ECLI:NL:RBROT:2024:3795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ROT 23/4687
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om een voorrangsverklaring op grond van sociale indicatie door de gemeente Dordrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een voorrangsverklaring op grond van sociale indicatie beoordeeld. Eisers, een gezin met twee dochters, hebben een aanvraag ingediend omdat hun huidige woning met twee slaapkamers niet geschikt is voor hun jongste dochter, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een globale ontwikkelingsachterstand. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht afgewezen, met als argument dat de woning voldoende slaapkamers heeft en dat er geen medische urgentie was voor een verhuizing.

De rechtbank heeft de zaak op 28 november 2023 behandeld, waarbij aanvullend medisch onderzoek werd afgesproken. Na dit onderzoek concludeerde de betrokken arts dat er geen medische urgentie was voor een verhuizing. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag op basis van medische indicatie heeft beoordeeld, terwijl eisers een sociale indicatie hebben aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag op sociale indicatie is afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college de geconstateerde gebreken heeft hersteld.

De rechtbank oordeelt verder dat de situatie van eisers niet zodanig uitzonderlijk is dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de Awb, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaatsnaam], eisers,

(gemachtigde: mr. D. Bakker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (college),

(gemachtigde: mr. D. van de Water).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een voorrangsverklaring op grond van een sociale indicatie.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 20 januari 2023 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 mei 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] (eiser) en zijn gemachtigde, bijgestaan door de tolk [naam 1], en de gemachtigde van het college die vergezeld was van de collega’s [naam 2] en [naam 3].
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 28 november 2023 geschorst. Daarbij is afgesproken dat een aanvullend medisch onderzoek zal worden verricht. Het college heeft bij brief van 26 februari 2024 een rapport van [naam 6] van 14 februari 2024 ingebracht. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Eisers hebben hierop bij brief van 13 maart 2024 gereageerd. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eisers wonen samen met hun twee dochters (geboren in 2017 en 2012) in een eengezinswoning met twee slaapkamers. Op 3 januari 2023 hebben eisers een aanvraag om een voorrangsverklaring op grond van psychische/sociale problemen ingediend bij het college, omdat hun huidige woning ongeschikt is gelet op het aantal slaapkamers. Hun jongste dochter [naam 4] is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis en een globale ontwikkelingsachterstand en heeft een eigen slaapkamer nodig.
2.1.
Eisers hebben hun aanvraag onderbouwd met verschillende stukken. Uit een brief van Yulius van 7 oktober 2020 waaruit volgt dat [naam 4] is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis en een globale ontwikkelingsachterstand.
In de verklaring van de huisarts van 27 september 2022 staat:
“…
Graag vragen wij u hulp bij het toewijzen van een urgentie woning, voor de familie van de patiënte. Een woning waarin [naam 4] een eigen kamer heeft, zal haar eigen
en de gezondheid van haar familie bevorderen.”
Uit de brief van [naam 5] van 5 oktober 2022 volgt dat [naam 4] naar dit slaapexpertisecentrum is verwezen.
In de brief van de kinderarts van het Albert Schweitzer ziekenhuis van 5 december 2022 staat:
“…
Op dit moment is er sprake van al jaren bestaande slaapproblematiek die zeer ontwrichtend is voor het gezin. Ouders krijgen hiervoor ondersteuning via het ABAhuis en ze gebruiken een verzwaringsdeken. Er is op dit moment nog geen (medische) verklaring voor de slaapproblematiek, behoudens dat dit passend kan zijn bij autisme. Ik heb ze verwezen naar het slaapexpertisecentrum van [naam 5] waar binnenkort een eerste afspraak zal volgen.”
In de brief van het ABA Huis van 8 december 2022 staat:
“…
[naam 4] heeft last van slaapproblemen waardoor zij heel licht slaapt en vaak
wakker wordt, bijvoorbeeld van geluiden van haar zus, haar ouders of van buiten. Doordat zij zo vaak wakker is in de nacht komt zij vaak moe aan bij het ABA Huis. De laatste maanden heeft zij dan ook weinig vooruitgang gemaakt met haar doelen en behaalt ze wisselende resultaten. Ouders geven aan dat de moeheid vooral komt doordat zij niet haar eigen plekje heeft in huis. Hiervoor zijn ouders dus druk op zoek naar een andere woning. Een andere woning waarin [naam 4] haar eigen kamer heeft, zal hopelijk ook de ontwikkeling van [naam 4] ten goede komen.”
