ECLI:NL:RBROT:2024:2093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/10/661871 / FA RK 23-5027
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting bij samenloop van onderhoudsverplichtingen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 29 februari 2024, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De vader, die onderhoudsplichtig is voor vier kinderen, verzoekt om een verlaging van de kinderalimentatie vanwege gewijzigde omstandigheden, waaronder een significante inkomensdaling door de coronapandemie en de toegenomen onderhoudsverplichtingen. De rechtbank oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat er sprake is van relevante wijzigingen in zijn financiële situatie. De rechtbank berekent de draagkracht van de vader en de moeder over verschillende perioden en komt tot de conclusie dat de vader niet in staat is om de overeengekomen alimentatie volledig te betalen. De rechtbank wijzigt de alimentatie voor de kinderen en stelt de bedragen vast voor de verschillende perioden. Tevens oordeelt de rechtbank dat de moeder en [kind01] teveel ontvangen alimentatie moeten terugbetalen aan de vader, omdat zij wisten dat de vader niet in staat was om de overeengekomen bedragen te betalen. De rechtbank legt een terugbetalingsverplichting op aan de moeder, die vanaf 1 maart 2024 in termijnen moet terugbetalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie ook bij hoger beroep betaald moet worden. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/661871 / FA RK 23-5027
Kinderalimentatie
Beschikking van 29 februari 2024
in de zaak van:
[naam01],
wonende in [woonplaats01],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. van de Burgwal,
t e g e n
[naam02],
wonende in [woonplaats02],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M. Krommendijk,
e n
[kind01],
wonende in [woonplaats03],
hierna te noemen: [kind01],
advocaat mr. J.M. Krommendijk.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vader met producties 1 tot en met 29, binnengekomen op 11 juli 2023;
het verweerschrift van de moeder en [kind01];
het bericht namens de moeder en [kind01] van 9 januari 2024 met producties 1 tot en met 3;
het bericht namens de vader van 12 januari 2024 met producties 30 tot en met 34 en 36, en
het bericht namens de vader van 16 januari 2024 met productie 35.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 23 januari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
de moeder en [kind01], bijgestaan door hun advocaat.
1.4.
De rechtbank heeft aan [kind02], de dochter van de vader en de moeder, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar mening te geven.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [kind01], geboren op [geboortedatum01] in [geboorteplaats01], en
  • [kind02], geboren op [geboortedatum02] 2007 in [geboorteplaats02].
2.2.
[kind01] en [kind02] staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De vader is inmiddels getrouwd met [naam03]. Zij zijn de ouders van:
  • [kind03], geboren op [geboortedatum03] 2016 in [geboorteplaats03], en
  • [kind04], geboren op [geboortedatum04] 2018 in [geboorteplaats04].
[kind03] en [kind04] staan ingeschreven op het adres van de vader en [naam03].
2.4.
Bij beschikking van 19 januari 2011 van de rechtbank Utrecht is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Zij hebben afspraken gemaakt over [kind01] en [kind02], welke zij hebben vastgelegd in het ouderschapsplan dat de vader op 30 november 2010 en de moeder op 3 december 2010 heeft ondertekend. In dit ouderschapsplan hebben zij (onder meer) het volgende afgesproken:
“(…)
Artikel 5 Financiën
5.1
Aan de hand van de tabel kosten kinderen en rekening houdend met een netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk van circa € 4.000 per maand, kan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen berekend worden op € 1.064 per maand, ofwel € 532 per kind per maand.
5.2
Dit eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen moet naar draagkracht tussen de beide ouders verdeeld worden. Bij het opstellen van het convenant is voor de draagkracht van partijen uitgegaan van de navolgende omstandigheden:
o
De vrouw heeft geen inkomsten uit arbeid en beperkte woonlasten. De kinderen zijn ingeschreven op het adres van de vrouw. De vrouw heeft een draagkracht van € 0.
o
De man heeft een bruto jaarinkomen uit dienstbetrekking van ca € 83.995; de man betaalt de volledige lasten van de (voormalig) echtelijke woning, de kosten van omgang bedragen € 80 (€ 5 per kind per dag).
5.3
De man heeft voldoende draagkracht om het volledige aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen voor zijn rekening te nemen. Met ingang van 1 november 2010 betaalt de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en/of levensonderhoud en studie van de kinderen ter grootte van € 532 per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen. Deze kinderalimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst met ingang van 1 januari 2011.
(…)”
2.5.
Het ouderschapsplan maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 19 januari 2011.
Wat ligt voor?
2.6.
