ECLI:NL:RBROT:2024:3597
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiseres, wonende in [plaatsnaam], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep vastgestelde waarde van haar woning aan [adres 1], die per 1 januari 2021 was vastgesteld op € 312.000,-. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en dat deze € 284.000,- zou moeten zijn, onder verwijzing naar gedateerde voorzieningen en de ligging nabij een spoorlijn, tramlijn en school. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na een heropening van het onderzoek op 20 december 2023, heeft de rechtbank op 13 februari 2024 besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks de bezwaren van de heffingsambtenaar over de ondertekening van het beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat de volmacht aan de gemachtigde geldig was, omdat het recht van substitutie was opgenomen.
In de overwegingen van de rechtbank werd uiteengezet dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de waarde was bepaald op basis van een systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten, waarbij de belangrijkste waardebepalende kenmerken in acht waren genomen. Eiseres' argumenten over de waarde en de voorzieningen werden door de rechtbank niet overtuigend geacht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde van de woning ongewijzigd bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.