ECLI:NL:RBROT:2024:3166

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
10842525 CV EXPL 23-33102
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst tussen particuliere verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een particuliere verhuurder en een huurder. De huurder, die een woning huurt van de verhuurder, heeft een huurachterstand opgebouwd van € 1.602,84 per maand. De verhuurder heeft de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en de huurder te veroordelen tot betaling van de huurachterstand. De huurder is niet verschenen in de procedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verhuurder niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, waardoor de richtlijn oneerlijke bedingen niet van toepassing is. De verhuurder verhuurt enkel de woning waarin hij zelf heeft gewoond en is niet betrokken bij de verhuur van meerdere woningen. Hierdoor worden beide partijen als consument aangemerkt, wat betekent dat de rechter niet ambtshalve hoeft te toetsen op oneerlijke bedingen.

De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder toegewezen. De huurder moet de huurachterstand, incassokosten en wettelijke rente betalen. Daarnaast is de huurovereenkomst ontbonden en moet de huurder binnen 14 dagen na het vonnis de woning ontruimen. De proceskosten zijn begroot op € 1.129,48, die de huurder ook moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10842525 CV EXPL 23-33102
datum uitspraak: 3 april 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die niet is verschenen,
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 december 2023, met bijlagen;
  • de rolbeslissing van de kantonrechter van 17 januari 2024;
  • de akte van [eiser] van 14 februari 2024, met bijlagen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt een woning van [eiser]. De huur is nu € 1.602,84 per maand. Op dit moment is er een huurachterstand. [eiser] eist dat [gedaagde] die huurachterstand betaalt en dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt. [gedaagde] moet van de kantonrechter inderdaad de huurachterstand betalen en de woning verlaten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Richtlijn oneerlijke bedingen
2.2.
De richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EEG) beschermt consumenten tegen oneerlijke bepalingen in overeenkomsten en algemene voorwaarden die worden gebruikt door handelaren. Deze richtlijn is geïmplementeerd in afdeling 3 van titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechter beoordeelt ambtshalve of overeenkomsten of algemene voorwaarden van handelaren oneerlijke bepalingen bevatten.
2.3.
[eiser] heeft in zijn akte betoogd dat de richtlijn niet van toepassing is omdat hij bij de verhuur van de woning niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit betoog slaagt. [eiser] verhuurt enkel de woning waarin hij eerst zelf heeft gewoond. Er is geen sprake van de aankoop van die woning met het doel die naast de eigen woning te gaan verhuren en evenmin is sprake van de verhuur van meerdere woningen. [eiser] werkt in loondienst en haalt daar zijn primaire inkomen uit. De verhuur van de woning is een incidentele, niet beroepsmatige, activiteit (zie ook Gerechtshof Den Haag 3 oktober 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1842). De omstandigheid dat [eiser] zich bij het sluiten van de huurovereenkomst heeft laten bijstaan door een professionele vastgoedbeheerder maakt dat niet anders (zie ook rechtbank Oost-Brabant 22 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:725).
2.4.
Het voorgaande betekent dat [eiser] en [gedaagde] beiden moeten worden aangemerkt als consument. Dat betekent dat de richtlijn niet van toepassing is. De kantonrechter toetst daarom niet ambtshalve of sprake is van een oneerlijk beding.
[gedaagde] moet de huurachterstand, incassokosten en wettelijke rente betalen en de huurovereenkomst wordt ontbonden
2.5.
De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze bij verstek wordt toegewezen zoals hierna beslist. Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 1.602,84 per maand betalen (artikel 7:225 BW). [eiser] heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde] een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
Proceskosten
2.6.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 130,48 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht, € 204,- aan salaris voor de gemachtigde
(1 punt x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.129,48. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 11.223,45 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 10.087,61 vanaf 20 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf december 2023 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan [eiser] te betalen € 1.602,84 per maand met de verhoging die is toegestaan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag per betalingsperiode, ingaande op de eerste dag van elke betrokken betalingsperiode over de dan telkens vervallen betalingstermijn;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.129,48;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken.
47636