In deze zaak, die op 3 januari 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen aandeelhouders van een restaurantbedrijf. De eisers, [eiser01] en [eiser02], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02], met als doel de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagden was gelegd. Dit beslag was gebaseerd op verbeurde dwangsommen uit een eerder vonnis van 19 juli 2023. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers niet volledig hebben voldaan aan de verplichtingen uit dat vonnis, wat heeft geleid tot de conclusie dat de dwangsommen zijn verbeurd. De eisers vorderden ook een verbod op nieuwe beslagen en schorsing van de executie van het vonnis, maar deze vorderingen zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden bevoegd waren om het vonnis ten uitvoer te leggen en dat de eisers niet konden aantonen dat de dwangsommen onterecht waren opgelegd. Daarnaast werd er een geschil behandeld over de verplichting van [eiser01] om haar aandelen in [gedaagde01] aan te bieden aan de andere aandeelhouders, wat voortvloeit uit een Shareholders Agreement. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser01] verplicht is om haar aandelen aan te bieden en dat de gedaagden recht hebben op de uitvoering van de eerdere veroordelingen. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.