ECLI:NL:RBROT:2024:2314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/2997
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de Basisregistratie Personen na onvoldoende adresonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam over de uitschrijving van eiseres uit de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres, die sinds 29 december 2021 eigenaar is van een woning aan [adres 1], werd per 29 april 2022 uitgeschreven omdat verweerder meende dat zij niet op het adres woonde. Dit besluit volgde op een adresonderzoek dat was gestart vanwege vermoedens van onjuiste inschrijvingen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij altijd op het inschrijvingsadres heeft gewoond en dat de uitschrijving grote gevolgen voor haar heeft gehad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende gedegen onderzoek heeft verricht naar de feitelijke woonomstandigheden van eiseres. Hoewel eiseres bij verschillende onaangekondigde huisbezoeken niet thuis werd aangetroffen, heeft zij voldoende bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op het adres woonde, zoals bezorgmaaltijden en pakketjes. De rechtbank oordeelde dat het niet voldoende is om aan te nemen dat eiseres niet op het adres woont, enkel omdat zij bij huisbezoeken niet aanwezig was. Bovendien was eiseres bij een later huisbezoek wel op het adres aangetroffen, wat de twijfels over haar woonadres niet rechtvaardigde.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de inschrijving van eiseres in de BRP vanaf 29 april 2022 moet worden hersteld. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig en gedegen adresonderzoek voordat tot uitschrijving uit de BRP wordt overgegaan, gezien de aanzienlijke gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. D.C.D. Newoor),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

Bij besluit van 19 juli 2022 heeft verweerder eiseres per 29 april 2022 in de basisregistratie personen (brp) uitgeschreven van het adres [adres 1] en
geregistreerd als vertrokken uit Nederland in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI)
Bij besluit van 3 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is sinds 29 december 2021 eigenaar van de woning aan de [adres 1]. Zij heeft van 3 januari 2022 tot 29 april 2022 in de brp ingeschreven gestaan op dit adres.
1.2.
Vanwege een vermoeden dat de bewoning op dit adres niet conform de brp is, heeft verweerder in oktober 2021 drie onaangekondigde huisbezoeken aan het adres afgelegd waarbij niemand werd aangetroffen. Op 1 november 2021 heeft een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden waarbij twee personen zijn aangetroffen die niet ingeschreven stonden op dit adres in de brp. Deze personen hebben onder meer aangegeven dat zij € 500,- betalen om te verblijven op het adres. De twee personen die conform de brp ingeschreven staan op het adres, zijn dan niet aanwezig en wonen er volgens de aangetroffen personen ook niet.
1.3.
Naar aanleiding van de bevindingen op 1 november 2021, heeft verweerder in maart 2022 in het kader van een her-controle verschillende onaangekondigde huisbezoeken afgelegd, waarbij niemand werd aangetroffen. Bij een onaangekondigd huisbezoek op 5 april 2022 zijn twee mensen in de woning aangetroffen die beiden niet op dit adres staan ingeschreven. De man gaf aan de vriend van eiseres te zijn, de aanwezige vrouw was een ‘scharrel’ van hem. Tijdens dit huisbezoek werd geconstateerd dat in de slaapkamer een foto van een kind en een paar kinderspullen lagen. Ook lag er kleding van een man en kinderkleding, maar er lag geen kleding voor een vrouw. In de badkamer en toilet werden ook geen spullen gezien waaruit kon blijken dat een vrouw in de woning woonachtig is. Op 19 april 2022 heeft er nogmaals een huisbezoek plaatsgevonden waarbij eiseres weer niet thuis was. Haar vriend gaf aan zich inmiddels op het adres te hebben ingeschreven. Naar aanleiding hiervan is een adresonderzoek naar eiseres opgestart.
1.4.
