ECLI:NL:RBROT:2024:342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
669346 / KG ZA 23-1054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing executoriaal beslag en aandeelhoudersgeschil met betrekking tot bedrijfseigendommen en handelsnaam

In deze zaak, die op 3 januari 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen aandeelhouders van een restaurantbedrijf. De eisers, [eiser01] en [eiser02], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02], met als doel de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagden was gelegd. Dit beslag was gebaseerd op verbeurde dwangsommen uit een eerder vonnis van 19 juli 2023. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers niet volledig hebben voldaan aan de verplichtingen uit dat vonnis, wat heeft geleid tot de conclusie dat de dwangsommen zijn verbeurd. De eisers vorderden ook een verbod op nieuwe beslagen en schorsing van de executie van het vonnis, maar deze vorderingen zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden bevoegd waren om het vonnis ten uitvoer te leggen en dat de eisers niet konden aantonen dat de dwangsommen onterecht waren opgelegd. Daarnaast werd er een geschil behandeld over de verplichting van [eiser01] om haar aandelen in [gedaagde01] aan te bieden aan de andere aandeelhouders, wat voortvloeit uit een Shareholders Agreement. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser01] verplicht is om haar aandelen aan te bieden en dat de gedaagden recht hebben op de uitvoering van de eerdere veroordelingen. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: 669346 / KG ZA 23-1054
Vonnis in kort geding van 3 januari 2024
in de zaak van
[eiser01] .,
[eiser02],
gevestigd respectievelijk wonende te [woonplaats01] ,
eisers,
advocaat mr. A. Mao,
tegen
[gedaagde01] .,
[gedaagde02] .,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. Arts.
Partijen worden hierna ook [eiser01] , [eiser02] (of gezamenlijk: [eiser01] c.s.), [gedaagde01] en [gedaagde02] (of gezamenlijk: [gedaagde01] c.s.) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 december 2023, met producties;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde01] c.s.;
  • de akte overlegging producties #2 van [gedaagde01] c.s.;
  • de behandeling tijdens de zitting van 18 december 2023;
  • de pleitaantekeningen van mr. [gedaagde02] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] exploiteert een restaurant.
2.2.
[eiser01] , [gedaagde02] , Li Holding B.V. en HHHH Holding B.V. zijn ieder voor 25% aandeelhouder van [gedaagde01] .
2.3.
[eiser02] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser01] .
2.4.
Tot 26 april 2023 waren [gedaagde02] en [eiser01] bestuurders van [gedaagde01] . Vanaf die datum is [gedaagde02] de enige bestuurder.
2.5.
De aandeelhouders van [gedaagde01] hebben een Shareholders Agreement (hierna: de SA) gesloten. In de SA is, voor zover van belang, bepaald:
“8.1 Each of the Shareholders shall be obliged to offer all of its Shares to the other Shareholders if, in respect of such Shareholder or the ultimate beneficiary owner […] an event occurs […] as referred to in clause 8.2 hereof in respect of Mr. [eiser02] (“Mandatory Offer").
8.2
If: […]
( b) such working relationship between (i) the Company and (ii) [ [eiser01] ] or Mr. [eiser02] , is at any time terminated by the Company for a reason that constitutes urgent cause (dringende reden) as referred to in article 7:678 or
ernstig verwijtbaar handelenunder article 2:9 of the Netherlands Civil Code, or
( c) such working relationship between (i) the Company and (ii) [ [eiser01] ] or Mr. [eiser02] is at any time terminated by the Company for reasons as referred to in Art 7:669 section 3 sub a and d thru h, […],
[ [eiser01] ] will be required to offer all of its Shares to the other Shareholders in accordance with clause 7.6 hereof, at the equity value of the Company (
eigen vermogen) minus the amounts spent by the Company and its Shareholders to develop the food expertise of Mr. [eiser02] . […]
10.1
Subject to Clause 10.3, each of the Shareholders undertakes and covenants to each of the Shareholders and the Company that it shall not, directly or indirectly, for its own account or on behalf of any other person or in any other way for the account of any third party, for the duration of this agreement and during a period of two years after the Shareholder ceases to be a Shareholder of the Company, (the "Departure Date"), in such city or cities in which the Company conducted any business or activity on the Departure Date:
(a) conduct any business or activity that is comparable to, or competing with, the business or activities conducted by the Company at the Departure Date; […]
10.3
This undertaking for each Shareholder also entails its affiliated companies and its beneficiary owners and their affiliated companies as if such were a party hereto, so that a breach of any provision in this Clause 10 by such affiliates and owners qualifies as a breach of such Shareholder.”