De vader wil (uiteindelijk) dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd in:
  • € 48,- per kind per maand, met ingang van 12 mei 2022;
  • € 93,- per kind per maand vanaf 1 januari 2023;
  • € 128,- per kind per maand vanaf 1 januari 2024, en
  • vanaf 1 april 2024 € 160,- per maand enkel voor [kind02].
Als na een wijziging van de kinderalimentatie sprake is van achterstallige alimentatie, dan verzoekt de vader te bepalen dat hetgeen te weinig door hem is betaald aan de moeder en [kind01] kan worden voldaan in termijnen van € 50,- per maand. Als na een wijziging sprake is van te veel betaalde kinderalimentatie, dan verzoekt de vader te bepalen dat hetgeen de vader te veel aan de moeder dan wel aan [kind01] heeft betaald verrekend mag worden met de toekomstige termijnen van de kinderalimentatie, dan wel dat hetgeen hij te veel heeft betaald aan hem terug moet worden betaald. Volgens hem zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de bijdrage niet meer betalen. De vader is na de echtscheiding een onderneming die aanvankelijk zeer goed liep. Door corona zijn de omzet en de winst sterk teruggelopen. Daarbij komt dat de vader onderhoudsplichtig is geworden voor [kind03] en [kind04]. Hij heeft dus minder beschikbaar voor [kind01] en [kind02].
2.7.
De moeder en [kind01] zijn het niet eens met het verzoek. Zij willen dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoeken of dat zijn verzoeken als ongegrond en onbewezen worden afgewezen. Zij vinden dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de vader de kinderalimentatie niet meer kan betalen. Volgens de moeder en [kind01] moet de vader meer openheid van zaken geven over de financiële situatie van zijn ondernemingen.

3.De beoordeling

reden voor de wijziging
3.1.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader de afgelopen jaren significant minder inkomen had. En door de geboorte van [kind03] en [kind04] is hij onderhoudsplichtig is geworden voor vier kinderen in plaats van twee. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit twee rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden. Daarom is de vader ontvankelijk in zijn verzoek.
ingangsdatum
3.2.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst ingaan op de ingangsdatum van een eventuele wijziging van de kinderalimentatie respectievelijk de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2]
3.3.
Sinds 12 april 2016 is de vader tevens vader van [kind03] en sinds 9 augustus 2018 van [kind04]. Hierdoor moe(s)t hij zijn draagkracht eerst verdelen over drie en sinds de geboorte van [kind04] over vier kinderen. Verder heeft de vader naar het oordeel van de rechtbank aangetoond dat hij sinds 2020 te maken heeft gehad met een zeer aanzienlijke inkomensachteruitgang. Ondanks dat de vader zijn draagkracht nu over vier kinderen moet verdelen én de genoemde inkomensachteruitgang is de vader de overeengekomen kinderalimentatie aan de moeder blijven betalen. Om de kinderalimentatie te kunnen blijven betalen en om te voorzien in het levensonderhoud van zijn gezin, is hij ingeteerd op zijn (bedrijfs)vermogen en uiteindelijk is dit vermogen geheel verdampt. Vervolgens heeft hij schulden gemaakt om de alimentatie te kunnen blijven betalen.
3.4.
In artikel 1:397 lid 1 BW staat dat bij de bepaling van het volgens de wet door bloed- en aanverwanten verschuldigde bedrag voor levensonderhoud enerzijds rekening wordt gehouden met de behoeften van de tot onderhoud gerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon.
3.5.
Uit de in 3.4 aangehaalde wettelijke bepaling blijkt dat een beperkende factor bij het bepalen van de hoogte van alimentatie de draagkracht van de onderhoudsplichtige kan zijn. Bij het bepalen van de ingangsdatum kijkt de rechtbank in deze zaak naar: 1) het tijdstip dat de vader niet meer over de draagkracht beschikte om de (inmiddels geïndexeerde) kinderalimentatie die partijen waren overeengekomen te kunnen betalen; en 2) het tijdstip dat de moeder en de jong-meerderjarige er rekening mee konden houden dat de alimentatie lager zou worden, omdat de vader zijn draagkracht over vier kinderen moet verdelen en de door inkomensachteruitgang verminderde draagkracht van de vader.
3.6.
De rechtbank overweegt dat in een geval als dit, waarin de draagkracht van de alimentatieplichtige niet meer toereikend is om de alimentatie te betalen en de alimentatiegerechtigde niet meewerkt aan een gerechtvaardigde verlaging daarvan, een alimentatieplichtige grote druk kan ervaren om de alimentatie toch te blijven doorbetalen. Zolang de rechter het bedrag van de alimentatie niet heeft gewijzigd (een procedure daartoe vergt de nodige tijd), kan de alimentatiegerechtigde invorderingsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld door inschakeling van het LBIO of een deurwaarder, waardoor de alimentatieplichtige voor hoge kosten kan komen te staan, waardoor zijn financiële situatie nog nijpender wordt.