Op 29 april 2022 heeft verweerder per post en per e-mail een voornemen tot uitschrijving van het brp-adres aan eiseres verstuurd. Eiseres heeft hierop gereageerd per
e-mail van 8 mei 2022. Naar aanleiding van het verzoek van verweerder om bewijstukken te overleggen dat zij haar hoofdverblijf heeft op [adres 1], heeft eiseres een screenshot van een Thuisbezorgd.nl bestelling, een screenshot van een naheffingsaanslag d.d. 10 maart 2022, een pagina van de koopovereenkomst van de woning, een foto van een laptop op een vensterbank met uitzicht op de [straatnaam], een screenshot van een Thuisbezorgd.nl betaling d.d. 10 maart 2022 en een foto van 4 brieven waarvan 1 gericht aan eiseres overgelegd.
1.5.
Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om op 27 mei 2022, 31 mei 2022, 9 juni 2022 en 15 juni 2022 opnieuw onaangekondigde huisbezoeken af te leggen, waarbij eiseres niet is aangetroffen. Eiseres was bij deze pogingen niet thuis. Op 15 juni 2022 heeft eiseres via de Ring deurbel met de controleurs gesproken.
1.6.
Op 13 juni 2022 en 1 juli 2022 heeft verweerder eiseres (nogmaals) verzocht om bankafschriften te overleggen. Op 4 juli 2022 heeft eiseres per e-mail stukken aan verweerder toegestuurd: een verklaring van haar vriend [naam 2], een naheffingsaanslag gedateerd 13 juni 2022, een Thuisbezorgd.nl bestelling van 13 juni 2022, een foto van Chocopops, een screenshot van Bol.com bestellingen op 30 mei 2022 en 7 juni 2022 een foto van twee pakketjes, een foto van een GoPositive bubbel, een screenshot adres zorgverzekering, een screenshot adres ING en Arlo gegevens, Arlo afschrijving en bewijs dat het mijn creditcard is en overeenkomt met de afschrijving (betreft Ringbel).
Naar aanleiding van deze stukken is eiseres nogmaals verzocht om bankafschriften. Eiseres heeft dit geweigerd omdat zij vond dat zij voldoende bewijsstukken had overgelegd en .
1.7.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen en eiseres op grond van artikel 2.22 van de Wet brp per 29 april 2022 uitgeschreven uit de brp omdat zij geen aangifte van een adreswijziging heeft doorgegeven en na onderzoek geen feitelijke verblijfplaats van haar bekend is.
Bestreden besluit
2.1.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er voldoende redenen waren om een onderzoek te starten naar het verblijfsadres van eiseres. Dat eiseres de eigenaar van de woning is en begin 2022 zelf een melding heeft gedaan om een adresonderzoek te starten naar de vorige bewoner van [adres 1], doet daaraan niet af. Dat iemand eigenaar is van een woning en toegang heeft tot de post, betekent niet dat diegene ook daadwerkelijk woont op dat adres. Dat de aanleiding van het huisbezoek op 5 april 2022 een vermoeden was over onjuiste inschrijvingen op het adres [adres 1] in het algemeen en niet specifiek gericht op eiseres, maakt volgens verweerder niet dat de bevindingen tijdens dit huisbezoek niet tot twijfel over het woonadres van eiseres zouden kunnen leiden. Het huisbezoek op 5 april 2022 was niet onrechtmatig.
