ECLI:NL:HR:2002:AE4733
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Herziening van uitkering op basis van de Algemene Bijstandswet en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2000, betreffende de herziening van de aan belanghebbende toegekende uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet (ABW). De herziening van de uitkering vond plaats door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenzande, die op 10 december 1996 een beschikking uitvaardigden waarin de uitkering over de periode van 1 juni 1994 tot 1 juli 1996 met een bedrag van f 59.524,66 werd verlaagd. Het bezwaar tegen deze beschikking werd door B en W ongegrond verklaard, maar de communicatie hierover was niet correct, wat leidde tot een beroep bij de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage. Deze rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep tegen het besluit van 23 mei 1997 gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand.
De Hoge Raad heeft in deze cassatiezaak de beoordeling van de Centrale Raad in twijfel getrokken, met name de vaststelling dat de belanghebbende en B in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden, zoals bedoeld in artikel 5a ABW. De middelen die door de belanghebbende zijn ingediend, zijn gericht tegen deze vaststelling en beweren dat de Centrale Raad zich heeft gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs. De Hoge Raad oordeelt echter dat de Centrale Raad niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond.