ECLI:NL:RBROT:2022:7685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
10/101389-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vier pogingen dwang, belediging en het overtreden van een gedragsaanwijzing met veroordeling voor poging dwang en belediging van ambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere pogingen tot dwang, belediging van ambtenaren en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van vier pogingen tot dwang en belediging, maar heeft hem wel veroordeeld voor poging tot dwang met betrekking tot een ambtenaar van de gemeente en belediging van de burgemeester en een gemeenteambtenaar. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het beledigen van de burgemeester door hem te beschuldigen van corruptie en door beledigende uitlatingen te doen over zijn functioneren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een periode van conflict met de gemeente Zwijndrecht zich herhaaldelijk beledigend heeft uitgelaten en heeft geprobeerd druk uit te oefenen op ambtenaren om zijn briefadres te behouden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de burgemeester en gemeenteambtenaren, voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de uitlatingen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/101389-22
Datum uitspraak: 14 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
door de verdachte opgegeven postadres:
[postadres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde, met uitzondering van het onder 1 tenlastegelegde gedachtestreepje dat ziet op het ‘dulden’, de onder 1 tenlastegelegde uitlating ‘U bent een miezerig mannetje’ en het onder 5 genoemde telefoonbericht van 7 maart 2022;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar;
  • oplegging van de 38v-maatregel, bestaande uit een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 4] en [naam slachtoffer 5] en hun familieleden en een locatieverbod voor de [adres 1] te Rotterdam en de [adres 2] te Zwijndrecht voor de duur van drie jaar, met de bepaling dat voor elke overtreding van dat contact- of locatieverbod één week vervangende hechtenis kan worden toegepast, met een maximum van zes maanden;
  • de 38v-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak zonder nadere motivering feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde gedachtestreepje waarbij de dwang ziet op het dulden alsmede de onder 1 opgenomen uitlating
‘U bent een miezerig mannetje’of woorden van gelijke strekking niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft geprobeerd de burgemeester en medewerkers van de gemeente Zwijndrecht te dwingen aan hem een briefadres toe te kennen en hem niet in te schrijven in de basisregistratie personen (hierna: BRP). Hij heeft in dit verband aan hen (be)dreigende, beledigende en intimiderende berichten gestuurd met als doel zijn briefadres te laten behouden.. De verdachte heeft zich bovendien in een gesprek met de burgemeester [naam slachtoffer 1] beledigend en denigrerend uitgelaten en berichten naar (de werkgever van) de echtgenote van [naam slachtoffer 1] verstuurd. De uitlatingen van de verdachte gaan de grenzen van wat maatschappelijk betamelijk is ver te buiten. De aangevers [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 6] hebben niet toegegeven aan de druk die de verdachte uitoefende. Er is daarom sprake van een poging tot dwang.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde pogingen tot dwang. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat de vereiste causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en de uitschrijving uit de BRP kan niet worden vastgesteld. Ook zijn de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte naar hun aard niet geschikt om het tenlastegelegde gevolg teweeg te brengen. Van gemeentemedewerkers, de burgemeester in het bijzonder, geldt een ambtelijke Garantenstellung. Zij dienen bestand te zijn tegen druk die op hen kan worden uitgeoefend. Het is onaannemelijk dat het handelen van de verdachte een dusdanige psychische druk zou leggen op de aangevers, dat zij op basis hiervan aan hem een briefadres zouden toekennen.
Ook dient de verdachte te worden vrijgesproken van de onder 1 en 3 subsidiair tenlastegelegde beledigingen. De uitlatingen van de verdachte zoals tenlastegelegd zijn niet beledigend. De uitlatingen van de verdachte moeten worden opgevat als kritiek op de beslissing van de burgemeester en beperken zich tot het functioneren van een publiek persoon. Dergelijke uitingen vallen niet onder de uitzonderingen die artikel 10, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geeft op grond waarvan de vrijheid van meningsuiting zou mogen worden ingeperkt. Dit geldt eveneens voor de uitlatingen die gedaan zijn jegens aangeefster [naam slachtoffer 6] .
Voorts dient vrijspraak te volgen van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde belediging van een ambtenaar in functie
.De burgemeester is geen ambtenaar, maar een ambtsdrager.
4.2.3.
Beoordeling
4.2.3.1.
Poging tot dwang – feiten 1 primair, 2 en 3 primair
Naar aanleiding van een belagingszaak uit 2017 waarin de verdachte het slachtoffer was, werd aan hem, ten behoeve van zijn veiligheid, door de gemeente Zwijndrecht een briefadres toegekend opdat zijn feitelijke woonadres niet voor derden kenbaar zou zijn. Het toekennen van een briefadres is een uitzondering op de wettelijke plicht om in de BRP (voorheen Gemeentelijke Basis Administratie persoonsgegevens) op het feitelijke woonadres ingeschreven te staan. Deze uitzondering kan op bepaalde gronden worden verleend, waarvan de bescherming van de veiligheid van de ingeschrevene er één is.
In april 2020 nam de gemeente het besluit dat de verdachte niet meer voldeed aan de voorwaarden voor inschrijving op een briefadres en nam de gemeente het besluit om het gebruik van een briefadres in de BRP niet langer toe te staan en zijn woonadres in de BRP op te nemen. Met dit besluit heeft de verdachte zich niet kunnen verenigen, hetgeen heeft geleid tot een slepend conflict met de gemeente over een langere periode, in welke periode de verdachte uitlatingen heeft gedaan waarover de rechtbank in deze zaak een oordeel dient te geven.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat het de verdachte was die de in de tenlastelegging opgesomde (e-mail- en/of telefoon-)berichten heeft gestuurd en woorden heeft gebruikt. Ook staat niet ter discussie dat met de door verdachte gedane uitlatingen geen sprake is van geweld of dreiging met geweld, maar dat het verwijt ziet op een poging tot wederrechtelijke dwang tegen [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 1] door middel van een feitelijkheid of de bedreiging daarmee. Die poging tot dwang is volgens de tenlastelegging gericht geweest op – kort gezegd – het alsnog toekennen van een briefadres en/of het voorkomen dat de verdachte zou worden ingeschreven in de BRP.