2.6.
[eiser01] heeft op 24 januari 2023 Man Nam Bar B.V. (hierna: Man Nam Bar ) opgericht, die onder de naam Man Nam Bar een restaurant in Eindhoven exploiteert. Per genoemde datum is [eiser01] ook bestuurder geworden van Man Nam Bar .
2.7.
Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde01] van 26 april 2023 is [eiser01] als bestuurder ontslagen.
2.8.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben [eiser01] en [eiser02] in kort geding gedagvaard en vorderingen ingesteld die zien op de verplichting van [eiser01] om stukken over te dragen en gegevens te verstrekken, haar aandelen in [gedaagde01] aan te bieden en te stoppen met concurrerende activiteiten.
2.9.
Bij vonnis van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:6960; hierna: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het volgende overwogen en beslist, weergegeven voor zover van belang:
“bedrijfseigendommen
[…]
4.5.
[eiser02] heeft tijdens de zitting aangegeven dat de betreffende Google-, Facebook-, Instagram- en Tiktokaccounts zijn persoonlijke accounts zijn en dat ook de domeinnaam [domeinnaam01] van hem is. Volgens [gedaagde01] en [gedaagde02] zijn alle accounts van [gedaagde01] en heeft [eiser02] de accounts zonder goedkeuring gelinkt aan zijn persoonlijke accounts. Los van de vraag om wat voor accounts het gaat, dient [eiser01] naar het oordeel van de voorzieningenrechter toegang tot de accounts te geven. Niet in geschil is immers dat [gedaagde01] een restaurant exploiteert en dat [eiser01] (via [eiser02] ) in het belang van de vennootschap accounts voor [gedaagde01] heeft aangemaakt. Sub j wordt dan ook toegewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat het er bij de inloggegevens voor de website of domeinnaam om gaat dat [gedaagde01] (en niet [eiser01] / [eiser02] ) de inhoud van de website kan aanpassen.
4.6.
[gedaagde01] en [gedaagde02] hebben ter zitting toegelicht dat de in sub k genoemde accounts zijn gekoppeld aan het e-mailadres van [eiser01] / [eiser02] en dat zij deze koppeling ongedaan willen maken omdat [gedaagde01] nu geen bestellingen kan doen bij de genoemde bedrijven en [eiser02] nog gebruik kan maken van het Parkmobile-account van [gedaagde01] . [eiser01] en [eiser02] hebben niet betwist dat het om accounts gaat die voor [eiser01] zijn aangemaakt. [eiser01] dient de inloggegevens van de betreffende accounts daarom aan [gedaagde01] te verstrekken, zodat [gedaagde01] de accounts opnieuw kan inrichten.
[…]
aandelen
4.10.
[eiser02] heeft ter zitting aangegeven dat er nog veel onduidelijk is en dat hij nog met zijn advocaat moet bespreken of [eiser01] haar aandelen aan de andere aandeelhouders gaat aanbieden. Mr. [naam01] heeft vervolgens te kennen gegeven dat de aandelen nog niet zijn aangeboden omdat [eiser01] een verzoekschrift bij de Ondernemingskamer wil indienen. [eiser01] en [eiser02] hebben echter inhoudelijk geen verweer gevoerd. Vast staat dat de vennootschap een rechtsgeldig ontslagbesluit heeft genomen. Dat [eiser01] of [eiser02] een beroep heeft gedaan op eventuele nietigheid of vernietigbaarheid van dat besluit is immers niet gesteld en ook niet gebleken. Tussen 26 april 2023 en de zitting zijn ruim twee maanden verstreken zonder dat (de advocaat van) [eiser01] en [eiser02] zich tot de Ondernemingskamer hebben gewend of hebben gemeld voornemens te zijn dat te doen. Dit is pas op de zitting voor het eerst gemeld. Van [eiser01] en [eiser02] mag worden verlangd dat zij voortvarend(er) te werk gaan. Het gaat immers om de belangen van een vennootschap. Niet in geschil is dat de verplichtingen uit de SA in beginsel moeten worden nagekomen.
