ECLI:NL:RBROT:2024:2222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/3953
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten beoordeeld. Eiser, die gebitsprotheses en implantaten heeft, had op 23 december 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor een bedrag van € 680,53, bestaande uit een wettelijke eigen bijdrage en kosten die de maximale vergoeding uit de basisverzekering overschrijden. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam afgewezen op 4 januari 2023, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand.

De rechtbank behandelt de vraag of er sprake is van zeer dringende redenen die bijstandsverlening rechtvaardigen, ondanks het feit dat de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggende voorzieningen zijn. Eiser stelt dat hij in een acute noodsituatie verkeert, omdat zijn implantaten stuk zijn gegaan en hij niet kan eten zonder de noodzakelijke tandheelkundige zorg. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat het niet verlenen van bijstand ernstige gevolgen voor zijn gezondheid heeft.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is, omdat eiser niet heeft kunnen bewijzen dat hij zich in een schrijnende situatie bevindt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3953

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Mersel).

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met een besluit van 4 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, tolk [naam], en de gemachtigde van verweerder
.

Het geschil

Inleiding
2. Eiser heeft op 23 december 2022 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Hij draagt gebitsprotheses en implantaten. De behandeling waarvoor eiser bijzondere bijstand aanvraagt, betreft (onder meer) het plaatsen van een staaf tussen implantaten en het plaatsen van een klikgebit. Eiser heeft een bedrag van € 680,53 aan bijzondere bijstand aangevraagd. Dit bedrag bestaat uit de wettelijke eigen bijdrage van € 350,53 en de kosten die de maximale vergoeding uit de basisverzekering overschrijden, zijnde een bedrag van € 330,-.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bijzondere bijstand voor de tandartskosten terecht is afgewezen. De Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten van (para)medische behandelingen. Deze wetten zijn voorliggende voorzieningen en daarom is op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bijstandsverlening niet mogelijk. Er is volgens verweerder geen sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan toch bijstand moet worden verleend.
Wat eiser daartegen aanvoert in beroep
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder bijzondere bijstand voor de tandartskosten had moeten verstrekken. De implantaten zijn stukgegaan en moesten onmiddellijk worden hersteld. Als de implantaten, het kunstgebit en het klikgebit niet goed functioneren, kan eiser niet eten. Eiser kan de kosten niet zelf dragen omdat hij op bijstandsniveau leeft en schulden heeft.
Juridisch kader
5. In artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn. In de tweede volzin staat dat dat recht zich evenmin uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
In artikel 16, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van paragraaf 2.2, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Beoordeling door de rechtbank
6. Eiser betwist niet dat de Wlz en de Zvw voorliggende voorzieningen zijn. Tussen partijen is in geschil of in het geval van eiser sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Zeer dringende redenen in de zin van deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Van een acute noodsituatie is in ieder geval sprake als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Maar ook in andere gevallen kan sprake zijn van een acute noodsituatie. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal moeten worden meegewogen of het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarin het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [1]
7. Eiser beroept zich op artikel 16, eerste lid, van de Pw en doet daarmee een beroep op een uitzondering op de hoofdregel van artikel 15, eerste lid van de Pw. Het ligt daarom op zijn weg om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor bijstandsverlening op grond van zeer dringende redenen is voldaan. [2] Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat hij verkeerde in een acute noodsituatie zoals hiervoor beschreven.
8. Eiser is hierin niet geslaagd. Hij heeft niet met medische stukken onderbouwd dat het niet verlenen van bijstand tot ernstige gevolgen leidt, met name voor zijn gezondheid. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij kan eten als hij geen harde dingen zoals noten eet, zijn voedsel pureert en zijn prothese vastlijmt. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat die manier van eten voor eiser erg onwenselijk is, is er geen sprake van een extreem geval of een schrijnende situatie waarin het evident is dat het niet verlenen van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzitter en mr. A.C. Rop en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, de Raad, van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.