Het huisbezoek op 5 april 2022 was een controlebezoek naar aanleiding van een lopend onderzoek op dit adres. Bij een adresonderzoek gaat het om de bewoners op een bepaald adres. De eigenaar van de woning is niet per se relevant. Bij het huisbezoek op 5 april 2022 was eiseres niet aanwezig. De bevindingen bij de huisbezoeken op 5 april en 19 april 2022 hebben bij verweerder redelijke twijfel doen ontstaan of eiseres wel woonachtig is op het adres [adres 1]. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het toen op de weg van eiseres lag om aannemelijk te maken dat zij op dit adres woonde. Aan het verzoek om bewijsstukken te overleggen waaruit bleek dat zij wel op het adres woonde, heeft eiseres maar gedeeltelijk voldaan. De gevraagde bankafschriften heeft eiseres niet overgelegd, terwijl daaruit wellicht pintransacties in de buurt zouden kunnen blijken. Uit de overgelegde stukken over de periode 1 februari 2022 tot 19 juli 2022 (twee naheffingsaanslagen, twee volgens eiseres in de woning gemaakte foto’s en zeven bestellingen geadresseerd en geleverd aan [adres 1]) blijkt dat zij wel eens het adres [adres 1] bezoekt en er incidenteel eten of pakketjes laat bezorgen, maar hiermee heeft eiseres niet aangetoond feitelijk op het adres te verblijven en/of hoe vaak zij daar overnacht. Dat eiseres bereikbaar is via de Ring deurbel, maakt niet dat zij woonachtig is op het adres omdat met een mobiele telefoon overal vandaan gecommuniceerd kan worden met degene die voor de deur staat.
Verder vindt verweerder de verklaring van de vriend van eiseres niet objectief genoeg om de bevindingen van de inspecteurs tijdens het huisbezoek op 5 april 2022 te niet te doen. Deze verklaring, waarin hij stelt dat vrouwenkleding en spullen tijdens het huisbezoek ontbraken omdat hij deze had verstopt, is drie maanden na het huisbezoek opgesteld met het oogmerk om als tegenbewijs te dienen.
Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de rapportages van de huisbezoeken en geplande controlebezoeken daarvoor en daarna geen goed beeld hebben gegeven. Eiseres is in de periode maart 2022 tot en met juni 2022 tijdens 10 controles die in de ochtend, middag en avond hebben plaatsgevonden, geen enkele keer persoonlijk aangetroffen en tijdens het huisbezoek van 5 april 2022 zijn geen persoonlijke spullen van eiseres in de woning aangetroffen. Gelet op dit alles is verweerder van oordeel dat eiseres niet bereikbaar is op het adres [adres 1].
2.2.
Verder stelt verweerder dat er geen aangifte van verhuizing (adreswijziging of vertrek) is ontvangen. Na onderzoek zijn geen andere adresgegevens van eiseres bekend geworden. Er is contact opgenomen met eiseres en zij is in de gelegenheid gesteld om informatie over haar verblijfsadres aan te leveren. Gelet hierop en de uitschrijving van eiseres uit de brp, ligt volgens verweerder de bewijslast bij eiseres. Dat zij niet bereid was om haar bankafschriften te overleggen en bij het huisbezoek van 14 september 2022 niet bereid was de controleurs toegang tot haar woning te verschaffen, komt voor rekening en risico van eiseres. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan om het verblijfsadres van eiseres te achterhalen.
2.3.
Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ondeugdelijke belangenafweging. Voor een inschrijving in de BRP is bepalend waar iemand feitelijk verblijft en deze bepaling biedt geen ruimte voor een belangenafweging. Verweerder heeft bij de toepassing van artikel 2.22 van de wet BRP geen beleidsruimte en daardoor geen ruimte om de belangen van eiseres mee te wegen.
Gronden beroep
3. Eiseres voert aan dat zij verzocht heeft om een adresonderzoek naar de vorige bewoner uit te voeren, omdat zij poststukken van hem bleef ontvangen en hij nog steeds op haar adres stond ingeschreven. Zonder gegronde redenen heeft verweerder besloten om geen adresonderzoek naar de vorige bewoner uit te voeren, maar naar haar. Eiseres stelt dat zij altijd op het inschrijvingsadres heeft gewoond en dat de uitschrijving grote gevolgen voor haar heeft gehad. Ze kon geen belastingaangifte doen en heeft niet kunnen stemmen bij verkiezingen. Dat eiseres bij de meerdere uitvoerde huisbezoeken niet werd aangetroffen is geen reden om haar uit te schrijven. Eiseres werkt veel, zij onderhoudt een sociaal leven na haar werk en zij verzorgt en onderhoudt haar zieke moeder. Hierdoor arriveert zij vaak pas laat in de avond thuis. Dit wordt ook onderbouwd door haar buren op [adres 2] die op 9 juni 2022 hebben verklaard voornamelijk in de avonduren iemand te horen lopen. Eiseres heeft met meerdere stukken en foto’s aangetoond dat zij woonachtig is op het adres [adres 1].
