Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak waarbij de opposant, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, zich richtte tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep door de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder]. De rechtbank had eerder op 1 december 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant het verschuldigde griffierecht van € 50,- niet tijdig had betaald. In het verzet werd enkel beoordeeld of deze eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het verzet niet-ontvankelijk was, omdat de gemachtigde van de opposant geen tijdige gronden van verzet had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de brieven van de gemachtigde buiten de hersteltermijn waren ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor dit verzuim. Hierdoor bleef de eerdere uitspraak in stand.
Daarnaast had de opposant verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar was overschreden, maar oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding niet in het belang van de opposant was, omdat het zou leiden tot winst voor de B.V. van de gemachtigde. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank besloot tot een proceskostenveroordeling, maar zag hiervoor geen aanleiding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. S.E.C. Debets, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Veth.