2.2.
Met het besluit van 20 januari 2023 heeft het college de aanvraag om een voorrangsverklaring afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de woning vier kamers heeft en dus dat er voor ieder kind een aparte slaapkamer in de woning aanwezig is. Daarnaast blijkt uit de brief van de kinderarts van 5 december 2022 dat [naam 4] is doorverwezen naar een slaapexpertisecentrum. Daarom is het volgens het college niet aannemelijk dat verhuizing naar een andere woning binnen de regio Drechtsteden de problemen van eisers oplost.
2.3.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben eisers een recente verklaring van de huisarts van 3 februari 2023 overgelegd waarin staat:
“…
Naar mijn inziens is het noodzakelijk voor [naam 4] om een eigen slaapkamer te hebben, dit zal haar meer rust geven wat ten goede zal komen tot zowel haar gezondheid als die van de familie.”
Eiser hebben verder een brief van het ABA Huis van 7 februari 2023 overgelegd waarin staat:
“…
[naam 4] heeft last van slaapproblemen waardoor zij heel licht slaapt en vaak wakker wordt vanwege autisme, bijvoorbeeld van geluiden van haar zus, haar ouders of van straat buiten. Doordat zij zo vaak wakker is in de nacht komt zij vaak moe aan bij het ABA Huis. De laatste maanden heeft zij dan ook weinig vooruitgang gemaakt met haar doelen en behaalt ze wisselende resultaten. Ouders geven aan dat de moeheid vooral komt doordat zij 's nachts wakker blijven en niet haar eigen plekje heeft in huis. Hiervoor zijn ouders dus druk op zoek naar een andere woning. Een andere woning waarin [naam 4] noodzakelijk haar eigen kamer heeft, zal hopelijk ook de gezondheid en ontwikkeling van [naam 4] ten goede komen.”
2.4.
Met een e-mail van 9 maart 2023 heeft het college aan eisers voorgesteld onafhankelijk onderzoek te laten verrichten, omdat niet vaststaat dat [naam 4] niet met haar zus op één kamer kan slapen. In antwoord hierop heeft eiser dezelfde dag bericht aan het college dat hij het niet eens is met een onderzoek.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van de aanvraag om een voorrangsverklaring gehandhaafd. Het college heeft erkend dat de woning over drie kamers, en dus twee slaapkamers beschikt. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser niet op de voorrangsgrond leefbaarheid (sociale indicatie) in aanmerking komt voor een voorrangsverklaring, omdat niet door een onafhankelijke arts is aangetoond dat sprake is van een medische verklaring voor de slaapproblemen van [naam 4] en dat zij daarom een eigen kamer nodig heeft. Het college ziet geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Wat is er na de zitting op 28 november 2023 gebeurd?

3.1.
Op de zitting van 28 november 2023 is de behandeling van de zaak aangehouden. Bij brief van 1 december 2023 heeft de rechtbank partijen de op de zitting gemaakte afspraken schriftelijk bevestigd. Deze houden in dat het college op zo kort mogelijke termijn
opdracht tot een onafhankelijk (medisch) onderzoek zal geven ten behoeve van de aanvraag van een voorrangsverklaring van eisers. Het college zal de onderzoeksopdracht afstemmen met de advocaat van eisers. De rechtbank verzoekt het college de rechtbank voor 1
maart 2024 te berichten over het onderzoek met een aanvullende motivering van het bestreden besluit dan wel een nieuw besluit op bezwaar.
3.2.
Het college heeft aan [naam 6] de opdracht verleend voor het verrichten van een onderzoek. [naam 6] heeft op 14 februari 2024 een advies uitgebracht. De arts van [naam 6] concludeert dat de situatie weliswaar onwenselijk is, maar dat er geen sprake is van een medisch onhoudbare situatie waarvoor een verhuizing op korte termijn noodzakelijk is. Er bestaat geen medische urgentie voor andere woonruimte met een eigen slaapkamer voor [naam 4].