De rechtbank zal eerst onderzoeken of de in de tenlastelegging opgesomde gedragingen, de (e-mail- en/of telefoon-)berichten en uitlatingen van de verdachte, de functie van dwangmiddel hebben vervuld althans daarvoor toereikend zijn. De rechtbank zal in dit verband moeten beoordelen of de verdachte iets heeft gedaan of ergens mee heeft gedreigd, met als doel het beïnvloeden van de ander, die als gevolg van die beïnvloeding anders zou hebben gehandeld dan hij of zij zonder het handelen of dreigen van de verdachte zou hebben gedaan. Daarbij zal het steeds moeten gaan om de in de tenlastelegging opgenoemde gevolgen, namelijk het toekennen van een briefadres en/of het niet in laten schrijven in de BRP.
De rechtbank zal hieronder ingaan op de verschillende in de tenlastelegging opgenomen gedragingen.
E-mail d.d. 19 april 2022 aan Publiekscontacten gemeente Zwijndrecht
In dit emailbericht stelt de verdachte, naar aanleiding van de aangifte die door [naam slachtoffer 1] tegen hem is gedaan, dat hij vanwege corruptie door [naam slachtoffer 1] in het kader van een valse aangifte en dergelijke, hij over de privésituatie van [naam slachtoffer 1] wil publiceren en nodigt hij de gemeente uit om in het kader van wederhoor met hem in gesprek te gaan. De verdachte legt hiermee een verband tussen de in zijn ogen valse aangifte en een op handen zijnde publicatie. Daarmee is de verstuurde email, daargelaten of deze als dwangmiddel kan worden gekwalificeerd, niet erop gericht geweest om [naam slachtoffer 1] anders te doen denken over de kwestie rondom het briefadres/de inschrijving in de BRP, zodat vrijspraak dient te volgen.
Telefoonbericht d.d. 7 maart 2022 aan [naam slachtoffer 5] , e-mailbericht d.d. 19 april 2022 aan de ING bank, emailberichten aan [naam slachtoffer 6] d.d. 15 en 16 december 2021, gesprek met [naam slachtoffer 1] d.d. 14 oktober 2020.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen over de oorsprong van het geschil tussen de verdachte en de gemeente, is het voor alle betrokkenen zonneklaar dat de verdachte het niet eens was met de beslissing van de gemeente om hem zijn briefadres te ontnemen en zijn woonadres in de BRP op te nemen en dat deze beslissing hem boos heeft gemaakt en hem heeft gefrustreerd. Deze boosheid en frustratie hebben ertoe geleid dat de verdachte zich, blijkens de in deze onderdelen van de tenlastelegging opgesomde uitlatingen, neerbuigend en respectloos heeft uitgelaten tegen en over de hiervoor genoemde personen. De rechtbank kan zich voorstellen dat zij zich hierdoor zeer onprettig hebben gevoeld en dat de uitlatingen van de verdachte hun veel tijd en energie hebben gekost. Ook kan de rechtbank zich voorstellen dat de betrokkenen het antwoord op de vraag waarom de verdachte zich zo uitliet, hebben gezocht in de wens van de verdachte een briefadres te behouden en niet ingeschreven te worden in de BRP. Echter de rechtbank kan dit verband voor wat betreft de hier bedoelde uitlatingen op grond van de inhoud van de berichten niet vaststellen. Het tijdsverloop tussen het besluit van de gemeente en de betreffende uitlatingen speelt daarbij ook een rol. Weliswaar vindt het gesprek tussen de verdachte en [naam slachtoffer 1] in een vroeger stadium plaats en zag dit gesprek ook daadwerkelijk op het al dan niet toekennen van een briefadres, maar ook de uitlatingen die de verdachte in dit gesprek gedaan heeft, hoe onaangenaam soms ook, ziet de rechtbank in het licht van uiting geven aan de emoties van de verdachte en niet meer dan dat.
De uitlatingen leveren naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen poging op om de in de tenlastelegging genoemde personen te dwingen een ander standpunt in te nemen in de kwestie rondom het briefadres en de BRP.
E-mailberichten aan [naam slachtoffer 2] d.d. 29 april 2020
Anders is dit voor het e-mailbericht dat de verdachte op 29 april 2020, derhalve kort na het besluit van de gemeente om verdachtes woonadres in de BRP op te nemen, stuurde aan [naam slachtoffer 2] , destijds teamleider publiekscontacten van de gemeente Zwijndrecht. In dit bericht maakt de verdachte direct melding van zijn bezwaar tegen het besluit en stelt hij dat hij verhuiskosten persoonlijk op [naam slachtoffer 2] zal verhalen als zijn adres in de media komt en hij aangifte zal doen tegen [naam slachtoffer 2] omdat ze dan meewerkt aan stalking. Ook dreigt de verdachte de persoonsgegevens van [naam slachtoffer 2] online te publiceren. Hij besluit met de opdracht aan [naam slachtoffer 2] om een afspraak met hem te maken ‘zodat dit allemaal niet nodig is’. Gezien het moment van versturen, het gegeven dat het bericht (ook) is gestuurd aan het privéadres van [naam slachtoffer 2] , de inhoud van een indringend telefoongesprek dat de verdachte eveneens op 29 april 2021 met [naam slachtoffer 2] voerde en gezien de tekst van het gehele bericht, volgt de rechtbank het verweer van de verdediging dat het bericht van de verdachte louter een aankondiging van juridische maatregelen was niet en kwalificeert de rechtbank de in de tenlastelegging genoemde uitlatingen van de verdachte aan het adres van [naam slachtoffer 2] als een poging tot dwang zoals bedoeld in artikel 284 Sr. Dat de verdachte daarbij ook heeft gedreigd de privégegevens van [naam slachtoffer 2] openbaar te maken, zoals ook ten laste is gelegd, daarvan is zoals de raadsman ook heeft bepleit blijkens de door de verdachte gestuurde e-mail geen sprake, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
4.2.3.2.
