ECLI:NL:RBROT:2024:2035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/1250 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en verzoek om schadevergoeding

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak waarbij de opposant, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, zich richtte tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep door de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder]. De rechtbank had eerder op 1 december 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant het verschuldigde griffierecht van € 50,- niet tijdig had betaald. In het verzet werd enkel beoordeeld of deze eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het verzet niet-ontvankelijk was, omdat de gemachtigde van de opposant geen tijdige gronden van verzet had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de brieven van de gemachtigde buiten de hersteltermijn waren ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor dit verzuim. Hierdoor bleef de eerdere uitspraak in stand.

Daarnaast had de opposant verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar was overschreden, maar oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding niet in het belang van de opposant was, omdat het zou leiden tot winst voor de B.V. van de gemachtigde. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank besloot tot een proceskostenveroordeling, maar zag hiervoor geen aanleiding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. S.E.C. Debets, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Veth.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1250 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 op het verzet van

[naam opposant] , opposant

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 december 2022 in het geding tussen
opposant,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder] , verweerder.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder] van 2 maart 2022 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant het verschuldigde griffierecht van € 50,- niet tijdig heeft betaald.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Daarvóór moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of het verzet ontvankelijk is.
4. Een verzetschrift dient op grond van artikel 8:55, tweede lid, van de Awb in combinatie met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb gronden te bevatten.
4.1.
Het verzetschrift van 22 december 2022 bevat geen gronden. De rechtbank heeft de gemachtigde van opposant bij brief van 2 januari 2023 verzocht om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. De gemachtigde van opposant is in de brief gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring.
4.2.
De gemachtigde van opposant heeft bij brief van 16 januari 2023, ontvangen op 1 februari 2023, geantwoord dat de gronden van verzet reeds zijn genoemd, in die brief worden herhaald en nog nader zullen worden aangevuld. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van opposant in het verzetschrift van 22 december 2022 en in de brief van 16 januari 2023 (voor zover die brief gelet op de ontvangstdatum al bij de beoordeling kan worden betrokken) geen gronden heeft aangevoerd tegen de uitspraak van 1 december 2022, waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het volledige griffierecht.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van opposant niet tijdig gronden van verzet heeft ingediend. De brieven van 5 december 2023 en 30 december 2023 en wat de gemachtigde van opposant hierover ter zitting naar voren heeft gebracht is buiten de gegeven herstelverzuimtermijn van twee weken en dus te laat. Niet gebleken is dat het verzuim verschoonbaar is. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
5. De gemachtigde van opposant heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
5.1.
In verzetzaken hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. [1] Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade
5.2.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met afgerond een jaar is overschreden. Van deze overschrijding wordt afgerond vijf maanden toegerekend aan de bezwaarfase en afgerond zeven maanden aan de beroepsfase. Opposant heeft in beginsel recht op schadevergoeding, namelijk voor zover de overschrijding van de redelijke termijn het gevolg is van de procedure voor de rechtbank. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij opposant verondersteld.
5.3.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de door opposant afgegeven volmacht blijkt dat toekenning van het door de gemachtigde van opposant ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leidt dat opposant wordt gecompenseerd voor de door haar geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie, maar wat als compensatie van spanning en frustratie van opposant is bedoeld, zou in werkelijkheid winst voor de B.V. van gemachtigde vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van opposant. [2] Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712.
2.Hof Den Haag 25 oktober 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2220.