4.11.
Uit artikel 8.1 van de SA volgt dat [eiser01] verplicht is om haar aandelen aan de andere aandeelhouders aan te bieden (‘mandatory offer’) indien de ‘working relationship’ tussen [gedaagde01] en [eiser01] of [eiser02] door [gedaagde01] wordt beëindigd vanwege een reden als omschreven in artikel 8.2 van de SA. [eiser01] heeft het ontslagbesluit en de opzegging van de managementovereenkomst niet aangevochten, zodat er in dit kort geding van uit moet worden gegaan dat [gedaagde01] de working relationship heeft beëindigd. Hoewel [eiser01] op dit punt inhoudelijk geen verweer heeft gevoerd, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld of sprake is geweest van een dringende reden dan wel ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 8.2 sub b van de SA. Aannemelijk is echter dat sprake is geweest van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Op grond van artikel 8.2 sub c van de SA was [gedaagde01] dan ook gerechtigd om de working relationship met [eiser01] en [eiser02] te verbreken. Dit betekent dat [eiser01] verplicht is tot het doen van een mandatory offer. Daarbij dient de procedure van artikel 7.6 van de SA te worden gevolgd.
4.12.
Gelet op het vorenstaande wordt de vordering onder 3 toegewezen, in die zin dat [eiser01] wordt geboden om haar aandelen in [gedaagde01] binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis overeenkomstig (artikel 8 van) de SA aan te bieden. Aan de levering van de aandelen kan [eiser01] nog geen medewerking verlenen, omdat deze eerst moeten worden aangeboden en de procedure van artikel 7.6 van de SA moet worden gevolgd. Dit gedeelte van de vordering is dan ook prematuur en overigens ook niet nader onderbouwd.
[…]
handelsnaam
4.18.
Op grond van artikel 5 van de Handelsnaamwet is het verboden om een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, indien daardoor, in verband met de aard van beide ondernemingen en de vestigingsplaats, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Niet in geschil is dat de handelsnaam van Man Nam Bar jonger is dan de handelsnaam Man Nam van [gedaagde01] . Hetzelfde geldt voor de door [eiser01] Katendrecht gebezigde handelsnaam Man Nam Katendrecht , zij het dat deze handelsnaam inmiddels is gewijzigd in NARU. Naar voorlopig oordeel bestaat er en heeft er verwarringsgevaar bestaan door het gebruik van de handelsnamen Man Nam Bar en Man Nam Katendrecht . De handelsnamen wijken slechts in geringe mate af van de handelsnaam [eiser01] , omdat zij de woorden Man Nam bevatten. Daar komt bij dat de aard van de ondernemingen hetzelfde is, te weten horecagelegenheden. Hoewel Man Nam Bar niet in Rotterdam maar in Eindhoven gevestigd is, heeft [eiser02] ter zitting toegelicht dat hij het gezicht van [eiser01] was en, onder meer telefonisch en via social media, nog steeds contact met klanten van [eiser01] onderhoudt. De omstandigheid dat [eiser02] nu onder een vrijwel identieke naam een restaurant in Eindhoven runt, maakt dat gevaar voor verwarring te duchten is. Daar komt bij dat de aandeelhouders van [gedaagde01] op 17 november 2018 zijn overeengekomen dat alle voor [gedaagde01] ontwikkelde handelsnamen aan [gedaagde01] toebehoren. Dit betekent dat in ieder geval [eiser01] in strijd handelt met deze afspraak door ondernemingen te besturen die in hun handelsnaam gebruik maken van de woorden [eiser01] .
