ECLI:NL:RBROT:2024:2556
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Educatieve maatregel alcohol en verkeer; beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel door het CBR
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die in beroep ging tegen een eerder besluit van het CBR, had een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd gekregen na een incident op 12 november 2022, waarbij hij onder invloed van alcohol een auto zou hebben bestuurd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de oplegging van de EMA beoordeeld, waarbij de politie had gerapporteerd dat de eiser een alcoholgehalte van 510 µg/l had, wat boven de toegestane limiet ligt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht heeft besloten om de EMA op te leggen, omdat de eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat de processen-verbaal van de politie onjuist waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser en de getuige die hij had aangedragen, als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de politie op basis van de waarnemingen van de verbalisanten en de ademanalyse mocht concluderen dat de eiser de auto bestuurde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het CBR niet verplicht was om camerabeelden te overleggen, aangezien de processen-verbaal op ambtseed zijn opgemaakt en als betrouwbaar worden beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de EMA terecht is opgelegd en dat de eiser het griffierecht niet terugkrijgt. Deze uitspraak benadrukt het belang van de processen-verbaal van de politie en de rol van het CBR in het handhaven van de verkeersveiligheid.