Belediging – feiten 1 subsidiair en 3 subsidiair
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de uitlatingen van de verdachte jegens de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 6] beledigend zijn. De rechtbank stelt daarbij voorop dat een uitlating die in iemands tegenwoordigheid wordt gedaan, als beledigend moet worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer of goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
De uitlatingen jegens en over [naam slachtoffer 1]
Op 14 oktober 2020 is er een gesprek geweest tussen [naam slachtoffer 1] en de verdachte. Een medewerkster van de gemeente, [naam slachtoffer 6] , was hier tevens bij aanwezig. In dit gesprek heeft de verdachte opmerkingen gemaakt over het Curriculum Vitae (CV) van de [naam slachtoffer 1] . In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte ook heeft gezegd dat
de burgemeesterniets voorstelt. Uit de aangifte blijkt echter dat de verdachte heeft gezegd dat
het CV van de burgemeesterniets voorstelt. De rechtbank ziet in deze uitlating geen belediging. De verdachte heeft – zij het op een onnodig laatdunkende manier – zijn mening gegeven over de loopbaan van de burgemeester. Het leveren van dergelijke kritiek op een publiek figuur valt – tot op zekere hoogte – onder de vrijheid van meningsuiting als beschermd in artikel 10 EVRM.
Dit geldt ook voor de uitlatingen van de verdachte in het e-mailbericht van 10 november 2021. In dit bericht noemt de verdachte de aangever “
[bijnaam 1 slachtoffer 1]”. Ook noemt hij de aangever “
corpulent” en schrijft hij dat het college van B&W een zorgvuldigheidsplicht heeft, waarbij hij opmerkt: “
domme bureaucraten opvoeden en bestuursrechtles geven wil ik alleen doen voor een huidig uurtarief van 250,- euro”. Deze uitingen zijn denigrerend en onfatsoenlijk, maar leveren geen belediging van [naam slachtoffer 1] op.
Ten aanzien van het telefoonbericht dat de verdachte op 7 maart 2022 aan de echtgenote van [naam slachtoffer 1] heeft verstuurd, overweegt de rechtbank het volgende. In dit bericht noemt de verdachte [naam slachtoffer 1] een “
braller”. In het dagelijks spraakgebruik betekent een braller: opschepper, schreeuwlelijk, blaaskaak. Dit is diskwalificerend en beledigend en geschreven met het doel [naam slachtoffer 1] in zijn eer en goede naam aan te tasten. Deze uiting acht de rechtbank derhalve beledigend.
De overige uitingen in het bericht van 7 maart 2022, namelijk schrijven dat [naam slachtoffer 1] een valse aangifte zou hebben gedaan en de vraag opwerpen of de kinderen van [naam slachtoffer 1] zijn, acht de rechtbank niet beledigend.
Met zijn uitlating over [naam slachtoffer 1] op 7 maart 2022 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar. Het verweer dat een burgemeester niet als ambtenaar in de zin van artikel 267, eerste lid sub 2, Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt, wordt verworpen, omdat een burgemeester een persoon is die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. (zie: HR 7 april 2009,
NJ2009/187).
De uitlatingen jegens [naam slachtoffer 6]
Op 16 december 2021 heeft de verdachte een e-mailbericht gestuurd aan [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 1] . In dit bericht schrijft de verdachte “
Meisje [naam 1] lukt het zelf niet om postzegels te plakken om post naar mijn postadres toe te zenden. In ambtenarenland bestaat kennelijk geen bodem en je kunt altijd dieper zinken, zo blijkt maar weer.”Dit bericht acht de rechtbank zeer neerbuigend en onmiskenbaar bedoeld om [naam slachtoffer 6] , ambtenaar bij de gemeente Zwijndrecht, in haar eer en goede naam aan te tasten en is dus beledigend.
In de overige tenlastegelegde uitingen ziet de rechtbank geen beledigingen.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [naam slachtoffer 2] , door bedreiging met feitelijkheden, te dwingen hem een briefadres toe te kennen. Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich meermaals heeft schuldig gemaakt aan het beledigen van een ambtenaar.
4.3.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.4.
Vrijspraak feit 5
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
Op 21 maart 2022 is aan de verdachte een gedragsaanwijzing uitgereikt. Hierin stond dat de verdachte geen contact mocht opnemen met burgemeester [naam slachtoffer 1] . Op 19 april 2022 heeft de verdachte een e-mailbericht gestuurd aan het e-mailadres publiekscontacten@zwijndrecht.nl. Uit het bericht dat is gestuurd blijkt onmiskenbaar dat de verdachte contact heeft willen zoeken met [naam slachtoffer 1] , nu zijn naam wordt genoemd in de onderwerpregel en de verdachte “hem” 48 uur de tijd geeft om met hem in gesprek te gaan. De verdachte heeft hierdoor indirect contact gezocht met de aangever.
De verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van het overtreden van de gedragsaanwijzing door het sturen van het bericht op 7 maart 2022 aan de echtgenote van de burgemeester, aangezien dit bericht is gestuurd voor de inwerkingtreding van de gedragsaanwijzing.
4.4.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat op 21 maart 2022 aan de verdachte een gedragsaanwijzing is opgelegd, geldend tot 18 juni 2022. De gedragsaanwijzing is op diezelfde dag aan de verdachte betekend. De gedragsaanwijzing behelst een locatieverbod voor het gemeentehuis te Zwijndrecht en voor het Raadhuisplein te Zwijndrecht en een contactverbod met [naam slachtoffer 6] , [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] en zijn gezinsleden. In de gedragsaanwijzing is opgenomen dat de verdachte wel contact kan opnemen met de gemeente Zwijndrecht via het e-mailadres publiekscontacten@zwijndrecht.nl.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het overtreden van de gedragsaanwijzing door het bericht van 7 maart 2020 te sturen, omdat dit bericht is gestuurd voor de inwerkingtreding van de gedragsaanwijzing.
Op 19 april 2022 heeft de verdachte een bericht gestuurd aan bovengenoemd e-mailadres. In zijn bericht schrijft de verdachte dat hij wil publiceren over de burgemeester. Hij schrijft daarbij “
Ik geef u [d.w.z. u als gemeente] hierbij 48u om met mij in gesprek te gaan in het kader van wederhoor.”
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte hiermee de gedragsaanwijzing niet heeft overtreden. De verdachte heeft een bericht gestuurd aan een algemeen e-mailadres van de gemeente, dat expliciet is genoemd als uitzondering in de gedragsaanwijzing. De verdachte heeft in zijn e-mailbericht niet geschreven met de burgemeester in gesprek te willen en evenmin verzocht om het bericht door te sturen aan de burgemeester. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank daarmee dus geen – direct dan wel indirect – contact opgenomen met de burgemeester.
4.4.3.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.5.
Vrijspraak feiten 6 en 7
4.5.1.
Standpunt officier van justitie
Op 6 mei 2022 heeft de verdachte twee app berichten gestuurd naar het privé-nummer van de aangever, mr. [naam slachtoffer 7] . De verdachte vraagt hierin of aangever een betere foto heeft voor publicatie. Daarbij stuurt hij hem een foto, waarop aangever staat met een door de verdachte aangebrachte bloksnor. Deze snor stelt een zogenaamde Hitler-snor voor. De verdachte verwijst in zijn verhoor ook naar Van Kooten en de Bie, daarmee onmiskenbaar doelend op het uitbeelden van Hitler. Het is bestendige jurisprudentie dat het tekenen van een Hitlersnor op iemands foto een belediging oplevert. Feit 7 kan daarmee worden bewezen.
De aangever heeft bovendien verklaard het gevoel te hebben dat de verdachte hem met het sturen van de berichten heeft willen dwingen om zijn werkzaamheden als advocaat voor de gemeente te staken. Het handelen van de verdachte is daarmee ook te kwalificeren als een poging tot dwang zoals onder 6 tenlastegelegd.
4.5.2.
Beoordeling feit 6
Uit de aangifte en de verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte de app berichten, waaronder de foto, heeft gestuurd aan de aangever. Uit de inhoud van de berichten kan de rechtbank niet afleiden welk doel de berichten van de verdachte hebben gehad. Ook ziet de rechtbank niet dat de berichten van zodanige aard zijn dat zij bij de aangever een psychische druk opleverden dat de aangever daartegen geen weerstand kon bieden. Dat de aangever heeft verklaard dat het voor hem voelde alsof de verdachte wilde bereiken dat hij zijn werkzaamheden zou staken, is hiervoor onvoldoende.
4.5.3.
Beoordeling feit 7
De rechtbank stelt voorop dat het tekenen van een Hitlersnor op iemands foto volgens vaste jurisprudentie een belediging oplevert. De vraag is echter of de verdachte met zijn bewerking van de foto van de aangever een Hitlersnor heeft getekend. Op de foto is door de verdachte onder de neus van de aangever een lange zwarte streep getekend. De essentie van een zogenaamde Hitler-snor en daarmee het onderscheidende kenmerk is de breedte van de snor, die niet buiten de neusvleugels treedt. De snor/streep die door de verdachte is aangebracht op de foto van de aangever loopt aan weerszijden van de neusvleugels door, waarmee deze niet voldoet aan juist het onderscheidende kenmerk van een Hitler-snor. De
-achteraf afgelegde- verklaring van de verdachte, waarin hij zegt dan dat Van Kooten en de Bie in 1982 al een bloksnor gebruikten, maakt dit niet anders. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van de tenlastegelegde belediging, nu niet is vast komen te staan dat de verdachte een Hitlersnor of een op een Hitlersnor gelijkende snor heeft getekend.
4.5.4.
Conclusie
Het onder 6 en 7 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, 2 tenlastegelegde en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 10 november 2021 tot en met 7 maart 2022 te Zwijndrecht meermalen (telkens) opzettelijk een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten [naam slachtoffer 1] , (de) burgemeester van de gemeente Zwijndrecht
en- (7 maart 2022) per gestuurd telefoonbericht, aan zijn [naam slachtoffer 1] ’s partner, te weten [naam slachtoffer 5] , heeft beledigd door die [naam slachtoffer 1] uit te maken voor “Braller” ;
2
hij in de periode van 26 april 2020 tot en met 29 april 2020 te Zwijndrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [naam slachtoffer 2] , verder te noemen [naam slachtoffer 2] , door bedreiging met enige
andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer 2] ,
- wederrechtelijk te dwingen te doen, te weten aan hem, verdachte een briefadres
toe te kennen
immers heeft hij, verdachte aan die [naam slachtoffer 2] een mail gezonden via het adres
[naam e-mailadres] en gemeente@zwijndrecht.nl, met daarin de tekst “Verhuiskosten zal ik op jou persoonlijk en/of de gemeente verhalen te verhalen, als mijn adres in de media terecht komt. Ook zal ik aangifte doen tegen je, omdat je dan meewerkt aan stalking. terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 16 december 2021 te Zwijndrecht opzettelijk
een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening , te weten [naam slachtoffer 6] (gemeente ambtenaar van Zwijndrecht) per emailbericht heeft beledigd, bestaande die belediging uit het aanspreken/noemen van die [naam slachtoffer 6] als "Meise [naam 1] " en “ het in die mail de tekst toevoegen "Meisje [naam 1] lukt het zelf niet om postzegels te plakken om post naar mijn postadres toe te zenden" en In ambtenarenland bestaat kennelijk geen bodem en je kunt altijd dieper zinken, zo blijkt maar weer” ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
poging tot een ander door bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van twee overheidsfunctionarissen, te weten de burgemeester en een medewerkster van de gemeente Zwijndrecht. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot dwang van een andere medewerkster van de gemeente Zwijndrecht. Het handelen van de verdachte werd ingegeven door een langer lopend conflict tussen de verdachte en de gemeente, waarbij de verdachte niet kon verkroppen dat de gemeente een hem onwelgevallig besluit nam. De verdachte heeft in reactie hierop de grenzen van fatsoen overschreden, maar ook die van wat strafrechtelijk acceptabel is, waarbij hij verschillende betrokken personen heeft gekrenkt en onder druk heeft gezet. De rechtbank vindt dit zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in oktober 2016 en februari 2017, is veroordeeld voor belediging van een ambtenaar respectievelijk belaging.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 april 2022. De reclassering heeft zich van het geven van advies onthouden vanwege het ontbreken van informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.4.
Strafmaatverweren
De raadsman heeft verzocht om strafvermindering.
In dat verband heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van een nietige raadkamerbeslissing omdat de verdachte niet in persoon was opgeroepen voor de raadkamer van 2 juni 2022 alwaar de raadkamer een beslissing heeft genomen over de voorlopige hechtenis. De rechtbank stelt vast dat de verdachte via zijn raadsman voor de betreffende raadkamer was opgeroepen en is van oordeel dat daarmee is voldaan aan hetgeen is voorgeschreven in artikel 23 van het Wetboek van Strafvordering. De wet schrijft immers niet voor op welke wijze de oproeping moet plaatsvinden. Van een vormverzuim is dus geen sprake.
De raadsman heeft in dit verband voorts gewezen op onrechtmatigheden ten aanzien van de door de officier van justitie aan de verdachte opgelegde gedragsaanwijzing, hetgeen verdisconteerd moet worden in de op te leggen straf. Nu de verdachte wordt vrijgesproken van overtreding van de gedragsaanwijzing, brengt dat met zich dat de uiteindelijk op te leggen straf lager uitvalt. De gedragsaanwijzing wordt immers niet meer bij de strafmaat betrokken. Voor een verdere verdiscontering in verband met eventuele onrechtmatigheden bestaat geen aanleiding.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Vanwege de ernst van de feiten, in het bijzonder de poging tot dwang, en de langere periode waarin de verdachte zich heeft vastgebeten in zijn strijd tegen de gemeente Zwijndrecht en daarbij meerdere keren de normen van het maatschappelijke betamelijke uit het oog is verloren, acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Daarbij wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie, maar hiertoe is redengevend dat de rechtbank uitgaat van minder bewezenverklaarde feiten. Ook houdt de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat inmiddels ruim twee jaar is verstreken tussen de bewezen verklaarde poging dwang en het wijzen van dit vonnis, dat de verdachte onder de indruk lijkt te zijn van het aan hem in deze zaak opgelegde voorarrest en zich een gewaarschuwd man acht. Ook heeft hij met behulp van zijn raadsman alsnog getracht mediation op te starten en zegt hij, met behulp van zijn raadsman, de problemen met de gemeente op een nette manier te willen oplossen. De rechtbank ziet in dit verband het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur voor de verdachte om zich in de toekomst daadwerkelijk anders op te stellen en hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van de verdachte. De rechtbank ziet hiervoor op grond van de bewezen verklaarde feiten geen aanleiding, gelet op het tijdsverloop en de inmiddels gewijzigde omstandigheden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • de heer [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 100,- aan immateriële schade;
  • mevrouw [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 100,- aan immateriële schade;
  • mevrouw [naam slachtoffer 6] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 100,- aan immateriële schade;
  • de gemeente Zwijndrecht ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 250,- aan materiële schade.
  • de heer [naam slachtoffer 3] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 100,- aan immateriële schade;
  • de heer [naam slachtoffer 4] ter zake van de onder 6 en 7 ten laste gelegde feite. Hij vordert een vergoeding van € 100,- aan immateriële schade;
  • de gemeente Dordrecht ter zake van de onder 4, 6 en 7 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 250,- aan materiële schade.
8.1.
Vorderingen [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 4] en gemeente Dordrecht
De benadeelde partijen zullen in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte van de tenlastegelegde feiten 4, 6 en 7 zal worden vrijgesproken.
8.2.
Vordering gemeente Zwijndrecht
8.2.1.
Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.2.
Beoordeling rechtbank
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor het gemis aan arbeidsuren van de aangevers [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 6] als gevolg van het handelen van de verdachte. De vordering is door de gemeente niet onderbouwd. De rechtbank kan niet vaststellen welke schade door de gemeente is geleden als gevolg van welk feit. Een nadere behandeling van de vordering van de benadeelde partij op dit punt levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.
Vorderingen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 6]
8.3.1.
Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair is aangevoerd dat de vorderingen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 6] dienen te worden gematigd tot een bedrag van € 50,-.
8.3.2.
Beoordeling rechtbank
De benadeelde partijen vorderen elk een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het handelen van de verdachte. Vast is komen te staan dat de benadeelde partijen door de bewezenverklaarde feiten 1 ( [naam slachtoffer 1] ) en 3 ( [naam slachtoffer 6] ) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100,- voor ieder van hen. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzochte bedragen te matigen. De vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 maart 2022 ( [naam slachtoffer 1] ) dan wel 16 december 2021 ( [naam slachtoffer 6] ).
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Vordering [naam slachtoffer 2]
8.4.1.
Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat de vordering van [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien zij schade vordert die voortvloeit uit een aantasting van haar persoon, hetgeen niet ten laste is gelegd.
8.4.2.
Beoordeling rechtbank
De benadeelde partij vordert een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het handelen van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de benadeelde partij zich angstig en onveilig heeft gevoeld door het handelen van de verdachte. Aldus is sprake van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Deze schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100,-. De vordering van de benadeelde partij zal dus worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 april 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 6] ieder een schadevergoeding betalen van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van de gemeente Dordrecht, de gemeente Zwijndrecht, de heer [naam slachtoffer 4] en de heer [naam slachtoffer 6] geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 266, 267 en 284 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
30 (dertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urente verrichten taakstraf resteert;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf of de hierboven genoemde taakstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 4] , de gemeente Zwijndrecht en de gemeente Dordrecht niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt deze benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 100,- (zegge: honderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 100,-(hoofdsom,
zegge: honderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 100,- (zegge: honderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 100,-(hoofdsom,
zegge: honderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] , te betalen een bedrag van
€ 100,- (zegge: honderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 6] te betalen
€ 100,-(hoofdsom,
zegge: honderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 100,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Gregoor, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, in of omstreeks de periode van 26 april 2020 tot en met 20 april 2022 te Zwijndrecht,
althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [naam slachtoffer 1] , verder te noemen [naam slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer 1]
en/of
gericht tegen derden, te weten de echtgenote/partner van die [naam slachtoffer 1] , mevrouw [naam slachtoffer 5] en/of mevrouw [naam slachtoffer 2] en/of mevrouw [naam slachtoffer 6] , ambtenaren/medewerkers/collega’s van die [naam slachtoffer 1] ,
- die [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk te dwingen te doen, te weten aan hem, verdachte
een briefadres toe te (laten) kennen en/of hem, verdachte niet in te (laten) schrijven
in de basisregistratie personen
en/of
- die [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk te dwingen te dulden dat hij, verdachte aan hem,
die [naam slachtoffer 1] al dan niet stelselmatig één of meer emailberichten(en) en/of
telefoonbericht(en) stuurt en/of die [naam slachtoffer 1] woorden toevoegt
inhoudende (onder meer) het dreigen met openbaarmaking van privé gegevens van
die [naam slachtoffer 1] en/of genoemde derden en/of het zich beledigend en/of
intimiderend en/of aanmatigend en/of dwingend uitlaten over en/of tegen die [naam slachtoffer 1]
en/of genoemde derden en/of dreigen met het doen van aangifte en/of het
aanspannen van (een) gerechtelijke procedure(s) tegen die [naam slachtoffer 1] en/of
genoemde derden, immers heeft hij, verdachte,
- die [naam slachtoffer 1] een email gestuurd (d.d. 19 april 2022) via
publiekscontacten@zwijndrecht.nl met het onderwerp ‘Publicatie over [naam slachtoffer 1]
’ met de tekst van de strekking: “Beste heer, mevrouw, Zojuist sprak ik uw collega via het algemene nummer 14078. Vanwege corruptie door burgemeester [naam slachtoffer 1] i.h.k.v. een valse aangifte en dergelijke wil ik over hem en zijn privésituatie publiceren. Ik geef u [d.w.z. u als gemeente] hierbij 48u om met mij in gesprek te gaan in het kader van wederhoor. Als u niet in gesprek wilt, ga ik er van uit dat u integraal akkoord gaat met publicatie. Als u inmiddels een advocaat heeft, hoor ik dit ook graag. De termijn om te reageren verloopt a.s. vrijdagmiddag 21 april”
en/of
- die [naam slachtoffer 5] (d.d. 7 maart 2022) een telefoonbericht gestuurd met
daarin onder meer de tekst inzake de kinderen en/of het privé leven en/of het onder ede horen van die [naam slachtoffer 1]
en/of
- de werkgever van die [naam slachtoffer 5] via De persvoorlichting van de ING-bank
(d.d. 19 april 2022) een emailbericht gestuurd met onderwerp ‘Persvragen m.b.t.