3.7.
De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan, omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage moet worden gewijzigd over een periode in het verleden, omdat de vader ondanks dat hij zijn draagkracht over vier kinderen moet verdelen en de aanzienlijke inkomensvermindering de verschuldigde alimentatie nog geruime tijd heeft doorbetaald, dat hij in april 2022, zoals het een goede ouder betaamt, getracht heeft dit probleem met de moeder en [kind01] op te lossen, dat de moeder en [kind01] daar geen gehoor aan hebben gegeven, dat zij niet voortvarend zijn geweest met het aanleveren van stukken en dat zij aan de hand van door het LBIO gemaakte berekening niet hebben willen meewerken aan verlaging van de alimentatie. Ten aanzien van de LBIO-berekening over het jaar 2022 merkt de rechtbank op dat daar een draagkracht van de vader uitkomt van € 1.625,-, te verdelen over vier kinderen. Daar hadden de moeder en [kind01] uit kunnen afleiden dat de vader niet meer de draagkracht had om de overeengekomen en geïndexeerde alimentatie te betalen. Niettemin hebben zij zich toen niet bereid getoond om met de vader te overleggen over een lager door hem te betalen bedrag. Overigens blijkt achteraf dat het LBIO in die berekening is uitgegaan van een veel hogere winst uit onderneming (€ 56.181,-) dan de vader in dat jaar daadwerkelijk heeft gerealiseerd (€ 19.900,-), waardoor zijn draagkracht in dat jaar nog veel lager is.
3.8.
Uit het voorgaande blijkt dat de vader in ieder geval in april 2022 niet meer de draagkracht had om de overeengekomen alimentatie te betalen en de moeder en [kind01] daar in ieder geval vanaf die maand rekening mee hebben kunnen houden. Daarom zal de rechtbank vanaf 12 mei 2022, zoals door de vader verzocht, de alimentatie opnieuw berekenen. Hierna in de overwegingen 3.62 tot en met 3.66 zal de rechtbank ingaan op de vraag of de moeder en [kind01] de teveel betaalde alimentatie aan de vader moeten terugbetalen.
3.9.
De rechtbank zal de alimentatie voor [kind02] en [kind01] herberekenen over de volgende perioden:
  • van 12 mei 2022 tot en met 31 december 2022;
  • het gehele jaar 2023;
  • van 1 januari 2024 tot en met 31 maart 2024, en
  • vanaf 1 april 2024.
behoefte van [kind01] en [kind02]
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar de hoogte van de kosten van de kinderen. Dat wordt de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd.
3.11.
De ouders zijn het erover eens dat de in het ouderschapsplan genoemde behoefte van [kind01] en [kind02] leidend is. In het ouderschapsplan is opgenomen dat de behoefte € 532,- per kind per maand bedroeg in 2010.
Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is de behoefte € 648,- per kind per maand in 2022, € 670,- per kind per maand in 2023 en € 711,- per kind per maand in 2024. [3]
behoefte van [kind03] en [kind04]
3.12.
De vader is (samen met zijn partner) ook onderhoudsplichtig voor [kind03] en [kind04]. Zijn onderhoudsplicht voor hen is van gelijke rang met die voor [kind01] en [kind02]. Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de vader in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. [4] Daarvoor is van belang om te weten of de behoefte van [kind03] en [kind04] duidelijk verschilt van die van [kind01] en [kind02] en welk aandeel de vader daarin moet leveren. Bij de bepaling van dat aandeel houdt de rechtbank er ook rekening mee welk aandeel de partner van de vader naar rato van haar draagkracht in de kosten van de kinderen van haar en de vader kan dragen. [5] Daarom zal de rechtbank hierna de behoefte van [kind03] en [kind04] beoordelen en ook de draagkracht van de partner van de vader.
3.13.
De vader heeft gesteld dat de behoefte van [kind03] en [kind04] € 1.460,- per maand bedroeg in 2018, dus € 730,- per kind per maand. Dit heeft de vader berekend op basis van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 6.969,- waarbij hij rekening heeft gehouden met de kinderalimentatie die hij betaalde voor [kind01] en [kind02] en de partneralimentatie voor de moeder. Omdat de moeder en [kind01] deze behoefte niet of althans onvoldoende hebben betwist en ook overigens niet is gebleken dat dit bedrag onjuist is, ziet de rechtbank aanleiding om dit bedrag te volgen. De behoefte komt daarmee duidelijk hoger uit dan die van [kind01] en [kind02]. De oorzaak van deze hogere behoefte is dat de moeder van [kind01] en [kind02] ten tijde van het vaststellen van de behoefte geen inkomen had, terwijl dat bij de moeder van [kind03] en [kind04] wel het geval was. Geïndexeerd is de behoefte van [kind03] en [kind04] € 801,- per kind per maand in 2022, € 828,- per kind per maand in 2023 en € 880,- per kind per maand in 2024. [6]
draagkracht ouders
3.14.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [7] .
3.15.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen.
3.16.
Omdat de vader wisselende inkomsten heeft gehad door de jaren heen, berekent de rechtbank de draagkracht van de ouders over verschillende perioden waarbij de volgende draagkrachtformules gelden:
  • voor 2022: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)]
  • voor 2023: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)]
  • voor 2024: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)].
draagkracht vader
3.17.
De rechtbank stelt voorop dat de vader zeer uitputtend is geweest in het overleggen van gegevens over zijn inkomen. Verder is de rechtbank afdoende gebleken dat door corona het inkomen van de vader al voor 2022 sterk was gedaald, dat hij zijn inkomen heeft aangevuld uit los werk en uit reserves, dat die reserves inmiddels zijn uitgeput en dat hij geld heeft geleend om de alimentatie te kunnen blijven betalen.
periode van 12 mei 2022 tot en met 31 december 2022
3.18.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vader rekent de rechtbank op basis van de overgelegde aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2022, waarin een winst uit onderneming is opgenomen van € 19.900,-. Ook houdt de rechtbank rekening met de inkomsten die de vader genereert uit het verhuren van zijn woning. Voor de hoogte sluit de rechtbank aan bij het door de vader genoemd bedrag van € 4.121,- per jaar. De vader heeft de kosten die hij ten behoeve van het onderhoud en financiering van deze woning voldoet voldoende aannemelijk gemaakt. Het NBI is dan € 1.948,-. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de inkomstenbelasting die hij over zijn Box 3 vermogen moet betalen.
3.19.
De moeder heeft gesteld dat gelet op het beperkte bedrag dat voor de twee woningen aan hypotheek wordt betaald, het onredelijk is om bij de bepaling van de draagkracht uit te gaan van het vaste woonforfait van 30%. Zeker ook omdat de huidige echtgenote van verzoeker meedraagt in de woonlasten. De rechtbank zal voorbijgaan aan deze stelling van de moeder, omdat uit wat daarover ter zake van de eigen woningschuld in de aangiften IB van de vader is opgenomen, niet blijkt dat zijn woonlast lager is dan de forfaitaire.
3.20.
De vader heeft gesteld dat de schuld waar hij € 250,- per maand op aflost is ontstaan doordat hij de kinderalimentatie voor [kind01] en [kind02] bleef voldoen, ondanks dat hij hier geen draagkracht voor had. De rechtbank houdt bij het bepalen van zijn draagkracht rekening met deze aflossing.
3.21.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader in 2022 een draagkracht van € 66,- per maand. [8]
periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023
3.22.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vader in 2023 rekent de rechtbank op basis van de overgelegde voorlopige jaarcijfers van de eenmanszaak uit het e-mailbericht van het administratiekantoor van de vader van 16 januari 2024. Hierin is een winst uit onderneming in 2023 genoemd van € 40.015,-. Niet gebleken is dat de vader niet de gehele winst uit de eenmanszaak heeft kunnen opnemen, zodat de rechtbank daarmee zal rekenen bij het bepalen van zijn draagkracht.
In de BV van de vader is een winst behaald van € 49.776,-. De relatiebeheerder van het administratiekantoor heeft inzichtelijk gemaakt dat er in 2023 in de BV geen ruimte was om de vader een salaris te betalen, dus ook niet om het zogenoemde gebruikelijk loon uit te keren. Als redenen daarvoor heeft hij aangegeven dat de liquide middelen in de BV nipt toereikend zijn om de voorraad en inkoop te financieren, er nog een grote schuld van € 32.000,- is, dat producenten verwachten dat de BV aanwezig is bij congressen en trainingen organiseert om producten zichtbaar te laten zijn en dat dit investeringen vergt, dat nieuwe Europese regelgeving (overgang van MDD naar MDR) maakt dat medische bedrijven meer moeten investeren om aan de wetgeving te kunnen blijven voldoen en zo te mogen blijven leveren aan ziekenhuizen en dat een buffer in liquide middelen moet worden aangehouden om aansprakelijkheden te kunnen opvangen. Gelet hierop zal de rechtbank in 2023 geen rekening houden met inkomen uit de BV. Verder houdt de rechtbank ook in deze periode rekening met de huurinkomsten van € 4.121,- per jaar en de verschuldigde Box 3 belasting. Verder houdt de rechtbank rekening met de aflossing op de schuld van € 250,- per maand.Het NBI is dan € 3.236,- per maand.
3.23.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader in 2023 een draagkracht van € 588,- per maand. [9]
periode vanaf 1 januari 2024
3.24.
Per 1 januari 2024 heeft de vader de activiteiten van zijn eenmanszaak ingebracht in de BV. Vanaf dat moment ontvangt hij salaris als directeur-grootaandeelhouder. Voor de hoogte van dit salaris sluit de rechtbank aan bij het door de vader genoemde bedrag van € 56.000,- per jaar (het gebruikelijk loon in 2024). Niet is gebleken dat de vader zich in dit stadium meer dan dit bedrag kan laten uitkeren.
3.25.
Met een jaarinkomen van € 56.000,-, zijn huurinkomsten van € 4.121,- en de Box 3 heffing, heeft de vader een netto inkomen van € 3.759,- per maand. Ook hier houdt de rechtbank rekening met de aflossing van de schuld van € 250,- per maand.
3.26.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader in 2024 een draagkracht van € 778,- per maand. [10]
draagkracht moeder
3.27.
Omdat aan de zijde van de vader is gerekend met verschillende inkomens over verschillende perioden, houdt de rechtbank bij het berekenen van de draagkracht van de moeder ook rekening met deze perioden. Omdat de moeder aan de rechtbank en aan de vader alleen informatie heeft verstrekt over het jaar 2023, zal de rechtbank haar inkomen in de jaren 2022 en 2024 schatten.
periode van 12 mei 2022 tot en met 31 december 2022
3.28.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder in 2022 baseert de rechtbank zich op het jaarloon BT (dat is het jaarloon in het voorgaande jaar) in de door haar overgelegde salarisspecificatie over december 2023. Dat jaarloon is € 20.544,-. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 396,- per maand. Het NBI is dan € 1.995,- per maand.
3.29.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder in 2022 een draagkracht van € 264,- per maand. [11]
periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023
3.30.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder in 2023 rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgave 2023 waarin een belastbaar inkomen is genoemd van € 21.293,-. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 498,- per maand. Het NBI is dan € 2.209,-.
3.31.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder in 2023 een draagkracht van € 260,- per maand. [12]
periode vanaf 1 januari 2024
3.32.
De moeder heeft de vader en de rechtbank niet geïnformeerd over haar inkomen in 2024. Gelet op de leeftijd van [kind01] en [kind02] heeft de moeder geen tot weinig zorgtaken meer jegens de kinderen. Bij de moeder is weliswaar endometriose gediagnosticeerd, maar zij heeft niet aangetoond dat en in hoeverre zij hierdoor in haar werkzaamheden wordt beperkt. De hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen gaat de rechtbank ervan uit dat van de moeder in ieder geval kan worden verwacht dat zij € 25.000,- bruto per jaar aan inkomen genereert. Rekening houdend met een kindgebonden budget van € 570,- per maand is het netto inkomen van de moeder € 2.592,- per maand.
3.33.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder in 2024 een draagkracht van € 381,- per maand. [13]
draagkracht van [naam03]
periode van 12 mei 2022 tot en met 31 december 2022
3.34.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgave 2022 waarin een belastbaar inkomen is genoemd van € 21.549,-. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 194,- per maand. Het NBI is dan € 1.868,- per maand.
3.35.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de partner van de vader een draagkracht van € 202,- per maand. [14]
periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023
3.36.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgave 2022. Echter, hier is de periode gelegen in 2023. De rechtbank indexeert om die reden het belastbaar inkomen en komt uit op € 22.282,-. Verder houdt de rechtbank rekening met een kindgebonden budget van € 214,- per maand. Het NBI is dan € 2.070,- per maand.
3.37.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de partner van de vader in 2023 een draagkracht van € 192,- per maand. [15]
periode vanaf 1 januari 2024
3.38.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van het geïndexeerd belastbaar inkomen van € 23.663,-. Hier wordt het kindgebonden budget van € 158,- per maand bij opgeteld. Het NBI is dan € 2.130,- per maand.
3.39.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de partner van de vader in 2024 een draagkracht van € 155,- per maand. [16]
verdeling kosten
3.40.
Zoals hiervoor onder 3.12 is overwogen, is aan de kant van de vader sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. De rechtbank beoordeelt in een dergelijke situatie of de vader in staat is aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Om dat te kunnen beoordelen moet de rechtbank ook rekening houden met de bijdragen die de andere onderhoudsplichtigen kunnen leveren. [17]
3.41.
Om de bijdrage te berekenen, zal de rechtbank de berekeningen als volgt uitvoeren:
  • eerst berekent de rechtbank het aandeel dat de vader in de onderlinge verhouding met de moeder zou moeten leveren in de kosten van hun kinderen. Daarna berekent de rechtbank welk aandeel hij in de onderlinge verhouding met zijn nieuwe partner moet leveren in de kosten van hun kinderen.
  • zoals hierna zal blijken, heeft de vader in alle berekeningsjaren onvoldoende draagkracht om al die berekende aandelen volledig te betalen. Hij kan dus niet aan al zijn onderhoudsverplichtingen voldoen, zodat de rechtbank het voor onderhoud beschikbare bedrag (zijn draagkracht) moet verdelen over de kinderen.
- tot slot past de rechtbank dit percentage toe op die aandelen.
Aldus verdeelt de rechtbank de draagkracht van de vader met een gelijk percentage van zijn aandelen in de kosten van de kinderen.
periode 1 (12 mei 2022 tot en met 31 januari 2022)
verdeling kosten van [kind03] en [kind04]
3.42.
De vader heeft een draagkracht van € 66,- per maand en de partner van de vader heeft een draagkracht van € 202,- per maand. Samen hebben zij een draagkracht van € 268,- per maand. De kosten van [kind03] en [kind04] zijn € 1.602,- per maand. Dit betekent dat de vader van de behoefte van [kind03] en [kind04] voor zijn rekening dient te nemen:
= € 395,- per maand, dus € 198,- per kind per maand,
en de partner:
= € 1.207,- per maand, dus € 604,- per kind per maand.
verdeling kosten van [kind01] en [kind02]
3.43.
De vader heeft een draagkracht van € 66,- per maand en de moeder van € 264,- per maand. Dit betekent dat de vader van de behoefte van [kind01] en [kind02] (€ 1.296,- per maand) voor zijn rekening dient te nemen:
= € 259,- per maand, dus € 130,- per kind per maand,
en de moeder:
= € 1.037,- per maand, dus € 519,- per kind per maand.
conclusie
3.44.
Gelet op het voorgaande zou de vader, als zijn draagkracht daarvoor voldoende was, voor [kind03] en [kind04] € 395,- per maand moeten bijdragen en voor [kind01] en [kind02] € 259,- per maand. Samen is dat € 654,- per maand. De vader heeft echter maar een draagkracht van € 66,- per maand. Dat is onvoldoende om volledig aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.
3.45.
De draagkracht van de vader laat toe dat hij (66 : 654) x 100% = 10% van zijn aandelen in de kosten van de kinderen bijdraagt.
3.46.
Dit betekent dat de vader voor [kind01] en [kind02] beschikbaar heeft een bedrag van:
= € 26,- per maand, dus € 13,- per kind per maand,
en voor [kind03] en [kind04] een bedrag van:
= € 40,- per maand, dus € 20,- per kind per maand.
periode 2 (1 januari 2023 tot en met 31 december 2023)
verdeling kosten van [kind03] en [kind04]
3.47.
De vader heeft een draagkracht van € 588,- per maand en zijn partner van € 192,- per maand. Samen hebben zij een draagkracht van € 780,- per maand. Dit betekent dat de vader van de behoefte van [kind03] en [kind04] (€ 1.656,-) voor zijn rekening dient te nemen:
= € 1.248,- per maand, dus € 624,- per kind per maand,
en de partner:
= € 408,- per maand, dus € 204,- per kind per maand.
verdeling kosten van [kind01] en [kind02]
3.48.
De draagkracht van de vader is € 588,- per maand en de moeder heeft een draagkracht van € 260,- per maand. Dit betekent dat de vader van de behoefte van [kind01] en [kind02] (€ 1.340,- per maand) voor zijn rekening dient te nemen:
= € 929,- per maand, dus € 465,- per kind per maand,
en de moeder:
= € 411,- per maand, dus € 206,- per kind per maand.
conclusie
3.49.
Gelet op het voorgaande zou de vader, als zijn draagkracht daarvoor voldoende was, voor [kind03] en [kind04] € 1.248,- per maand moeten bijdragen en voor [kind01] en [kind02] € 929,- per maand. Samen is dat € 2.177,- per maand. De vader heeft een draagkracht van € 588,- per maand. Dat is onvoldoende om volledig aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.
3.50.
De draagkracht van de vader laat toe dat hij (588 : 2.177) x 100% = 27% van zijn aandelen in de kosten van de kinderen bijdraagt.
3.51.
Dit betekent dat de vader voor [kind01] en [kind02] beschikbaar heeft een bedrag van:
van € 929 = € 251,- per maand, dus € 126,- per kind per maand,
en voor [kind03] en [kind04] een bedrag van:
= € 337,- per maand, dus € 169,- per kind per maand.
periode 3 (vanaf 1 januari 2024)
verdeling kosten van [kind03] en [kind04]
3.52.
