ECLI:NL:RBROT:2024:267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/4554
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag voor inschrijving als advocaat wegens strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) om zich in te schrijven als advocaat bij de Orde van Advocaten. De aanvraag is afgewezen door de Minister voor Rechtsbescherming vanwege recente strafrechtelijke veroordelingen van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister terecht minder gewicht heeft toegekend aan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG dan aan het risico voor de samenleving. Eiser heeft meerdere keren met Justitie in aanraking gestaan voor strafbare feiten die niet verenigbaar zijn met de functie van advocaat, waaronder belediging van een ambtenaar en belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafbare feiten binnen de terugkijktermijn van tien jaar vallen en dat er hoge eisen aan de integriteit van een advocaat worden gesteld. Eiser heeft tijdens de zitting beledigende opmerkingen gemaakt over medewerkers van de Dienst Justis en rechters, wat de rechtbank als bevestiging van het standpunt van de Minister heeft gezien. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[Naam], uit [Plaats] , eiser,

en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

(gemachtigden: mr. R.P. Stehouwer en mr. F.H. Kamminga).

Procesverloop

Met een besluit van 1 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
Met een besluit van 23 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Op 10 januari 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG voor het inschrijven als advocaat bij de Orde van Advocaten te ’s-Gravenhage.
1.2.
Bij brief van 23 januari 2023 heeft verweerder laten weten het voornemen te hebben de aanvraag af te wijzen en is eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven. Eiser heeft bij brief van 2 februari 2023 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Voor de beoordeling van eisers aanvraag geldt het screeningsprofiel voor de juridische dienstverlening en een terugkijktermijn van tien jaren. Binnen de terugkijktermijn zijn in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) de volgende relevante justitiële gegevens geregistreerd:
- op 14 september 2022 is eiser veroordeeld wegens twee gevallen van belediging van een ambtenaar in functie (artikel 266 lid 1 juncto artikel 267 ahf/sub 2 Wetboek van strafrecht (Sr.)) en poging tot dwang (artikel 284 lid 1 ahf/sub 1 juncto artikel 45 lid 1 van Sr.) tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Deze proeftijd is nog van kracht tot 27 september 2025. Daarnaast is eiser een taakstraf van
30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis opgelegd en drie maatregelen van schadevergoeding ter hoogte van elk € 100,- bij niet voldoen, twee dagen gijzeling. Deze uitspraak is op
29 september 2022 onherroepelijk geworden.
- Op 15 juni 2016 is eiser in eerste aanleg en op 15 februari 2017 is eiser in hoger beroep veroordeeld wegens belaging (artikel 285b lid 1 van Sr.) tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, met bijzondere voorwaarden. Deze proeftijd is geëindigd op 9 oktober 2021. Deze uitspraak is op 9 oktober 2018 onherroepelijk geworden.
- Op 20 november 2013 is eiser in eerste aanleg en op 6 oktober 2016 is eiser in hoger beroep veroordeeld wegens belediging van een ambtenaar in functie (artikel 266, eerste lid juncto artikel 267 ahf/sub 2 van Sr.) tot een geldboete ter hoogte van
€ 600,- subsidiair 12 dagen hechtenis waarvan € 450,- subsidiair negen dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze proeftijd is geëindigd op 6 juni 2019. De uitspraak is op 6 juni 2017 onherroepelijke geworden.
Uit deze gegevens blijkt dat eiser meerdere malen in aanraking is gekomen met justitie.
De strafbare feiten vormen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd zodat volgens verweerder aan het objectieve criterium is voldaan. Volgens verweerder geven de omstandigheden van het geval geen aanleiding om toch over te gaan tot afgifte van een VOG (het subjectieve criterium).
Standpunt eiser
3. Eiser stelt dat zijn aanvraag om afgifte van een VOG al jaren onrechtmatig wordt afgewezen. Hierdoor kan hij zich niet inschrijven als advocaat en loopt hij inkomsten mis. Eiser beroept zich op de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Raad) van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1249. In dat kader voert hij aan dat hij lichte straffen heeft gekregen. Verder verwijst eiser naar een uitspraak van 14 september 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:7685) en stelt dat de uiteindelijke strafoplegging aan hem lager is uitgevallen. Eiser is van mening dat een voorwaardelijke straf per definitie een lichte straf is. Hij voert aan dat een cijfermatige onderbouwing door verweerder ontbreekt. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe verschillende belangen worden afgewogen. Eiser meent dat verweerder dit cijfermatig en beleidsmatig moet motiveren. Verder wijst eiser erop dat het gaat om zijn carrière, reputatie, inkomen en ervaring. Hij is van mening dat er sprake is van een beroepsverbod omdat verweerder, in strijd met het Europees recht, niet kijkt naar het effect van het weigeren van een VOG. Er wordt ten onrechte gesteld dat eiser ander werk kan uitoefenen. Volgens eiser is de functie van een jurist niet wezenlijk anders dan die van een advocaat. Ook in de functie van een jurist zal eiser immers in contact staan met cliënten.
Beoordeling door de rechtbank
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser uitsluitend zien op het subjectieve criterium. Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat voldaan is aan het objectieve criterium. De vraag die voorligt is of verweerder op grond van de omstandigheden van het geval toch de gevraagde VOG had moeten verstrekken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder minder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang dat eiser heeft bij het verstrekken van de VOG dan aan het risico voor de samenleving dat bij de beoordeling van het objectieve criterium is vastgesteld.
5.3.