4.19.
Gelet op het vorenstaande wordt de vordering onder 7 toegewezen, in die zin dat [eiser01] en [eiser02] worden geboden om iedere inbreuk op de handelsnaam [eiser01] te staken alsook directe of indirecte betrokkenheid bij dit gebruik door derden of aan [eiser01] en/of [eiser02] gelieerde (rechts)personen te staken en gestaakt te houden. Opgemerkt wordt dat het gebod geen betrekking heeft op de door [eiser01] gevoerde statutaire naam ( Man Nam Holding ), omdat de aandeelhouders van [gedaagde01] daarmee hebben ingestemd.
[…]

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [eiser01] om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis de volgende bedrijfseigendommen aan [gedaagde01] af te geven:
[…]
j) inloggegevens voor de volgende accounts: Google, de website dan wel domeinnaam ( [website01] ), [e_mail01] ), Facebook, LinkedIn, Instagram, TikTok en Trip Advisor,
k) inloggegevens voor de volgende accounts: Bol.com, Amazon, Alipay, Coolblue, Paypal, T-Mobile, Parkmobile, Food Ticket, Uber eats, Deliveroo, Thuisbezorgd, SEPAY, SUM UP, FORMITABLE,
l) de inloggegevens van de Lenovo laptop, Samsung tablet, iPad 1 en iPad 2, voor zover [eiser01] daarover beschikt,
5.2.
veroordeelt [eiser01] om aan [gedaagde01] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. onder b) tot en met k) uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.0000,00 is bereikt,
5.3.
gebiedt [eiser01] om de aandelen die zij in [gedaagde01] houdt binnen vijf werkdagen overeenkomstig (artikel 8 van) de SA aan de aandeelhouders van [gedaagde01] aan te bieden,
5.4.
veroordeelt [eiser01] om aan [gedaagde01] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.0000,00 is bereikt,
[…]
5.6.
gebiedt [eiser01] en [eiser02] om iedere inbreuk op de handelsnaam [eiser01] te staken alsook directe of indirecte betrokkenheid bij dit gebruik door derden of aan [eiser01] en/of [eiser02] gelieerde (rechts)personen te staken en gestaakt te houden,
5.7.
veroordeelt [eiser01] en [eiser02] om aan [gedaagde01] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat zij niet aan de in 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 50.0000,00 is bereikt,”
2.10.
[gedaagde01] c.s. hebben het vonnis op 20 juli 2023 aan [eiser01] c.s. laten betekenen.
2.11.
Om te voldoen aan het gebod onder 5.1 van het vonnis, heeft de advocaat van [eiser01] c.s. op 24 juli 2023 een lijst met inloggegevens van Facebook, LinkedIn, TikTok en Instagram overhandigd. Vertegenwoordigers van de andere aandeelhouders van [gedaagde01] hebben voor de ontvangst daarvan getekend.
2.12.
Bij brief van 26 juli 2023 heeft de advocaat van [eiser01] c.s. onder andere het volgende bericht aan de advocaat van [gedaagde01] c.s.:
“Dit schrijven dient derhalve te worden beschouwd als kennisgeving aan het bestuur van [gedaagde01] B.V. van het voornemen om haar aandelenbelang van 25% in [gedaagde01] B.V. aan de overige aandeelhouders aan te bieden.
Cliënte wenst een zakelijke (marktconforme) prijs te ontvangen voor haar aandelenbelang.”
2.13.
Bij mail van 24 augustus 2023 heeft de advocaat van [gedaagde01] c.s. aan de advocaat van [eiser01] c.s. laten weten dat in de visie van [gedaagde01] c.s. de maximale dwangsom van € 150.000 is verbeurd.
2.14.