De vader heeft een draagkracht van € 778,- per maand en zijn partner van € 155,- per maand, dus samen hebben zij een draagkracht van € 933,- per maand. Dit maakt dat de vader van de behoefte van [kind03] en [kind04] (€ 1.760,-) voor zijn rekening dient te nemen:
= € 1.468,- per maand, dus € 734,- per kind per maand,
en de partner:
= € 292,- per maand, dus € 146,- per kind per maand.
verdeling kosten van [kind01] en [kind02]
3.53.
De draagkracht van de vader is € 778,- per maand en de moeder heeft een draagkracht van € 381,- per maand. In totaal is hun draagkracht dus € 1.159,- per maand. Dit maakt dat de vader van de behoefte van [kind01] en [kind02] (€ 1.422,- per maand) voor zijn rekening dient te nemen:
= € 955,- per maand, dus € 478,- per kind per maand,
en de moeder:
= € 467,- per maand, dus € 234,- per kind per maand.
conclusie
3.54.
Gelet op het voorgaande zou de vader, als zijn draagkracht daarvoor voldoende was, voor [kind03] en [kind04] € 1.468,- per maand moeten bijdragen en voor [kind01] en [kind02] € 955,- per maand. Samen is dat € 2.423,- per maand. De vader heeft echter maar een draagkracht van € 778,- per maand. Dat is onvoldoende om volledig aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.
3.55.
De draagkracht van de vader laat toe dat hij (778 : 2423) x 100% = 32,1% van zijn aandelen in de kosten van de kinderen bijdraagt.
3.56.
De vader heeft voor [kind01] en [kind02] beschikbaar heeft een bedrag van:
= € 307,- per maand, dus € 154,- per kind per maand,
en voor [kind03] en [kind04] een bedrag van:
= € 471,- per maand, dus € 236,- per kind per maand.
periode 4 (vanaf 25 maart 2024)
3.57.
De onderhoudsverplichting van de vader jegens [kind01] vervalt per 25 maart 2024, omdat [kind01] dan 21 jaar wordt. De vader is dan alleen nog onderhoudsplichtig voor [kind02], [kind03] en [kind04].
3.58.
Gelet op het voorgaande zou de vader, als zijn draagkracht daarvoor voldoende was, voor [kind03] en [kind04] € 1.468,- per maand moeten bijdragen en voor [kind02] € 478,- per maand. Samen is dit € 1.946,- per maand. De vader heeft echter maar een draagkracht van € 778,- per maand. Dat is onvoldoende om volledig aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen.
3.59.
De draagkracht van de vader laat toe dat hij (778 :1946) x 100% = 40% van zijn aandelen in de kosten van de kinderen bijdraagt.
3.60.
Dit betekent dat de vader voor [kind02] beschikbaar heeft een bedrag van:
= € 191,- per maand,
en voor [kind03] en [kind04] een bedrag van:
= € 587,- per maand, dus € 294,- per kind per maand.
alimentatie terugbetalen
3.61.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechter terughoudend om te gaan met het wijzigen van een onderhoudsverplichting met terugwerkende kracht en het opleggen van een terugbetalingsverplichting. [19] De rechtbank zal hierna eerst bepalen welk bedrag de vader teveel aan alimentatie aan de moeder en aan [kind01] heeft betaald en vervolgens motiveren waarom er in dit geval naar het oordeel van de rechtbank wel sprake moet zijn van een terugbetalingsverplichting en hoe de rechtbank die terugbetalingsverplichting vorm zal geven.
3.62.
Ervan uitgaande dat de vader de in het ouderschapsplan overeengekomen alimentatie inclusief indexeringen steeds heeft betaald, heeft hij in de periode van 12 mei 2022 tot en met februari 2024 aan zowel de moeder (voor [kind02]) en als aan [kind01] teveel betaald:
Periode
te betalen volgens ouderschapsplan
te betalen na draagkrachtvergelijking
teveel betaald
12 mei 2022 tot en met 31 december 2022, dus
7 19/31e maanden
7 19/31e maanden x € 648,- per kind per maand = € 4.933,- per kind, dus in totaal € 9.866,-
7 19/31e maanden x € 13,- per kind per maand = € 99,- per kind, dus in totaal € 198,-
9.866 -/- 198 = € 9.668,-
2023, dus 12 maanden
12 maanden x € 670,- per kind per maand = € 8.040,- per kind, dus in totaal € 16.080,-
12 maanden x 126,- per kind per maand = € 1.512,- per kind, dus in totaal € 3.024,-
16.080 -/- 3.024 = € 13.056,-
1 januari 2024 tot 1 maart 2024, dus 2 maanden
2 maanden x € 711,- per kind per maand = € 1.422,- per kind, dus in totaal € 2.844,-
2 maanden x € 154,- per kind per maand = € 308,- per kind, dus in totaal € 616,-
2.844 -/- 616 = € 2.228,-
3.63.
