Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 november 2023, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord met eisen in reconventie (tegeneisen), met bijlagen;
- de incidentele conclusie tot voeging van [persoon B] , met bijlagen;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging van de Vereniging, met bijlagen;
- de brief van 3 december 2023 van [persoon A] , met bijlagen;
- de mondelinge behandeling op 5 december 2023;
- de notitie ter zitting van mr. Steensma;
- de pleitnota van mr. Van Arkel;
- de pleitnota van mr. Koburg (toen advocaat van de Vereniging).
- de akte van [persoon A] , met bijlagen;
- de akte van de Vereniging met een wijziging van haar eisen in reconventie (tegeneisen), met bijlagen;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 15 maart 2024;
- de notitie ter zitting van mr. Steensma;
- de spreekaantekeningen van mr. Knol.
2.De beoordeling
in conventie en in reconventie
Cliënte heeft ingestemd met uw sommaties waarbij zij o.a. mee instemt dat op 8 oktober 2022 de leden van de vereniging hebben gekozen voor uw cliënten als bestuur” (bijlage 18 van de Vereniging). De voorzieningenrechter is met de Vereniging voorlopig van oordeel dat [persoon A] , die werd bijgestaan door een juridisch adviseur, door deze herhaalde, schriftelijke en ongeclausuleerde erkenning van het bestuur van de Vereniging als het rechtmatige bestuur haar recht heeft verwerkt om zich er in deze procedure op te beroepen dat de Vereniging op dit moment (en ook op 4 oktober 2023) geen rechtsgeldig aangesteld bestuur heeft/had en dat het bestuur haar lidmaatschap daarom niet kon opzeggen. De Vereniging mocht er, gelet op de wijze waarop [persoon A] zich heeft uitgelaten in haar e-mail van 17 mei 2023 – die een aanvulling vormt op een e-mail van haar toenmalige advocaat van diezelfde datum – en (haar adviseur namens haar) in de e-mail van 22 mei 2023 , gerechtvaardigd op vertrouwen dat [persoon A] zich op een later moment niet alsnog op de onrechtmatigheid/onbevoegdheid van het bestuur zou beroepen. [2]
wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren”. De tekst van dit lid is in lijn met wat in de combinatie van de artikelen 2:35 lid 2 en 2:36 lid 1 BW staat, namelijk dat het lidmaatschap onmiddellijk kan worden opgezegd als redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Deze wettelijke opzeggingsmogelijkheid is vrijwel letterlijk in artikel 9 lid 5 van de Statuten opgenomen. Dit betreft een zelfstandige opzeggingsmogelijkheid en niet, zoals [persoon A] meent, een opzeggingsmogelijkheid met onmiddellijke ingang in het geval van wanbetaling. De Statuten zijn bedoeld voor een grote groep mensen en de uitleg daarvan moet daarom zo dicht mogelijk bij de gewone betekenis van de tekst blijven. Die tekst wijst niet op de koppeling die [persoon A] maakt tussen artikel 9 lid 3 en artikel 9 lid 5 van de Statuten. Ook de verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 12 maart 2024 kan [persoon A] niet baten. In die zaak was namelijk sprake van onzorgvuldigheden in de procedure die tot de opzeggingen had geleid en daarom was de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de besluiten tot opzegging van de lidmaatschappen in een bodemprocedure alleen al om procedurele redenen niet in stand zouden blijven. Dat is een heel andere situatie. In deze zaak staat vast dat het bestuur het besluit heeft genomen tot opzegging en dat er een schriftelijke opzegging, met daarin de redenen daarvoor, door het bestuur is verzonden en bij [persoon A] is aangekomen. Wat dat betreft is dus aan de voorgeschreven procedure voldaan.
1.079,00(tarief gemiddeld complexe zaak)
539,50(½ × tarief gemiddeld complexe zaak)