[gedaagde01] c.s. hebben op 7 november 2023 executoriaal beslag gelegd ten laste van [eiser01] c.s. op grond van (volgens [gedaagde01] c.s.) verbeurde dwangsommen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] c.s. vorderen het volgende, samengevat weergegeven:
primair: bevel aan [gedaagde01] om alle beslagen voor dwangsommen op te heffen en een verbod om opnieuw beslagen te leggen, op straffe van een dwangsom;
subsidiair: schorsing van de executie van het vonnis totdat bij uitspraak in een bodemprocedure is geoordeeld dat eisers dwangsommen hebben verbeurd en verder de dwangsommen te matigen tot nihil;
met veroordeling van [gedaagde01] c.s. in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde01] c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eisers in de proceskosten.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak en is door [gedaagde01] c.s. ook niet betwist.
toetsingskader
4.2.
Uitgangspunt is dat [gedaagde01] c.s. de bevoegdheid hebben het vonnis ten uitvoer te leggen. Tot die bevoegdheid behoort ook de executie van uit dat vonnis voortvloeiende dwangsommen voor zover die verbeurd zijn. In deze procedure gaat het om de vraag of [eiser01] c.s. dwangsommen hebben verbeurd. Voor het antwoord op die vraag moeten de ter uitvoering van het vonnis verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg is het doel en de strekking van de veroordeling van belang, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431 en HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400). De stelplicht dat dwangsommen zijn verbeurd ligt bij [gedaagde01] c.s.
bedrijfseigendommen
4.3.
Op grond van het vonnis is [eiser01] verplicht de onder 5.1 van het vonnis genoemde zaken en gegevens aan [gedaagde01] te verstrekken. [gedaagde01] c.s. stellen zich op het standpunt dat [eiser01] nog niet de gegevens van alle in 5.1 onder j genoemde accounts ter beschikking heeft gesteld. [eiser01] c.s. betwisten dat. Zij voeren aan dat die terbeschikkingstelling op 14 juli 2023 heeft plaatsgevonden en dat de overige aandeelhouders voor die ontvangst hebben getekend (zie 2.11).
4.4.
Vast staat dat de advocaat van [eiser01] c.s. op 24 juli 2023 bij de overige aandeelhouders van [gedaagde01] is langs geweest en daarbij gegevens heeft verstrekt. Die gegevens zagen klaarblijkelijk ook op (enkele van) de accounts genoemd in 5.1 onder j van het vonnis. Ook dat staat op zichzelf vast. Het betoog van [gedaagde01] c.s. komt er echter op neer dat [eiser01] juist niet de gegevens ter beschikking heeft gesteld van het Instagram-account waarop [gedaagde01] al jarenlang zeer actief was en dat op enig moment een groot aantal volgers (8.000) had. Juist dit account is voor het bedrijf van [gedaagde01] heel belangrijk, zo betoogt zij. Het account waarvan [eiser01] de gegevens heeft gegeven is pas in mei 2022 door [eiser02] aangemaakt en is pas een jaar later openbaar gemaakt. [eiser01] heeft zich dus het ‘ware’ account van [gedaagde01] toegeëigend en heeft de gegevens van een niet-relevant account aan [gedaagde01] overhandigd, zo begrijpt de voorzieningenrechter het betoog van [gedaagde01] c.s. [gedaagde01] c.s. hebben dit standpunt onderbouwd met stukken, waaronder stukken waaruit de historie van de beide accounts blijkt. Verder hebben [gedaagde01] c.s. gesteld dat zij dit pas hebben ontdekt bij controle van de ter beschikking gestelde gegevens na het bezoek van de advocaat van [eiser01] c.s. op 24 juli 2023.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eiser01] c.s. hierop onvoldoende concreet gereageerd. In eerste instantie hebben zij slechts aangevoerd dat [gedaagde01] c.s. voor ontvangst van de gegevens hebben getekend nadat de aandeelhouders in aanwezigheid van de advocaat van [eiser01] c.s. hadden ingelogd in de verschillende accounts. Die reactie gaat echter voorbij aan de kern van het betoog van [gedaagde01] c.s.: [eiser01] heeft weliswaar gegevens ter beschikking gesteld en die gegevens hadden betrekking op een bestaande account, maar het gaat niet om het account waarmee [gedaagde01] daadwerkelijk actief is (geweest). Op een specifieke vraag hierover van de voorzieningenrechter heeft [eiser02] geantwoord dat het account waarvan [gedaagde01] (ook) de gegevens wil hebben veel privéinformatie staat en dat hij die gegevens daarom niet wil verstrekken. Dat standpunt is echter een gepasseerd station. [eiser01] c.s. hebben dit verweer ook gevoerd tijdens de zitting in het eerste kort geding en dat is vervolgens door de voorzieningenrechter afgewezen (zie 4.5 van het vonnis).