Per saldo hebben de moeder en [kind01] in de periode 12 mei 2022 tot en met februari 2024 samen € 24.952,-, dus ieder € 12.476,- meer van de vader aan alimentatie ontvangen dan waartoe hij op basis van zijn draagkracht gehouden was te betalen. Gelet op de houding van de moeder en [kind01], waarbij zij er niet aan hebben willen meewerken om de alimentatie te verminderen, terwijl zij wisten, of althans hadden kunnen weten dat de bedragen die de vader betaalde zijn draagkracht ver te boven gingen, de vader onder druk heeft gestaan om de alimentatie te betalen en hij daar geld voor heeft moeten lenen, is de rechtbank van oordeel dat de moeder en [kind01] het teveel betaalde aan de vader moeten terugbetalen.
3.64.
Omdat niet bekend is of [kind01] inkomen heeft en in staat is om het teveel betaalde terug te betalen, zal de rechtbank ten aanzien van haar echter geen terugbetalingsverplichting opleggen.
3.65.
Ten aanzien van de moeder zal de rechtbank, ook gelet op haar inkomen, bepalen dat zij met ingang van 1 maart 2024 € 100,- per maand aan de vader moet terugbetalen, steeds bij vooruitbetaling te voldoen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.66.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.67.
Ieder moet zijn of haar eigen proceskosten betalen, omdat de vader en de moeder elkaars ex-partners zijn én [kind01] en de vader een vader-dochterrelatie hebben.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [kind02], zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan, ondertekend door de vader op 30 november 2010 en door de moeder op 3 december 2010, en de beschikking van de rechtbank Utrecht van 19 januari 2011, en bepaalt dat deze kinderalimentatie voor [kind02]:
  • voor de periode van 12 mei 2022 tot en met 31 december 2022 € 13,- per maand;
  • voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 € 126,- per maand;
  • voor de periode van 1 januari 2024 tot 25 maart 2024 € 154,- per maand, en
  • vanaf 25 maart 2024 € 191,- per maand bedraagt;
4.2.
wijzigt de door de vader aan [kind01] te betalen bijdrage in haar kosten voor levensonderhoud en studie, zoals die voortvloeit uit het ouderschapsplan, en bepaalt deze bijdrage:
  • voor de periode van 12 mei 2022 tot en met 31 december 2022 € 13,- per maand;
  • voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 € 126,- per maand, en
  • vanaf 1 januari 2024 tot 25 maart 2024 op € 154,- per maand bedraagt;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
bepaalt dat de moeder hetgeen zij vanaf 12 mei 2022 teveel heeft ontvangen met ingang van 1 maart 2024 in termijnen van € 100,- per maand moet terugbetalen aan de vader, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.7.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier, mr. J.A.M.H. de Wit.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering behoefte [kind01] en [kind02]
Bijlage 2: indexering behoefte [kind03] en [kind04]
Bijlage 3: draagkracht van de vader (periode 1)
Bijlage 4: draagkracht van de vader (periode 2)
Bijlage 5: draagkracht van de vader (periode 3)
Bijlage 6: draagkracht van de moeder (periode 1)
Bijlage 7: draagkracht van de moeder (periode 2)
Bijlage 8: draagkracht van de moeder (periode 3)
Bijlage 9: draagkracht van de partner van de vader (periode 1)
Bijlage 10: draagkracht van de partner van de vader (periode 2)
Bijlage 11: draagkracht van de partner van de vader (periode 3)

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: indexering behoefte [kind01] en [kind02]
4.Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451
5.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:BX1295
6.Bijlage 2: indexering behoefte [kind03] en [kind04]
7.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
8.Bijlage 3: draagkracht van de vader (periode 1)
9.Bijlage 4: draagkracht van de vader (periode 2)
10.Bijlage 5: draagkracht van de vader (periode 3)
11.Bijlage 6: draagkracht van de moeder (periode 1)
12.Bijlage 7: draagkracht van de moeder (periode 2)
13.Bijlage 8: draagkracht van de moeder (periode 3)
14.Bijlage 9: draagkracht van de partner van de vader (periode 1)
15.Bijlage 10: draagkracht van de partner van de vader (periode 2)
16.Bijlage 11: draagkracht van de partner van de vader (periode 3)
17.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295
18.Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314.
19.Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:365.