3.3.
Het college heeft zich in het nadere verweer van 26 februari 2024 op het standpunt gesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan het rapport van [naam 6]. Eisers komen op grond van de medische grond niet voor een voorrangsverklaring in aanmerking. Ook op sociale gronden komen eisers volgens het college niet voor een voorrangsverklaring in aanmerking. De sociale problemen die het gezin ervaart vallen niet onder de sociale gronden als bedoeld in de Huisvestingsverordening op grond waarvan voorrang kan worden verleend. Ook op sociale gronden acht het college verhuizen niet noodzakelijk.
3.4.
Eisers hebben hierop bij brief van 13 maart 2024 gereageerd. Zij zijn het niet eens met het rapport van [naam 6]. De conclusie is onnavolgbaar omdat er slechts via beeldbellen contact is geweest met de onderzoekend arts, deze arts [naam 4] niet heeft gezien, terwijl de eigen kinderarts en huisarts wel de noodzaak zien van een eigen slaapkamer. Daarnaast heeft de arts een te strenge toets aangelegd waar wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een ernstig ziektebeeld. Dat geconcludeerd wordt dat er geen verband is tussen de problematiek en het ruimtegebrek en dat er geen reden is aan te nemen dat [naam 4] door de woonsituatie ernstig verstoord of geremd wordt in de ontwikkeling, achten eisers onbegrijpelijk. Eisers bestrijden dat er andere opties voorhanden zijn en verzoeken aan het rapport van [naam 6] voorbij te gaan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een voorrangsverklaring. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toepasselijke juridisch kader
6. Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening van de gemeente Dordrecht 2019 (Hv) kan het college een voorrangsverklaring verstrekken op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking komt voor de toewijzing van een woonruimte.
Op grond van het tweede lid van dit artikel behoren, voor zover relevant, tot de in lid 1
genoemde categorieën woningzoekende woningzoekenden met een medische indicatie en woningzoekenden met een sociale indicatie.
Op grond van artikel 2.1.7, eerste lid van de Hv komt de aanvrager, of een lid van zijn huishouden, op medische indicatie in aanmerking voor een voorrangsverklaring, indien
hij een medisch probleem heeft waardoor de huidige zelfstandige woning niet langer geschikt is.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan het Platform Uitvoering Voorrangsregeling (PUV) zich op medisch terrein laten adviseren door een medische adviesbureau of door de DG&J.
Op grond van artikel 2.1.9, eerste lid van de Hv komt de aanvrager, of een lid van zijn huishouden, op sociale indicatie in aanmerking voor een voorrangsverklaring, indien hij
een probleem heeft van sociale en/of maatschappelijke aard dat past binnen de criteria genoemd in lid 5 onder a, b of c van dit artikel en waardoor de huidige zelfstandige woning niet langer geschikt is.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel is leefbaarheid een voorrangscriterium voor een sociale indicatie als de aanvrager ernstige, structurele problemen van sociale/maatschappelijke aard in de directe woonomgeving ondervindt en geen medeveroorzaker is.
Heeft het college terecht de aanvraag afgewezen?
De medische indicatie
7.1.