De controles in 2021 zijn uitgevoerd toen eiseres nog geen eigenaar was van de woning. Zij is sinds 29 december 2021 eigenaar van de woning aan [adres 1]. Het onderzoek waar de controles betrekking op hadden, had dan reeds afgerond moeten zijn of in ieder geval gestopt moeten worden, omdat het onderzoek geen betrekking op de nieuwe eigenaar, eiseres, had. Het ongemotiveerd continueren van het onderzoek heeft ongefundeerd en onterecht plaatsgevonden.
Voorts voert eiseres aan dat haar bankafschriften niet relevant zijn en een schending van haar privacy zijn. Zij doet op vele locaties boodschappen en met name bij de Ekoplaza die geen vestiging bij haar in de buurt heeft. Het overleggen van bankafschriften biedt geen meerwaarde. Zij heeft veel bewijsstukken overgelegd van bezorgmaaltijden en postpakketjes, waaruit volgt dat zij de woning aan [adres 1] bewoont. Ten onrechte heeft verweerder dit te mager geacht. Dat zij geen parkeervergunning heeft betekent niet dat ze niet woont op het adres aan de [straatnaam]. Eiseres verwijst daarbij naar de overgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Tijdens een huisbezoek op 14 september 2022 is eiseres thuis aangetroffen, zij verliet net haar woning en daarom heeft zij de controleurs toen geen toegang tot de woning verschaft. Hieruit volgt dat eiseres de sleutel van de woning heeft en de woning kan betreden wanneer zij wenst. Verder stelt zij de enige te zijn die toegang heeft tot de Ring deurbel. Eiseres heeft een verklaring overgelegd van [naam 3] die verklaart dat eiseres op de [straatnaam] woont en dat zij elkaar hebben geholpen met het verhuizen en inrichten van de woning.
Eiseres stelt dat het door verweerder uitgevoerde onderzoek te summier en ondeugdelijk is. Verweerder heeft niet aangetoond dat zij niet op het inschrijvingsadres woonde. Eiseres heeft voldoende bewijsstukken aangeleverd en het één keer niet thuis treffen rechtvaardigt niet het terstond starten van een adresonderzoek. Verder stelt eiseres dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Verder is volgens eiseres niet gebleken dat haar belangen evenredig zijn afgewogen. Haar persoonlijke omstandigheden zijn in het geheel niet dan wel onvoldoende meegewogen.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
4.1.
In artikel 1, onder o, van de Wet basisregistratie Personen (Wet brp) wordt verstaan onder het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die
zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of
ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar
redelijke verwachting gedurende een halfjaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar
redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp, is bepaald dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorgdraagt voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
In artikel 2.39, eerste lid, van de Wet brp, is bepaald dat de ingezetene die zijn adres wijzigt hiervan schriftelijk aangifte doet bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
In artikel 2.47 van de Wet brp is bepaald dat degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen verstrekt en de geschriften overlegt die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 11 januari 2017 [1] , moeten de in de basisregistratie vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en moeten de gebruikers van de gegevens erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Daarnaast is het op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 17 augustus 2016 [2] , zo dat het bij bereikbaarheid in de zin van artikel 2.22 van de Wet brp erom gaat dat een ingezetene bereikbaar is op het adres waar hij woont.
4.3.
