staat ingeschreven, maar dat er twijfels bestonden over zijn feitelijke verblijfplaats. Het college had geconstateerd dat verzoeker tijdens meerdere huisbezoeken niet op het brp-adres was aangetroffen en dat er meldingen van overlast waren gedaan. De verzoeker heeft echter verklaard dat hij vanwege zijn werk vaak van huis is en dat hij op het brp-adres woont. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat verzoeker niet op het brp-adres woont.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van het college geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van gegevens in de brp en de zorgvuldigheid die vereist is bij het uitschrijven van ingezetenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3720

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal.)

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 heeft het college verzoeker uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) per 22 december 2023. De bewindvoerder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college en namens de bewindvoerder Budget Solutions B.V., [naam].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3.1.
Verzoeker stond sinds 7 april 2022 ingeschreven op het adres [adres 1] (het brp-adres). Hij huurt daar een woning van Stichting Woonbron. In juni 2023 heeft Stichting Woonbron het college gevraagd onderzoek te doen naar de woning, omdat zij een nieuwe melding in het dossier over dit adres had gekregen. Er zou sprake zijn van geweest van overlast. Ook zou er al langere tijd iemand anders wonen dan verzoeker. Tijdens vijf huisbezoeken in de periode van 6 juni 2023 tot 4 juli 2023 werd niemand op het adres aangetroffen. Omdat Woonbron de hoofdbewoner zou gaan ontbieden op kantoor, heeft het college de zaak toen gesloten en verder geen actie ondernomen.
Op 13 en 16 november 2023 zijn er bij de wijkagent overlastmeldingen binnengekomen met betrekking tot het adres [adres 2]. De wijkagent heeft gezien dat er op dat adres alleen een vrouw met drie kinderen staat ingeschreven. Volgens de meldingen zou er wel een man wonen. De wijkagent heeft vervolgens bij Stichting Woonbron nagevraagd of zij bekend zijn met een op dat adres wonende man.
3.2.
In brief aan verzoeker van 22 december 2023 (en in e-mails van 22 december 2023 aan verzoeker en aan de bewindvoerder) heeft het college verzoeker gevraagd of het klopt dat hij niet meer woont op het brp-adres en als dat klopt om binnen vier weken zijn adreswijziging door te geven. Bij gebreke daarvan is het college voornemens hem uit te schrijven uit de brp. Ook is verzoeker gevraagd het formulier verklaring woonadres in te vullen.
3.3.
In een e-mail aan het college van 28 december 2023 antwoordt verzoeker dat hij op het brp- adres woont en dat hij 5 dagen per week en 12 uur per dag werkt. Indien het college vragen heeft of op huisbezoek wil komen, kan verzoeker worden gebeld op het door hem in de e-mail benoemde telefoonnummer. Het formulier verklaring woonadres heeft verzoeker ingevuld.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Het college heeft besloten verzoeker op het brp-adres uit te schrijven omdat volgens het college er twijfel bestond over de verblijfplaats van verzoeker, niet is komen vast te staan dat hij woont op het adres waar hij staat ingeschreven en hij geen aangifte heeft gedaan van een ander woonadres. Verzoeker is het niet eens met de uitschrijving en voert aan dat hij nog steeds op het brp-adres woont. Verzoeker wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij weer op het brp-adres wordt ingeschreven.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De uitschrijving van verzoeker uit de brp heeft gevolgen voor zijn zorgverzekering. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Wanneer kan het college iemand ambtshalve uitschrijven uit de brp?
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) meermaals heeft overwogen [1] , is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie voorwaarden: (1) de ingezetene kan niet worden bereikt; (2) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen; en (3) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brp volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve uitschrijven als ingezetene uit de brp mag worden overgegaan, omdat dit voor de ingeschrevene betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat hij niet meer in Nederland verblijft en zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten. [2]
Hoe zit dat in de zaak van verzoeker?
9. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of verzoeker kon worden bereikt op het brp-adres. Het dossier geeft er blijk van dat het college per e-mail en per gewone post met verzoeker communiceert en dat verzoeker heeft gereageerd op de brief van 22 december 2023 die (ook) naar het brp-adres is verstuurd. Dit is in beginsel niet voldoende om te concluderen dat verzoeker fysiek bereikbaar is op dat adres. Zie daarvoor eveneens de in rechtsoverweging 8 vermelde uitspraak. Verzoeker heeft echter in zijn e-mail van 28 december 2023 verklaard dat hij nog steeds op het brp- adres woont, dat hij 5 dagen per week en 12 uur per dag werkt en dat hij bereid is om een afspraak te maken voor een huisbezoek. Uit het dossier blijkt dat in 2023 diverse keren tevergeefs is geprobeerd een huisbezoek op het brp-adres af te leggen (op woensdag 14 juni om 14:01 uur, woensdag 28 juni om 17:27 uur, donderdag 29 juni om 11:40 uur, donderdag 14 december om 19:39 uur, maandag 18 december om 11:39 uur en dinsdag 19 december om 14:01 uur). Eén poging tot huisbezoek is gedaan om 19:39 uur. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij al bijna twee jaar veel als verkeersregelaar werkt en zijn werkzaamheden door het hele land verricht, waardoor hij tussen 05.00 en 21.00 uur vaak van huis is [3] . Ook heeft hij nachtdiensten, waarbij hij overdag slaapt. De bewindvoerder heeft de verklaring van verzoeker over zijn werkzaamheden bevestigd. Volgens haar blijkt bijvoorbeeld uit de loongegevens van verzoeker dat hij in de periode in juni 2023 waarin de huisbezoeken plaatsvonden, in een periode van 17 dagen 136 uur heeft gewerkt. In december 2023 heeft verzoeker veel gewerkt omdat er dan veel evenementen zijn. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij op donderdagen meestal bij zijn kinderen is (die in de [adres 2] wonen). Ook die verklaring acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk, gelet op wat hierna onder 10 wordt overwogen. Dat verzoeker tijdens de huisbezoeken in juni en december 2023 geen enkele keer thuis is aangetroffen, zegt daarom in dit geval niet zoveel.
10. Het college heeft verder op de bankafschriften van verzoeker gezien dat hij heel vaak pinbetalingen doet in de buurt van [adres 2]. In combinatie met de andere bevindingen, zoals vermeld onder rechtsoverweging 3.1, heeft het college daarom het vermoeden dat verzoeker niet woont op het brp-adres. Verzoeker heeft over de pinbetalingen verklaard dat hij zijn leefgeld krijgt op donderdag en dan vaak bij zijn kinderen is en daar in de buurt pinde. Ook kan hij elders goedkoper zijn boodschappen doen. De voorzieningenrechter vindt deze verklaring niet op voorhand onaannemelijk. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat veel van de pintransacties plaatsvonden op donderdagen en dat het college op 6 maart 2024 om 19:32 uur een huisbezoek heeft afgelegd op [adres 2]. Hier zouden de partner en (twee) kinderen van verzoeker wonen. Er is een vrouw op het adres aangetroffen en die verklaarde dat verzoeker daar niet woont. Hij zou op Zuid wonen (het brp-adres is gelegen op Zuid). Volgens de vrouw woont verzoeker niet in de [adres 2] omdat haar oudste dochter niet met hem overweg kan. De controleurs hebben in de woning rondgekeken en geconstateerd dat verzoeker daar niet woont. Verder heeft verzoeker drie bewijsstukken overgelegd van bestelling/ bezorging op het brp-adres op 15 november 2023 en 17 november 2023, en een storingsbezoek van Odido op 1 februari 2024.
11. De voorzieningenrechter vindt wel dat er bevindingen in het dossier zijn opgenomen die vragen hebben kunnen oproepen bij het college. Bijvoorbeeld de verklaring van buren, dat zij verzoeker al lang niet hebben gezien op het brp-adres en dat er op het adres iemand anders zou wonen, of de aantekening van de toezichthouders dat verzoeker in januari 2024 telefonisch zou hebben verklaard dat een vriend in zijn woning aanwezig was. Tegelijkertijd geldt echter dat de omstandigheid dat de buren verzoeker lang niet hebben gezien kan worden verklaard doordat hij veel van huis is (zie hiervoor onder 9). En wat betreft de telefonische verklaring van verzoeker merkt de gemachtigde van verzoeker terecht op dat verzoeker de Nederlandse taal niet goed begrijpt en spreekt (wat de voorzieningenrechter zelf ook ter zitting heeft kunnen constateren) en dat niet blijkt dat het gesprek met een tolk heeft plaatsgevonden. Alles afwegend vindt de voorzieningenrechter dat er op dit moment te weinig ligt voor het oordeel dat verzoeker niet op het brp-adres woont, gezien de ingrijpende gevolgen van het besluit verzoeker uit te schrijven. De voorzieningenrechter mist bijvoorbeeld (anonieme) verklaringen van buren of waarnemingen bij het adres van verzoeker waaruit blijkt dat verzoeker, in tegenstelling tot wat hij stelt, nooit door de chauffeur van het bedrijf waar hij werkt wordt opgehaald om naar zijn werk te gaan. Onder deze omstandigheden is niet aan de voorwaarden van artikel 2.22 van de Wet brp voldaan.

Conclusie en gevolgen

12. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar niet in stand blijft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 26 maart 2024 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 26 maart 2024 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:637) en 21 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2410).
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42.
3.Verzoeker heeft zijn recente arbeidscontract (per 8 april 2024) overgelegd en screenshots van Whatsapp-berichten waarin is vermeld dat hij in februari 2024 meermalen tussen 05.00 en 06.00 wordt opgehaald bij het brp-adres.