4.6.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat [gedaagde01] c.s. voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [eiser01] niet volledig heeft voldaan aan het gebod in 5.1 onder j van het vonnis, zodat zij de in 5.2 van het vonnis bedoelde dwangsommen heeft verbeurd. Redelijkerwijs kan het hier bedoelde gebod niet anders worden begrepen dan in die zin dat dit betrekking heeft op de gegevens van het Instagram-account waarop [gedaagde01] daadwerkelijk actief was. Dit geldt al helemaal in het licht van overweging 4.5 van het vonnis. Die verplichting is [eiser01] niet nagekomen.
aandelen
4.7.
Op grond van het gebod opgenomen in 5.3 van het vonnis is [eiser01] verplicht om de aandelen in [gedaagde01] overeenkomstig artikel 8 van de SA aan te bieden aan de overige aandeelhouders. Uit overweging 4.11 van het vonnis volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de “working relationship” tussen [gedaagde01] en [eiser01] is geëindigd vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, een en ander als bedoeld in artikel 8.1 en 8.2 sub c van de SA, en dat [eiser01] om die reden verplicht is tot het doen van een zogenoemd “mandatory offer”. De voorzieningenrechter heeft in haar vonnis uitdrukkelijk naar deze bepalingen verwezen.
4.8.
Gelet op deze overwegingen in het vonnis moet het gebod tot het aanbieden van de aandelen zo worden uitgelegd dat [eiser01] verplicht was de aandelen tegen, kort gezegd, “the equity value of the Company (eigen vermogen)” aan te bieden. Met de brief van haar advocaat van 26 juli 2023 (zie 2.12) heeft [eiser01] niet aan dit gebod voldaan. In de brief wordt immers te kennen gegeven dat [eiser01] een “marktconforme” prijs voor de aandelen wil ontvangen. Dat is een andere grondslag voor de waardering dan het eigen vermogen.
4.9.
In de dagvaarding hebben [eiser01] c.s. op dit punt het betoog gevoerd dat in hun ogen geen sprake is geweest van een rechtsgeldige beëindiging van de “working relationship”, anders dus dan de voorzieningenrechter in het vonnis heeft aangenomen. Dat betoog kan niet afdoen aan de verplichtingen die voor [eiser01] c.s. uit het vonnis voortvloeien. Dat is iets voor een rechter in hoger beroep (dat [eiser01] c.s. niet hebben ingesteld) of voor een eventuele bodemprocedure. Voor de vraag of dwangsommen zijn verbeurd is het betoog van [eiser01] c.s. dus niet relevant.
handelsnaam
4.10.
Op grond van punt 5.6 zijn [eiser01] c.s. verplicht iedere inbreuk op de handelsnaam ‘ [eiser01] ’ te staken en gestaakt te houden. Volgens [gedaagde01] c.s. hebben [eiser01] c.s. dit gebod overtreden omdat [eiser01] tot 24 augustus 2023 actief is geweest als bestuurder van Man Nam Bar . [eiser01] c.s. hebben ter betwisting aangevoerd dat [eiser01] c.s. al in april 2023 hebben geprobeerd zich te laten uitschrijven als bestuurder. Bovendien hebben [gedaagde01] c.s. [eiser01] c.s. op dit punt in eerste instantie heel andere verwijten gemaakt. Het had daarom op de weg van [gedaagde01] c.s. gelegen om [eiser01] c.s. tijdig te waarschuwen dat ook de positie als bestuurder van Man Nam Bar als inbreuk op de handelsnaam zou worden beschouwd. Door dat niet te doen, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om nu alsnog een beroep te doen op overtreding van het gebod.
4.11.