Volgens de memorie van toelichting bij de Wet brp (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42 en p. 133) mag niet lichtvaardig tot een ambtshalve uitschrijving worden overgegaan, omdat de gevolgen daarvan voor de betrokkene aanzienlijk zijn. Er moet daarom aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet het zo zijn dat de betrokkene niet kan worden bereikt. Ten tweede moet er geconstateerd worden dat van de betrokkene geen aangifte is ontvangen. Ten derde moet na een gedegen onderzoek zijn gebleken dat geen verblijf- en adresgegevens van de betrokkene achterhaald konden worden.
Was het adresonderzoek terecht?
5. De beroepsgrond dat het adresonderzoek naar eiseres onterecht was, slaagt niet. Uit de stukken blijkt en door verweerder is ter zitting nader toegelicht dat er in het najaar van 2021 een adresonderzoek is opgestart omdat het vermoeden bestond van onjuiste bewoning op het adres [adres 1]. De rechtmatigheid van dat onderzoek wordt niet betwist. Er zijn toen bij een huisbezoek twee mannen aangetroffen die niet in de brp stonden ingeschreven. Begin 2022 heeft er naar aanleiding van het adresonderzoek van het najaar 2021 een her-controle plaatsgevonden. Het stond verweerder vrij dit in het verlengde van het eerdere adresonderzoek te doen, zeker ook omdat de vorige bewoner nog steeds op dit adres stond ingeschreven. Het college heeft naar het oordeel van de Rechtbank dan ook niet onrechtmatig gehandeld door een her-controle uit te voeren op het moment dat de eigendom van de woning op eiseres was overgegaan.
Omdat bij de huisbezoeken in maart niemand werd aangetroffen en bij het huisbezoek op 5 april 2022 eiseres niet aanwezig was, maar wel twee personen die niet in de brp op het adres [adres 1] stonden ingeschreven, heeft verweerder terecht een adresonderzoek naar eiseres opgestart. Eiseres was daar immers toen niet bereikbaar voor verweerder.
Dat eiseres sinds 29 december 2021 eigenaar van de woning is, maakt dit niet anders. Het feit dat zij eigenaar van de woning is, bewijst niet dat zij er ook daadwerkelijk woont.
Kon het college concluderen dat eiseres niet op het adres woonde ?
6.1.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2.22 van de Wet brp (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42 en 133) volgt dat een college in de brp kan opnemen dat een voormalig ingezetene is vertrokken naar onbekend, als die persoon het adres waarop hij in de brp stond ingeschreven heeft verlaten en spoorloos is. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet brp toepassing vindt, niet bekend is. Er mag niet lichtvaardig tot ambtshalve toepassing van artikel 2.22 van de Wet brp worden overgegaan. De gevolgen daarvan zijn immers aanzienlijk. Voor de ingeschrevene betekent het dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel vanuit gaan dat hij niet meer in Nederland verblijft. Zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten. Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023. [3] De ambtshalve uitschrijving is een belastend besluit. De bewijslast dat een betrokkene niet op het adres woont ligt dan ook bij het college. Het is niet aan eiseres om aan te tonen dat zij op het adres woont, zij het dat onder omstandigheden van haar kan worden gevergd dat zij bewijs van het college ontzenuwt door het leveren van tegenbewijs.
6.2.
De beroepsgrond dat niet aan het vereiste van een gedegen adresonderzoek is voldaan en dat dit adresonderzoek de conclusie dat eiseres niet op het adres woont niet kan dragen, slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft eiseres bij verschillende onaangekondigde huisbezoeken niet thuis aangetroffen. Hier kan echter niet de waarde aan worden verbonden die verweerder daaraan verbindt. Dat eiseres bij huisbezoeken in de middag en het begin van de avond niet thuis was, is onvoldoende om aan te nemen dat zij niet op het adres woont, nu niet kan worden uitgesloten dat eiseres met juistheid heeft verklaard dat zij veel werkte en haar zieke moeder verzorgde waardoor zij vaak pas laat thuis was en soms bij haar moeder sliep. Daar komt bij dat eiseres bij een huisbezoek op 14 september 2022, dat volgens het verslag ervan onaangekondigd had plaatsgevonden, wel op het adres werd aangetroffen. Hoewel eiseres de inspecteurs toen geen toegang tot de woning heeft verleend vanwege tijdgebrek en dit de opgeroepen twijfel bij verweerder niet heeft verminderd, was ze toen dus wel op het adres bereikbaar. Bij het huisbezoek op 15 juni 2022 in avond kregen de controleurs via de deurbel contact met eiseres. Zij gaf aan binnen een kwartier ter plaatse te kunnen zijn, maar de controleurs konden daar niet op wachten. Ook dit laat zien dat met eiseres was af te spreken bij de woning. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder geen afspraak (op korte termijn) met eiseres in de woning heeft kunnen maken om met haar te spreken en een indruk te krijgen van de woon- en leefsituatie.