Eisers voeren aan dat het bestreden onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Hoewel zij een voorrangsverklaring op grond van leefbaarheid hebben aangevraagd, heeft het college getoetst aan een medische voorrangsgrond. Het college heeft de aanvraag immers geweigerd, omdat een medische verklaring voor de slaapproblematiek van [naam 4] ontbreekt. Dit is onjuist nu uit de brief van 5 december 2022 van de kinderarts van het Albert Schweitzer ziekenhuis volgt dat de slaapproblemen passend zijn bij autisme. Ook klopt het niet dat eisers een aanvullend medisch onderzoek hebben geweigerd. Eisers wisten niet dat het college uitging van een ander toetsingskader, namelijk een medische voorrangsgrond. Daarom hebben zij niet de noodzaak ingezien van een medisch onderzoek door een onafhankelijke arts en wisten zij niet dat de aanvraag anders zou worden geweigerd. Eisers meenden dat de artsen en andere betrokkenen een compleet beeld hebben van [naam 4] en daardoor een volledig en betrouwbaar beeld kunnen schetsen. Zij hebben zich daarom afgevraagd of een onafhankelijke arts door middel van een huisbezoek overdag een volledig beeld kan krijgen van de situatie. Daarom hebben eisers voorgesteld dat een huisbezoek dan ’s nachts zal plaatsvinden.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers op het aanvraagformulier voor de voorrangverklaring alleen hebben aangekruist als reden sociale indicatie (psychische/sociale problemen). Uit de daarbij gegeven toelichting en bijgevoegde stukken blijkt dat het (mede) om de medische situatie van de dochter en haar gezondheid en ontwikkeling ging. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat het college aan de beide criteria (medisch en leefbaarheid) zou hebben getoetst. In plaats daarvan heeft het college met een motivering die ziet op het medisch criterium de aanwezigheid van de sociale indicatie getoetst. De motivering is daarmee onvoldoende. Ook voor de afwezigheid van medische indicatie acht de rechtbank de in het bestreden besluit opgenomen motivering onvoldoende. Met die motivering gaat het college voorbij aan de door eisers ingebrachte (medische) stukken en stelt het college slechts dat een medische verklaring voor de slaapproblematiek niet is aangetoond. Dat een medische verklaring ontbreekt betekent echter nog niet dat er geen sprake kan zijn van medische problematiek die reden kan zijn voor een voorrangsverklaring. Iemand kan bijvoorbeeld nog zonder medische verklaring verlamd zijn en daarmee genoodzaakt zijn gelijkvloers te wonen. Dat eisers in eerste instantie niet mee wilden werken aan een onderzoek, kan hen gelet op de onduidelijke context niet als ontbreken van een medische indicatie worden tegengeworpen. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en het beroep gegrond.
7.3.
In beroep is het college in het verweerschrift uitdrukkelijk ingegaan op de medische indicatie. Tevens heeft het college, zoals hiervoor aangegeven, aanvullend onderzoek laten verrichten door [naam 6]. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee het aan het besluit klevende motiveringsgebrek heeft hersteld en licht dat hierna toe.
7.4.
Het is vaste rechtspraak dat het college mag afgaan op het advies van een deskundige, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. [1]
7.5.
De rechtbank heeft geen aanleiding de totstandkoming van het medisch advies onzorgvuldig te achten. De redenering en de getrokken conclusies acht de rechtbank begrijpelijk. De arts van [naam 6] heeft de beschikbare medische informatie van de behandelaars in het onderzoek betrokken en heeft via beeldbellen met de ouders contact gehad en nadere informatie ontvangen. Dat de arts [naam 4] niet heeft onderzocht en de woning niet heeft bezocht, doet gelet op de voorliggende vraag en beschikbare medische gegevens, geen afbreuk aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de getrokken conclusies. De rechtbank ziet evenmin dat de huisarts en kinderarts een zodanig ander oordeel hebben ten aanzien van de noodzaak van verhuizen, dat het college niet zonder meer van het rapport van [naam 6] uit mocht gaan. De rechtbank begrijpt de noodzaak zoals die door de behandelaars van [naam 4] is benoemd aldus dat een eigen slaapkamer voor [naam 4] bevorderend is voor haar gezondheid en ontwikkeling. De arts van [naam 6] acht het invoelbaar en begrijpelijk dat de huidige woonsituatie ongewenst is. De arts van [naam 6] heeft echter voor de beoordeling van de noodzaak van verhuizing als maatstaf gehanteerd dat sprake moet zijn van een medisch onhoudbare situatie, waarvoor verhuizing op korte termijn noodzakelijk is. Dat acht de rechtbank een redelijke toepassing van maatstaf in de Huisvestingsverordening dat het moet gaan om een medisch probleem waardoor de huidige zelfstandige woning niet langer geschikt is. Zo’n situatie heeft de arts niet aanwezig geacht en de rechtbank ziet daarvoor in de informatie van de behandelaars van [naam 4] ook geen aanwijzingen. Anders dan eisers stellen is de rechtbank van oordeel dat uit de opmerking van de arts, dat niet gesproken kan worden van een ernstig ziektebeeld waarbij een duidelijke relatie is met de woonsituatie, niet kan worden afgeleid dat de arts een te strenge maatstaf heeft gehanteerd. De rechtbank begrijpt die opmerking van de arts aldus dat de autismespectrumstoornis en de ontwikkelingsachterstand niet duidelijk zijn te relateren aan de woonsituatie. Daarnaast heeft de arts benoemd dat binnen de huidige woonsituatie mogelijk nog oplossingen voorhanden zijn en dat er mogelijk met gerichte ondersteuning of behandeling nog een verbetering van de klachten kan optreden. Dat eisers dit niet overtuigend achten, is onvoldoende om het rapport terzijde te stellen.