Het is in de eerste plaats aan degene die is veroordeeld iets na te laten op straffe van een dwangsom om zich te beraden op de reikwijdte van dat gebod en daarnaar vervolgens te handelen. Zijn wederpartij behoeft hem in beginsel niet te waarschuwen voor een dreigende overtreding van het gebod. Aan de andere kant vergt het beginsel van rechtszekerheid dat het voor de veroordeelde redelijkerwijs duidelijk moet zijn wat hij moet nalaten om geen dwangsommen te verbeuren. In dit geval kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter redelijkerwijs niet worden betwijfeld dat betrokkenheid van ( [eiser02] als bestuurder van) [eiser01] als bestuurder van Man Nam Bar strijdt oplevert met het gebod van punt 5.6 van het vonnis. Man Nam Bar (B.V.) gebruikt immers de handelsnaam Man Nam Bar (zie punt 2.6 van dit vonnis) en in 4.18 van het vonnis heeft de voorzieningenrechter in verband met het gebruik van de handelsnaam ‘ [eiser01] ’ uitdrukkelijk overwogen:
“Daar komt bij dat de aandeelhouders van [gedaagde01] op 17 november 2018 zijn overeengekomen dat alle voor [gedaagde01] ontwikkelde handelsnamen aan [gedaagde01] toebehoren. Dit betekent dat in ieder geval [eiser01] in strijd handelt met deze afspraak door ondernemingen te besturen die in hun handelsnaam gebruik maken van de woorden [eiser01] .”
Bovendien hebben [eiser01] c.s. naar eigen zeggen al in april 2023 aan Man Nam Bar gevraagd om [eiser01] te doen uitschrijven als bestuurder. Zij verwijzen in dat verband naar een print van een whatsappgesprek, waaruit blijkt dat [eiser02] dit heeft gevraagd naar aanleiding van een bericht van (kennelijk) de advocaat van [gedaagde01] c.s. dat [eiser01] als bestuurder betrokken is bij Man Nam Bar en daarmee inbreuk maakt op de handelsnaam van [gedaagde01] . Het moet [eiser01] c.s. dus van meet af aan duidelijk zijn geweest dat zij handelden in strijd met het gebod uit het vonnis zolang [eiser01] bestuurder was van Man Nam Bar en die vennootschap een handelsnaam gebruikte met daarin de woorden [eiser01] . Bij die stand van zaken behoefden [gedaagde01] c.s. hen daar niet expliciet op te wijzen.
conclusie
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat [eiser01] c.s. op alle punten hebben gehandeld in strijd met de verplichtingen op niet-naleving waarvan de voorzieningenrechter een dwangsom heeft gesteld. [eiser01] c.s. hebben dus dwangsommen verbeurd. Aannemelijk is dat die dwangsommen op alle punten zijn volgelopen tot het maximum van € 50.000 per gebod, waarbij in ogenschouw moet worden genomen dat het maximum al na tien dagen is bereikt. [gedaagde01] c.s. zijn dus bevoegd tot executie van de dwangsommen over te gaan. Hierop stuit de primaire vordering op al haar onderdelen af. Ook de subsidiair gevorderde schorsing van de executie stuit op deze conclusie af.
4.13.
Voor de subsidiair ook gevorderde matiging van de dwangsommen tot nihil ziet de voorzieningenrechter geen grond, al was het maar omdat [eiser01] c.s. daartoe geen argumenten hebben aangedragen. Dat zij de gang van zaken binnen [gedaagde01] c.s. inmiddels aan de Ondernemingskamer hebben voorgelegd kan niet als steekhoudend argument gelden.
de proceskosten
4.14.
Omdat alle vorderingen worden afgewezen worden [eiser01] c.s. veroordeeld in de proceskosten van deze procedure. Deze worden begroot op € 676 aan griffierecht, € 1.079 aan salaris advocaat en € 173 aan nakosten (plus de verhoging zoals in de beslissing opgenomen).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de proceskosten van [gedaagde01] c.s., tot op vandaag begroot op € 1.928; als WMS niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 90 extra, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024.
1980/1871