Verweerder heeft daarbij groot belang mogen hechten aan de omstandigheid dat eiser meermalen met Justitie in aanraking is gekomen voor strafbare feiten die bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag. De strafbare feiten vallen binnen de terugkijktermijn van tien jaar. Daarbij geldt dat er voor de functie van advocaat hoge eisen aan integriteit mogen worden gesteld onder meer nu een advocaat professioneel en correct contact moet onderhouden met rechtzoekenden, wederpartijen, andere betrokken partijen/instanties en de rechterlijke macht. Eiser is meermalen in aanraking met Justitie gekomen wegens belediging van een ambtenaar in functie. Daarbij gaat het om belaging over een aantal jaar en bovendien is eiser tijdens de lopende proeftijd opnieuw met Justitie in aanraking gekomen. Verweerder heeft zich hierom op het standpunt kunnen stellen dat de kans groot is dat eiser opnieuw met Justitie in aanraking zal komen. Verder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de genoemde strafbare feiten belaging en belediging van een ambtenaar zich niet laten verenigen met het beroep van advocaat. Ook heeft verweerder bij de beoordeling kunnen betrekken dat het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling op 14 september 2022, bezien in het licht van de terugkijktermijn, te kort is om te oordelen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Overigens ziet de rechtbank bevestiging voor de juistheid van het standpunt van verweerder in het feit dat eiser:
- zich ter zitting in beledigende bewoordingen heeft uitgelaten over de algemeen directeur en medewerkers van de Dienst Justis en over een aantal rechters en de president van de rechtbank Rotterdam;
- te kennen heeft gegeven de privégegevens van de algemeen directeur van Justis openbaar te maken;
- te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met de onherroepelijke uitspraken van de strafrechter waarbij hij veroordeeld is, omdat hij naar zijn mening niets strafbaars heeft gedaan.
5.4.
Eisers betoog, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1249), dat hij uiteindelijk lichte/lagere straffen heeft gekregen, slaagt niet. Uit het JDS blijkt dat eiser onder meer op 14 september 2022 tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk en een taakstraf van 30 uur is veroordeeld. Ook is er een proeftijd van drie jaar opgelegd. Uit de bijbehorende uitspraak van
14 september 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:7685) onder overweging 7.5. motiveert de strafrechter dat voor deze straf is gekozen vanwege de ernst van de feiten, in het bijzonder de poging tot dwang, en de langere periode waarin eiser in conflict was met de gemeente Zwijndrecht. De strafrechter heeft voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf gekozen als stok achter de deur voor eiser zodat hij zich in de toekomst daadwerkelijk anders zal opstellen en zich ervan zal weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid bij zijn overwegingen kunnen betrekken dat uit deze veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, kan worden afgeleid dat de vergrijpen eiser door de strafrechter niet licht zijn aangerekend. Dat daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, betekent niet dat het gaat om een lichte straf. Ook de omstandigheid dat de uiteindelijke strafoplegging lager is uitgevallen dan de periode dat eiser in voorarrest heeft gezeten, betekent niet dat aan eiser een lichte straf is opgelegd of dat het gepleegde strafbare feit niet ernstig is. Verder heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat de reden voor een lagere straf dan de eis van de officier van justitie is gelegen in het feit dat de rechtbank is uitgegaan van minder bewezen verklaarde feiten, zie onder 7.5 van de uitspraak van 14 september 2022. Dit betekent echter niet dat de wel bewezen verklaarde feiten niet ernstig zijn.
5.5.
De stelling van eiser dat het weigeren van een VOG een beroepsverbod oplevert omdat verweerder in strijd met het Europees recht niet kijkt naar het effect van de weigering, kan hem niet baten. Met de weigering van de VOG is geen beroepsverbod opgelegd. Het staat eiser immers vrij om een nieuwe aanvraag te doen die door verweerder op basis van de feiten en omstandigheden die op dat moment bekend zijn zal worden beoordeeld en waarbij niet is uitgesloten dat een VOG zal worden afgegeven.
Verder heeft verweerder de door eiser aangevoerde gevolgen van de weigering hem een VOG te geven wel in zijn beoordeling betrokken. Zowel naar aanleiding van de zienswijze als naar aanleiding van het bezwaar van eiser is verweerder in zijn besluiten op die gevolgen ingegaan. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiser ook andere juridische functies dan die van advocaat zou kunnen uitoefenen om daarmee inkomsten te verwerven.
De stelling van eiser dat hij daarmee minder inkomsten kan verwerven dan als advocaat, betekent niet dat verweerder het belang van eiser zwaarder had moeten wegen dan het algemene belang. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn afweging onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat die afweging niet in het voordeel van eiser is uitgevallen, betekent niet dat die afweging onvoldoende gemotiveerd is.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Sahin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
De griffier is verhinderd om de
uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor het beroep relevante wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)

Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

Beleidsregels VOG-NP-RP 2022

Paragraaf 3.1.3. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.3.1. Justitiële gegevens
Alle justitiële gegevens die binnen de gehanteerde terugkijktermijn worden aangetroffen, kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de VOG-aanvraag, behoudens justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
(…)
Paragraaf 3.1.4. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.1.) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.1.4.2. van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.2).
Paragraaf 3.1.4.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
−de afdoening van de strafzaak;
−het tijdsverloop;
−de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.