In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over de uitschrijving van eiseres uit de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres, die sinds 29 december 2021 eigenaar is van een woning aan [adres 1], werd per 29 april 2022 uitgeschreven omdat verweerder meende dat zij niet op het adres woonde. Dit besluit volgde op een adresonderzoek dat was gestart vanwege vermoedens van onjuiste inschrijvingen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij altijd op het inschrijvingsadres heeft gewoond en dat de uitschrijving grote gevolgen voor haar heeft gehad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende gedegen onderzoek heeft verricht naar de feitelijke woonomstandigheden van eiseres. Hoewel eiseres bij verschillende onaangekondigde huisbezoeken niet thuis werd aangetroffen, heeft zij voldoende bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op het adres woonde, zoals bezorgmaaltijden en pakketjes. De rechtbank oordeelde dat het niet voldoende is om aan te nemen dat eiseres niet op het adres woont, enkel omdat zij bij huisbezoeken niet aanwezig was. Bovendien was eiseres bij een later huisbezoek wel op het adres aangetroffen, wat de twijfels over haar woonadres niet rechtvaardigde.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de inschrijving van eiseres in de BRP vanaf 29 april 2022 moet worden hersteld. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig en gedegen adresonderzoek voordat tot uitschrijving uit de BRP wordt overgegaan, gezien de aanzienlijke gevolgen voor de betrokkenen.