Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 9 december 2022, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat zij het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig had betaald. Tegen deze uitspraak heeft de opposante verzet ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de opposante geen tijdige verzetsgronden had ingediend en dat het verzet dus niet ontvankelijk was. Hierdoor bleef de eerdere uitspraak in stand.
Daarnaast had de opposante verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar was overschreden, maar oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Dit kwam doordat de rechtbank vaststelde dat de toekenning van de schadevergoeding niet in het belang van de opposante was, maar in feite winst voor de BV van haar gemachtigde zou betekenen. De rechtbank besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het deels betaalde griffierecht teruggestort zou worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.