Hoezeer ook de rechtbank begrijpt dat een andere woonsituatie gunstig zal zijn voor de (gezondheid en ontwikkeling van de) dochter en het hele gezin, dit is onvoldoende voor een voorrangsverklaring op medische gronden.
De sociale indicatie
8. Uit hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen volgt dat het college de afwijzing van de aanvraag van een voorrangsverklaring op sociale indicatie (leefbaarheid) onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit maakt onvoldoende duidelijk dat en waarom eisers niet voldoen aan het voorrangscriterium leefbaarheid, waarvoor bepalend is of de aanvrager ernstige, structurele problemen van sociale/maatschappelijke aard in de directe woonomgeving ondervindt en geen medeveroorzaker is. Het college heeft echter met het verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting alsnog voldoende gemotiveerd waarom de aanvraag op het voorrangscriterium leefbaarheid is afgewezen. Het college heeft benoemd dat deze grond zich bijvoorbeeld voordoet in gevallen van huiselijk geweld. De problemen die eisers ondervinden door het gebrek aan voldoende slaapkamers zijn gerelateerd aan de medische problematiek van de dochter. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee geen sprake is van een leefbaarheidsprobleem zoals de bedoeld in de Huisvestingsverordening. Het beroep is ook in zoverre gegrond, maar de rechtbank acht het gebrek in het bestreden besluit hersteld.
Heeft het college terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule?
9.1.
Eisers beroepen zich op de hardheidsclausule. Zij achten het standpunt van het college dat geen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule, omdat zij een aanvullend onafhankelijk medisch onderzoek hebben geweigerd, onjuist. Verder is de situatie schrijnend voor het hele gezin. De levens van eisers en hun beide dochters zijn ontwricht door de slaapproblemen van [naam 4]. Eisers kunnen niet tot nauwelijks werken en de schoolprestaties en de ontwikkeling van de oudste dochter worden op negatieve wijze beïnvloed, omdat zij zo weinig slaapt. Ook is het in het belang van de maatschappij dat eisers kunnen werken en zo kunnen uitstromen uit de bijstand.
9.2.
Op grond van artikel 5.3 van de Hv beslist het college naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college het beroep op de hardheidsclausule mocht afwijzen. Gelet op het grote tekort aan betaalbare huurwoningen en de aard van een urgentieverklaring, voert het college een zeer terughoudend beleid ten aanzien van het gebruik van de hardheidsclausule, omdat immers bij ruime toepassing een urgentieverklaring zijn betekenis verliest. Zulk beleid wordt in vaste rechtspraak niet onredelijk geacht. [2] Het college heeft getoetst aan zowel de medische als de sociale voorrangsgrond en zoals hiervoor overwogen kunnen concluderen dat die in dit geval geen grond kunnen vormen voor het toekennen van voorrang. Niet is gebleken dat de situatie van eisers dusdanig uitzonderlijk is, dat die zich onderscheidt van andere woningzoekenden in vergelijkbare, schrijnende omstandigheden en dat het weigeren van een urgentieverklaring in dit geval een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Daarbij is van belang dat, zoals het college in beroep heeft aangegeven, geen sprake is van een onhoudbare situatie en dat eisers al geruime tijd op een wachtlijst staan en via reguliere weg een andere sociale huurwoning kunnen vinden.

Conclusie en gevolgen

10.1.
Gelet op de hiervoor geconstateerde gebreken is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu verweerder het geconstateerde gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
10.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
10.3.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na (informele) bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
De griffier is verhinderd deuitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:416.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3828.