In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Togolese nationaliteit te hebben, diende zijn verzoek tot naturalisatie in op 29 december 2021. De Staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op 19 mei 2023, met de motivatie dat er gerede twijfel bestond over de identiteit en nationaliteit van eiser. Deze twijfel werd onderbouwd door een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat zowel de ouders van eiser niet te traceren waren en dat zijn asielrelaas als ongeloofwaardig werd aangemerkt.
Eiser heeft tijdens de bezwaarfase verschillende documenten overgelegd, waaronder een gelegaliseerde geboorteakte en een Togolese identiteitskaart, maar de Staatssecretaris bleef bij zijn standpunt dat de identiteit en nationaliteit onvoldoende waren aangetoond. De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht twijfelde aan de identiteit en nationaliteit van eiser, en dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om deze twijfel weg te nemen.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek terecht was en dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat de Staatssecretaris op basis van de overgelegde documenten en de eerdere besluiten kon concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van het verzoek tot naturalisatie in stand bleef.