ECLI:NL:RBROT:2024:4342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/10/675485 / FA RK 24-1989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht en schadevergoeding onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 26 april 2024, wordt een verzoek behandeld van een verzoeker die zich beklaagde over de toepassing van verplichte zorg onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De verzoeker, die in een kwetsbare positie verkeerde, had een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder en vroeg om schadevergoeding. De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het verzoek en constateert dat de verzoeker zijn verzoekschrift te laat heeft ingediend. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waaronder zijn mentale toestand en de sedatie, komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank wijst het verzoek af en verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/675485 / FA RK 24-1989
Beschikking van 26 april 2024 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz.
op verzoek van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] te Curaçao, Nederlandse Antillen,
hierna: verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. T.S. Kessel te Dordrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • zorgaanbieder [verweerder] (hierna: verweerder);
  • de zorgverantwoordelijke van verzoeker (hierna: zorgverantwoordelijke).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 12 maart 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 17 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- verzoeker met mr. J.J. van Santbrink, namens de hiervoor genoemde advocaat.
Ondanks een geldige oproeping is verweerder niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van 26 mei 2023 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam ten aanzien van verzoeker een crisismaatregel genomen, waarin de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het insluiten;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • het onderzoek aan kleding of lichaam;
  • het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder de beperking van het gebruik van communicatiemiddelen;
  • het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
  • het opnemen in een accommodatie.
2.2.
Op 30 mei 2023 heeft de zorgverantwoordelijke in [kliniek 1] een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen als in artikel 8:9 Wvggz en de volgende vormen van verplichte zorg toegepast:
  • het toedienen van medicatie;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het insluiten;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • het opnemen in een accommodatie.
Deze beslissing is door geen van de partijen overlegd.
2.3.
Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoeker een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 23 juni 2023 verleend, waarin de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het insluiten;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • het onderzoek aan kleding of lichaam;
  • het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder de beperking van het gebruik van communicatiemiddelen;
  • het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
  • het opnemen in een accommodatie.
2.4.
Op 12 juni 2023 is verzoeker overgeplaatst naar [kliniek 2] in afwachting van een overplaatsing naar [kliniek 3] , een forensische instelling. De zorgverantwoordelijke in [kliniek 2] heeft diezelfde dag een beslissing als in artikel 8:9 van de Wvggz tot het toepassen van dezelfde vormen van verplichte zorg als op 30 mei 2023 genomen. Deze beslissing is door geen van de partijen overlegd.
2.5.
Verzoeker heeft op 13 juni 2023 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep (hierna: de klachtencommissie) tegen de toepassing van verplichte zorg.
2.6.
Verzoeker is op 20 juni 2023 overgeplaatst van [kliniek 2] naar [kliniek 3] te [plaats] .
2.7.
Bij beslissing van 27 juni 2023 heeft de klachtencommissie de klacht van verzoeker ongegrond verklaard en zijn verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Bij gelijke datum heeft de klachtencommissie de beslissing schriftelijk uitgewerkt.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoeker verzoekt zijn klachten alsnog gegrond te verklaren en de uitspraak van de klachtencommissie te vernietigen.
3.2.
Verzoeker stelt dat zijn beroep ontvankelijk is, omdat hij pas op 9 februari 2024 op de hoogte is geraakt van de uitspraak van de klachtencommissie. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid moet de kwetsbaarheid van verzoeker betrokken worden. Verzoeker was ten tijde van het telefoongesprek van 27 juni 2023 met de ambtelijk secretaris over de uitspraak van de klachtencommissie vanwege zware depotmedicatie erg gesedeerd. Hij kan zich het gesprek niet meer herinneren. In [kliniek 3] had verzoeker geen toegang tot zijn e-mail. Ook had hij door de overplaatsing geen contact meer met de patiëntenvertrouwenspersoon die bij de klacht betrokken is geweest. De advocaat heeft niet eerder dan 29 januari 2024 een kopie van de beslissing ontvangen. De advocaat heeft zo spoedig als mogelijk was in deze beroep ingediend bij de rechtbank. Daarbij verwijst de advocaat ook naar het feit dat de wetgever met artikel 10:11 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet heeft opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden doet de advocaat een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3.
Verzoeker stelt dat de zorgverantwoordelijke de wet niet in acht heeft genomen bij de toepassing van verplichte zorg op verzoeker en hij verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:11 lid 2 Wvggz. Verzoeker voert daartoe vijf gronden aan.
3.3.1.
Ten eerste stelt verzoeker dat hij ten onrechte is gesepareerd, dat de separatie te lang heeft geduurd en dat de omstandigheden waaronder verzoeker gesepareerd was, hebben geleid tot een extra zware en buitenproportionele separatie. Volgens verzoeker was er geen enkele reden om hem op te sluiten, omdat zijn boosheid uitsluitend gericht was op de politie en niet op het verplegend personeel. Tijdens de insluiting werkte de communicatiezuil niet, waardoor hij niet goed met zijn advocaat en de rechter kon communiceren. Het feit dat de verpleging over de kapotte communicatiezuil heeft gerapporteerd, neemt volgens verzoeker de verantwoordelijkheid niet weg bij verweerder. Ook werkte het knopje van het toilet niet. Tot slot was het ondragelijk warm in de separeerruimte.
3.3.2.
Ten tweede stelt verzoeker dat de bejegening en zorg tijdens de insluitingsperiode disproportioneel is geweest (klachtonderdeel 2). Deze klachtgrond houdt rechtstreeks verband met de eerste klachtgrond. Omdat het zo warm was in de separeerruimte, wenste verzoeker meer te drinken. Dit kreeg verzoeker niet, waardoor hij naar eigen zeggen genoodzaakt was om zijn eigen urine op te drinken. Daarnaast is niet geacteerd op zijn verzoeken om eten te krijgen, waardoor hij meende wc-papier te moeten eten. Daarnaast ontbrak het aan somatische zorg (klachtonderdeel 5). Verzoeker had last van hartkloppingen, welke naar zijn mening niet serieus zijn genomen, waardoor geen arts is langskomen.
3.3.3.
Ten derde stelt verzoeker dat hem onterecht medicatie is toegediend. Hierdoor is hem zijn autonomie volledig ontnomen (klachtonderdeel 3). Volgens verzoeker berust zijn opname op een misverstand en was er geen reden om medicatie toe te dienen. Ten onrechte heeft de psychiater zijn bloed niet gecontroleerd na het toedienen van de gedwongen medicatie. De medicatie is daarmee niet alleen disproportioneel en onnodig, maar willekeurig toegediend.
3.3.4.
Ten vierde stelt verzoeker dat sprake is van mishandeling en vernieling (klachtonderdeel 4). Volgens verzoeker berust de gehele opname op een misverstand. Verzoeker is voorafgaand aan de opname bespoten met pepperspray, volgens verzoeker in opdracht van de psychiater. Verzoeker meent dat de overmacht aan politie, die buitenproportioneel geweld gebruikte, niet nodig was. De rechtbank moet hierover kunnen beslissen, omdat dit rechtstreeks verband houdt met de opname op grond van de beslissing van de psychiater. Volgens verzoeker hebben de bezoeken aan hem in die eerste dagen onterecht met assistentie van een speciaal team van de politie plaatsgevonden, waardoor hij boos bleef. Het optreden en de benadering in de kliniek, waarbij hij meent mishandeld te zijn, is daarom niet als doelmatig geweest en als buitenproportioneel aan te merken. De politie heeft hem in opdracht van de psychiater mishandeld, waardoor verzoeker blauwe ogen had en last had van zijn zicht, althans niet meer goed kon zien, aldus verzoeker.
3.3.5.
Als laatste stelt verzoeker dat schending van de informatieverplichting heeft plaatsgevonden. De uitvoeringsbeslissingen van 30 mei 2023 en 12 juni 2023 zijn niet ter hand zijn gesteld aan verzoeker. Dit wringt verzoeker te meer, omdat de uitspraak van de klachtencommissie hem eveneens niet direct ter hand zou zijn gesteld. Desgevraagd heeft de waarnemend advocaat tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij aanneemt dat de advocaat van verzoeker de uitvoeringsbeslissingen ook niet heeft ontvangen. Daarmee is volgens verzoeker niet voldaan aan de neergelegde informatieverplichting van artikel 8:9 lid 3 van de Wvggz. Verzoeker verbleef hierdoor in onzekerheid over zijn rechtspositie met alle spanningen en frustraties van dien. De vermeende zwaar belastende omstandigheden waarmee de medewerkers in de eerste dagen van zijn opname van doen hadden, kunnen nooit een reden zijn om hem niet te informeren en in het ongewisse te laten noch hem af te houden van zijn attendering op de door de wet geboden en gegarandeerde mogelijkheden.
3.4.
Verzoeker verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:11 lid 2 Wvggz, omdat hij stelt dat hij als gevolg van bovengenoemde onrechtmatigheden (im)materiële schade heeft geleden. Deze schade ziet met name op de periode dat verzoeker ingesloten was. Dit betroffen zeventien onevenredig zware dagen. Verzoeker meent op grond van deze onevenredig zware periode, op grond van redelijkheid en billijkheid recht te hebben op een vergoeding van € 80,- per dag dat hij bij in de separeer verbleef, in totaal derhalve een vergoeding van € 1.360,-.
Verzoeker verzoekt ook om een schadevergoeding voor de tekortkomingen in de informatievoorziening. Voor het tweemaal niet voldoen aan de informatieverplichting verzoekt verzoeker tweemaal een vergoeding van € 100,-, te weten samen € 200,-. Daarnaast verzoekt verzoeker schadevergoeding voor het letsel wat hem is toegebracht, te weten een vergoeding van € 500,-, zulks in overeenstemming met categorie 0 uit de letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar ook in het licht van de kwetsbaarheid van verzoeker op dat moment.
Tot slot stelt verzoeker dat een vergoeding voor zijn zonnebril van € 150,- gerechtvaardigd is.
3.5.
Verweerder voert gemotiveerd verweer.
3.5.1.
Primair stelt verweerder dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep. Volgens verweerder is de termijn van artikel 10:7 lid 2 Wvggz voor het indienen van een verzoekschrift ruim overschreden. Dit terwijl verzoeker binnen de daarvoor gestelde termijn kennis heeft genomen van de uitspraak van de klachtencommissie.
3.5.2.
Vervolgens stelt verweerder dat de rechtbank onbevoegd is te beslissen over de klachten voor zover die zien op de bejegening en zorg tijdens de insluitingsperiode, het ontbreken van de somatische zorg en de mishandeling en vernieling. Volgens verweerder zien deze gronden niet op de nakoming van een verplichting of beslissing op grond van een of meer van de in artikel 10:3 Wvggz genoemde bepalingen.
3.5.3.
Verweerder stelt gemotiveerd dat ten aanzien van de overige klachten tegen de insluiting en de toediening van medicatie aan de wettelijke criteria voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan.
3.5.4.
Verweerder wenst geen inhoudelijk verweer te voeren tegen de klacht ten aanzien van schending van de informatieverplichtingen en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.6.
Tot slot heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek tot schadevergoeding. Verweerder stelt dat de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) niet de mogelijkheid van schadevergoeding door de klachtencommissie kent. Verweerder gaat om die reden niet in op het verzoek tot schadevergoeding die ziet op de klachten die onder de reikwijdte van de Wkkgz vallen dan wel het handelen van de politie betreffen. Voorts betwist verweerder gemotiveerd dat verzoeker als gevolg van de informatieschending schade heeft geleden. Tot slot stelt verweerder dat het geen betoog behoeft dat insluiting in de EBK een zeer traumatische ervaring kan zijn. Mocht de insluiting onterecht zijn geweest, vindt verweerder dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding. Verzoeker heeft zeventien dagen in de EBK verbleven. Verweerder acht dan een vergoeding van € 75,- per dag (in totaal € 1275,-) redelijk en billijk.

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 10:7 lid 2 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoeker is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
4.2.
De beslissing van de klachtencommissie is genomen op 27 juni 2023. Dat betekent dat verzoeker uiterlijk op 8 augustus 2024 zijn verzoekschrift had moeten indienen. Niet is in geschil dat verzoeker zijn verzoekschrift te laat heeft ingediend. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of verzoeker in zijn verzoek kan worden ontvangen. Bij die beoordeling dient de rechtbank persoonlijke omstandigheden die de indiener betreffen te betrekken.
4.3.
Verzoeker heeft verteld dat hij niet wist dat de beslissing van de klachtencommissie was genomen, omdat hij in die periode is overgebracht van [kliniek 2] naar [kliniek 3] . Bij aankomst is hij daar onmiddellijk gesedeerd, zijn telefoon is afgenomen en hij heeft ongeveer drie tot vier weken in de EBK verbleven.
4.4.
Uit een door verweerder overlegde e-mail van 27 juni 2023 blijkt dat de ambtelijk secretaris van de klachtencommissie aan de patiëntenvertrouwenspersoon om 18:36 uur het volgende heeft bericht:

Beetje gek tijdstip, maar de commissie kwam einde van de middag nog met een beslissing inzake de klacht waarover we vanmiddag spraken. Ik wilde klager niet langer laten wachten, daarom koos ik ervoor hem even na 18 uur nog te bellen. Ik heb hem verteld dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
Omdat ik de beslissing niet heb genomen, zei klager geen reden te hebben om boos op mij te worden.
Morgen verstuur ik de uitspraak per mail en per post naar klager en per mail naar jou.
4.5.
Hoewel de rechtbank welwillend de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeelt vanwege de kwetsbaarheid van verzoeker, komt de rechtbank niet tot de conclusie dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding om het verzoekschrift als niet verwijtbaar te laat aan te merken.
4.5.1.
De rechtbank gelooft verzoeker als hij vertelt dat separatie voor hem erg zwaar is geweest en dat zijn mentale toestand daaronder, maar ook onder de overplaatsing en de sedatie, te lijden heeft gehad. Verzoeker heeft verteld dat hij negatieve effecten van de medicatie op zijn geheugen ervaren heeft. Ook heeft verzoeker verteld dat hij het gevoel had dat zijn problemen niet serieus genomen werden. De rechtbank volgt verzoeker echter niet dat verzoeker niet van de beslissing kennis heeft genomen of had kunnen nemen. Uit het bericht van de ambtelijk secretaris blijkt een mondelinge reactie van verzoeker op het bericht over de beslissing van de klachtencommissie. Als de rechtbank het verhaal van verzoeker volgt, had hij toen echter geen telefoon tot zijn beschikking. Uit het bericht van de ambtelijke secretaris leidt de rechtbank echter af dat verzoeker ten tijde van de beslissing wel (in ieder geval op dat moment) de telefoon in zijn bezit had. Mocht verzoeker gebeld zijn in de instelling, dan wist de ambtelijk secretaris kennelijk van de verhuizing van verzoeker. De beslissing is per post en per mail aan verzoeker gezonden en per mail aan de patiëntvertrouwenspersoon die hem heeft bijgestaan in deze procedure. Op die manier is de beslissing kenbaar gemaakt. De rechtbank ziet bevestiging voor dit oordeel in het arrest van de Hoge Raad dat van een verontschuldigbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is als de belanghebbende ondanks zijn psychische problemen en ziekte tijdig maatregelen had kunnen treffen om die termijnoverschrijding te voorkomen, bijvoorbeeld door het laten indienen van een pro-forma beroepschrift. [1] Dat de wetgever met artikel 10:11 Wvggz een laagdrempelige regeling heeft willen treffen voor schadevergoedingen gelet op de kwetsbaarheid van de betreffende personen, maakt niet dat geen termijnen gelden voor het indienen van het verzoekschrift.
4.5.2.
Bovendien, zelfs al zou de rechtbank verzoeker volgen in zijn betoog dat hij niet onmiddellijk kennis heeft genomen van de beslissing omdat hij geen telefoon had, heeft verzoeker verklaard dat hij na ongeveer zes weken [kliniek 3] heeft verlaten. Dat is het laatste moment waarop hem zijn spullen zullen zijn geretourneerd. Dat betekent dat hij in ieder geval toen de beslissing per brief overhandigd moet hebben gekregen of in ieder geval weer zijn e-mail heeft kunnen bekijken. Dan was dat het moment geweest waarop verzoeker met deze beslissing een rechtsmiddel had kunnen (laten) aanwenden.
4.5.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de advocaat heeft verklaard op of rond 29 januari 2024 kennis te hebben genomen van de beslissing. Op 12 maart 2024 is het verzoekschrift ingediend. Dat de gehele rechtsmiddelentermijn opschuift, volgt de rechtbank niet. Zodra een belanghebbende of zijn raadsman op de hoogte raakt van een besluit en de termijn voor het indienen van een rechtsmiddel is overschreden, dient zo spoedig als mogelijk een rechtsmiddel te worden ingesteld. Dat kan ook pro-forma als nog tijd nodig is voor het formuleren van gronden of het verzamelen van stukken. Onder ‘zo spoedig mogelijk’ wordt in beginsel een termijn van twee weken verstaan, die (iets) verruimd kan worden in (zeer) bijzondere omstandigheden. [2] Daarvan is hier geen sprake. Dat tijd nodig was om de inhoud met betrokkene te bespreken en dat gegevens verzameld moesten worden, doet niet af aan de mogelijkheid van het zo spoedig mogelijk indienen van een pro-forma verzoekschrift.
Conclusie
4.6.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het beoordelen van de inhoud van de klachten en het verzoek tot schadevergoeding.
Proceskosten
4.7.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. I.A. Tazelaar, griffier, op 26 april 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4733.
2.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1239 en van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84.