mevrouw [naam slachtoffer 5] ’
en/of
- zich beledigend/aanmatigend uitgelaten tegenover die [naam slachtoffer 1] (d.d. 14
oktober 2020), immers heeft hij, verdachte aan die [naam slachtoffer 1] onder meer de woorden toegevoegd van de strekking “ik vind uw CV niet indrukwekkend en/of bestuurlijk stelt het/u niks voor, iets bij een bank en een of ander vaag orgaan, een waterschap of zo, dit is allemaal heel zwak, commercieel en juridisch niet interessant” en/of “U bent een miezerig mannetje", althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
- die [naam slachtoffer 6] en/of (via) die [naam slachtoffer 1] beledigende en/of aanmatigende emails gestuurd (d.d. 15 tot en met 16 dec. 2021)
en/of
- die [naam slachtoffer 6] bedreigd en/of geïntimideerd met het openbaar maken van (haar)
privégegevens, te weten het gezicht van die [naam slachtoffer 6] , (d.d. 15-16 dec. 2021)
en/of
- aan die [naam slachtoffer 2] (d.d. 26 april 2020 tot en met 29 april 2020) op haar privé emailadres en/of werkadres (een) email(s) gestuurd
en/of
- die [naam slachtoffer 2] bedreigd, althans geïntimideerd met
* het (persoonlijk) verhalen van verhuiskosten op die [naam slachtoffer 2] ,
* het doen van aangifte (van stalking) tegen die [naam slachtoffer 2]
* het openbaar maken van privégegevens van die [naam slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2020 tot en met 7 maart 2022 te Zwijndrecht,
althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk een persoon en/of een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en/of het openbaar gezag of een openbaar lichaam, te weten [naam slachtoffer 1] , (de) burgemeester van de gemeente Zwijndrecht
- (14 oktober 2020) in dier tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd bestaande die belediging uit het één of meerdere ma(a)l(en) toevoegen van de woorden “ik vind uw CV niet indrukwekkend en/of bestuurlijk stelt het/u niks voor, iets bij een bank en een of ander vaag orgaan, een waterschap of zo, dit is allemaal heel zwak, commercieel en juridisch niet interessant” en/of “U bent een miezerig mannetje", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, en/of
- (10 november 2021) per emailbericht heeft beledigd bestaande die belediging uit het aanspreken/noemen van die [naam slachtoffer 1] " [bijnaam 1 slachtoffer 1] " en/of "onze corpulente vrind [bijnaam 2 slachtoffer 1] ” en/of “Domme bureaucraten opvoeden en bestuursrechtles geven wil ik alleen doen voor een huidig uurtarief van 250,- euro”, althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
- (7 maart 2022) per gestuurd telefoonbericht, aan zijn [naam slachtoffer 1] ’s partner, te weten [naam slachtoffer 5] , heeft beledigd door onder meer de afstamming van de kinderen van die [naam slachtoffer 1] in twijfel te trekken en/of die [naam slachtoffer 1] uit te maken voor “Braller” en/of die [naam slachtoffer 1] valselijke te beschuldigen (van het doen van valse aangifte);
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks de periode van 26 april 2020 tot en met 29 april 2020 te Zwijndrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [naam slachtoffer 2] , verder te noemen [naam slachtoffer 2] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer 2] ,
- wederrechtelijk te dwingen te doen, te weten aan hem, verdachte een briefadres
toe te kennen en/of verdachte niet in te schrijven in de basisregistratie personen
en/of
- wederrechtelijk te dwingen te dulden dat hij, verdachte één of meer dreigende
en/of intimiderende en/of aanmatigende en/of dwingende emailbericht(en) stuurt
op het werkadres en/of privéadres van die [naam slachtoffer 2] ,
immers heeft hij, verdachte aan die [naam slachtoffer 2] een mail gezonden via het adres
[naam e-mailadres] en/of gemeente@zwijndrecht.nl, met daarin de tekst “Verhuiskosten zal ik op jou persoonlijk en/of de gemeente verhalen te verhalen, als mijn adres in de media terecht komt. Ook zal ik aangifte doen tegen je, omdat je dan meewerkt aan stalking. Als dat niet voldoende is dan zal ik jouw persoonsgegevens (van die [naam slachtoffer 2] ) online publiceren”, althans woorden van deze aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2021 tot en met 16 december 2021 te Zwijndrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [naam slachtoffer 6] , verder te noemen [naam slachtoffer 6] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer 6]
- wederrechtelijk te dwingen te doen, te weten aan hem, verdachte een briefadres toe te kennen en/of hem, verdachte niet in de schrijven in de basisregistratie personen
en/of
- wederrechtelijk te dwingen te dulden dat hij, verdachte één of meer dreigende en/of intimiderende en/of aanmatigende en/of dwingende en/of beledigende emailbericht(en) stuurt op het werkadres en/of privéadres van die [naam slachtoffer 6] , immers heeft hij, verdachte aan die [naam slachtoffer 6] en/of de gemeente Zwijndrecht/Burgermeester van Zwijndrecht één of meer emailbericht(en) gestuurd met de volgende tekst(en):
- “ Meise [naam 1] lukt het zelf niet om postzegels te plakken om post naar mijn postadres toe te zenden. In ambtenarenland bestaat kennelijk geen bodem en je kunt altijd dieper zinken, zo blijkt maar weer” en/of
- “ Wil je haar er vanwege incompetentie per 31 december 2021 uittrappen? Zonde van het gemeenschapsgeld en eerlijkheidshalve weet ik ook niet wat ze wel kan. Misschien is dat het UWV en de Sociale Dienst Drechtsteden haar kunnen helpen”
en/of
- met als onderwerp: Snoetje en/of de volgende tekst: “Hoi [naam 1] , volgende keer dat ik je tegenkom zal ik je opnemen en je snoetje op internet zetten. Wat de gemiddelde domme ambtenaar vindt interesseert me erg weinig. Jij hoort wel je werk te doen, je wordt namelijk betaald op basis van gemeenschapsgeld. Sterkte ermee meis. Had je maar een vak moeten leren”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2021 tot en met 16 december 2021 te Zwijndrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
een persoon en/of een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en/of het openbaar gezag of een openbaar lichaam, te weten [naam slachtoffer 6] (gemeente ambtenaar van Zwijndrecht) per emailbericht heeft beledigd, bestaande die belediging uit het aanspreken/noemen van die [naam slachtoffer 6] als "Meise [naam 1] " en/of “ het in die mail de tekst toevoegen "Meise [naam 1] lukt het zelf niet om postzegels te plakken om post
naar mijn postadres toe te zenden" en/of In ambtenarenland bestaat kennelijk geen bodem en je kunt altijd dieper zinken, zo blijkt maar weer” en/of "Gemiddelde domme ambtenaar" en/of "Sterkte ermee meis. Had je maar een vak moeten leren",althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
4
Hij op of omstreeks 5 februari 2022 te Dordrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [naam slachtoffer 3] (Wethouder te Dordrecht), verder te noemen die [naam slachtoffer 3] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer 3] en/of derden, wederrechtelijk te dwingen te doen,te weten aan hem, verdachte
- het woord te geven tijdens bijeenkomsten/hoorzittingen,
- een flyer en/of een evaluatie te verstrekken
- ( vermeende) verletkosten te vergoeden
en/of
wederrechtelijk te dwingen te dulden dat hij, verdachte die [naam slachtoffer 3] bedreigende en/of
intimiderende en/of dwingende berichten stuurt en/of met de dreiging van het openbaar maken van privégegevens van die [naam slachtoffer 3] en/of het doen van aangifte tegen die [naam slachtoffer 3] van valsheid in geschrifte,immers heeft hij, verdachte aan die [naam slachtoffer 3] een mail gezonden met daarin de tekst “hoi [naam 2] , Wordt Dordt al beter door jou? Dat valt vooralsnog behoorlijk tegen. Je WOB besluit heb ik inmiddels ontvangen d.d. 4 februari j.l.