6.3.
Verder moet in aanmerking worden genomen dat eiseres bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij eten en pakketjes heeft laten bezorgen. De rechtbank acht dit in beginsel een aanwijzing dat eiseres woonachtig is aan [adres 1]. De rechtbank neemt ook in overweging dat eiseres meerdere keren tijdens de onaangekondigde huisbezoek contact heeft gehad met de inspecteurs via de ring videodeurbel. Verweerder heeft gelijk dat het hebben van een Ring videodeurbel geen direct bewijs is dat eiseres ook daadwerkelijk op de [adres 1] woont, maar anderzijds valt ook niet goed in te zien dat eiseres als ‘niet bewoner’ als enige toegang zou hebben tot de Ring deurbel. Het vormt in elk geval een aanwijzing voor een directe betrokkenheid bij het pand.
6.4.
Dat eiseres geweigerd heeft om bankafschriften te overleggen heeft begrijpelijk bij verweerder de gerezen twijfel niet weggenomen. Ook kan de omstandigheid dat eiseres geen parkeervergunning heeft voor de [straatnaam] opmerkelijk worden genoemd. In de omstandigheden van deze zaak is dit echter onvoldoende om de uitschrijving uit de brp (‘met omklappen van de bewijslast’) te kunnen rechtvaardigen. Uit het dossier blijkt verder niet dat door verweerder informatie is opgevraagd over het water- en energieverbruik of andere eventueel aan het adres verbonden diensten. Ook heeft eiseres verklaard dat zij een parkeervergunning had bij haar werk, dat de afstand van haar werk naar huis 15 minuten met de auto en 40 minuten lopend was en dat zij nog niet had uitgezocht hoe het zat met de kosten voor een tweede parkeervergunning voor [adres 1]. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat uit het dossier niet blijkt dat verweerder nog op andere wijze heeft getracht onderzoek te doen, zoals het opvragen van informatie bij meerdere buren. Verweerders aanvankelijke vermoeden dat eiseres wellicht nog woonachtig was op haar vorige adres, is bij een huisbezoek aan dat adres niet bevestigd geworden. Het huisbezoek van 5 april 2022 waarbij eiseres niet werd aangetroffen en volgens de controleurs er geen aanwijzing was van bewoning door een vrouw mocht aanleiding zijn voor nader onderzoek. Het kan echter gecombineerd met het latere huisbezoek niet de conclusie van het college rechtvaardigen dat eiseres op het adres onbereikbaar was en daar niet (meer) woonde.
6.5.
Hetgeen in 6.2 tot en met 6.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat verweerders onderzoek onvoldoende gedegen is geweest, zodat niet buiten twijfel staat dat eiseres niet langer op het adres verblijft. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond.
7. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Door het verstrijken van de tijd houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder dit gebrek niet meer met een nader onderzoek zal kunnen herstellen. In het belang van finale geschilbeslechting zal de rechtbank daarom zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat de inschrijving van eiseres in de brp vanaf 29 april 2022 moet worden hersteld.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.500,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder de door eiseres betaalde griffierecht van in totaal € 184,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.500,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.