Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder]. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 12 december 2022, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Dit was het gevolg van het niet tijdig overleggen van een geldige machtiging door de gemachtigde van de opposante. De rechtbank heeft het verzet op 30 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de opposante aanwezig was, maar de verweerder niet. De rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was, omdat de gemachtigde van de opposante geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn. Hierdoor bleef de eerdere uitspraak in stand.
Daarnaast heeft de gemachtigde van de opposante verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens een onredelijk lange procedure. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar was overschreden, maar oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding niet in het belang van de opposante was. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het zou leiden tot winst voor de B.V. van de gemachtigde, in plaats van compensatie voor de opposante. De rechtbank besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.