Vervolgens dat hij de hoorzitting niet heeft verstoord. De mafkees [naam persoon] bleef
maar door mij heen tetteren, waartoe ik ook een klacht heb ingediend
(# [nummer] ) De flyer en de evaluatie heb ik nog steeds niet en deze zaten ook
niet bij het primaire besluit. Hoe kom je daarbij? In mijn bezwaarschrift d.d. 16
november 2021 had ik reeds verzocht om vergoeding van mijn verletkosten, maar
lezen is moeilijk en daar ga je maar helemaal niet op in? Het verbaast me dan ook niks dat je geen echte studie hebt gedaan en/of Mocht je nog een keer de boel besodemieteren, dan zal ik aangifte doen van valsheid in geschrift en je privé gegevens publiceren. Volgende keer gewoon ambtenaren netjes in gesprek met de burger laten gaan, gaat je dat lukken? Helaas is een beroep nu weer nodig”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
hij, in of omstreeks de periode van 21 maart 2022 tot en met 19 april 2022 te Zwijndrecht, althans in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 21 maart 2022 gegeven door de officier van justitie te arrondissement Rotterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet op mag houden in/op/rond gemeentehuis Zwijndrecht (3331BT Zwijndrecht) en/of het Raadhuisplein (3331BT Zwijndrecht) en/of dat hij, verdachte zich moet onthouden van zowel direct als indirect contact met [naam slachtoffer 1] en/of zijn gezinsleden, door
- de persafdeling van de gemeente Zwijndrecht en/of aldus (indirect) die [naam slachtoffer 1] , een email te sturen (d.d. 19 april 2022) via publiekscontacten@zwijndrecht.nl met het onderwerp ‘Publicatie over [naam slachtoffer 1] ’
en/of
- de echtgenote/partner van die [naam slachtoffer 1] , te weten [naam slachtoffer 5] (d.d. 7 maart 2022), te weten een gezinslid (partner) van die [naam slachtoffer 1] en/of aldus (ook indirect) die [naam slachtoffer 1] , een telefoonbericht te sturen;
( art 184a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6
hij, op of omstreeks 6 mei 2022 te Dordrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [naam slachtoffer 4] , verder te noemen die [naam slachtoffer 7] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer 7] en/of derden, wederrechtelijk te dwingen te doen,
te weten
- het (laten) uitkeren van een subsidie, althans een geld bedrag aan hem, verdachte
en/of
- het accepteren van beslag op een (geld)rekening van de gemeente Dordrecht
- het doen stoppen van een kort geding, althans een gerechtelijke procedure van de
gemeente Dordrecht tegen hem, verdachte,
en/of
wederrechtelijk te dwingen te dulden dat hij, verdachte die [naam slachtoffer 7] beledigende en/of
bedreigende en/of intimiderende en/of dwingende berichten stuurt en/of met de
dreiging van het openbaar maken van privégegevens van die [naam slachtoffer 7] , te weten een foto
van die [naam slachtoffer 4] heeft hij, verdachte aan die [naam slachtoffer 7]
- een (Whats-app/telefoon-) bericht gezonden met daarin de tekst van de strekking“Hoi, [naam 3] , gezien de gang van zaken zal ik een tucht klacht tegen je indienen” en/of “heb je een betere foto voor publicatie?” en/of “Deze vind ik zelf wat minder charmant” en/of “Tuchtklacht net ingediend u zult het wel lezen”
- een foto met een afbeelding van die [naam slachtoffer 7] gestuurd waarop die [naam slachtoffer 7] te zien is met een zogenaamde ‘Hilter-snor’, danwel een daarop gelijkende snorterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
7
hij, in of omstreeks 6 mei 2022 te Zwijndrecht, althans in Nederland, opzettelijk een persoon te weten [naam slachtoffer 4] per whats-app/telefoon bericht heeft beledigd, bestaande die belediging uit het toesturen van een foto met een afbeelding van die [naam slachtoffer 7] waarop die [naam slachtoffer 7] te zien is met een zogenaamde ‘Hilter-snor’ danwel een daarop gelijkende snor;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht )