ECLI:NL:RBROT:2024:2034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/857 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake belastingheffing

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder]. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 12 december 2022, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Dit was het gevolg van het niet tijdig overleggen van een geldige machtiging door de gemachtigde van de opposante. De rechtbank heeft het verzet op 30 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de opposante aanwezig was, maar de verweerder niet. De rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was, omdat de gemachtigde van de opposante geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn. Hierdoor bleef de eerdere uitspraak in stand.

Daarnaast heeft de gemachtigde van de opposante verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens een onredelijk lange procedure. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar was overschreden, maar oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding niet in het belang van de opposante was. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het zou leiden tot winst voor de B.V. van de gemachtigde, in plaats van compensatie voor de opposante. De rechtbank besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/857 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 op het verzet van

[naam opposante] , uit [plaats] , opposante

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 december 2022 in het geding tussen
opposante,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder] , verweerder.

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [naam verweerder] van 24 februari 2022 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 12 december 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 30 januari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van opposante is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat (de gemachtigde van) opposante niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een machtiging heeft overlegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is namens [naam opposante] beroep in te stellen.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Daarvóór moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of het verzet ontvankelijk is.
4. Een verzetschrift dient op grond van artikel 8:55, tweede lid, van de Awb in combinatie met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb gronden te bevatten.
4.1.
Het verzetschrift van 30 december 2022 bevat geen gronden. De rechtbank heeft de gemachtigde van opposante bij brief van 18 januari 2023 verzocht om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. De gemachtigde van opposante is in de brief gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring.
4.2.
De gemachtigde van opposante heeft bij brief van 1 februari 2023, ontvangen op 14 februari 2023, geantwoord dat de gronden van verzet reeds zijn genoemd, in die brief worden herhaald en nog nader zullen worden aangevuld. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van opposante in het verzetschrift van 30 december 2022 en in de brief van 1 februari 2023 (voor zover die brief gelet op de ontvangstdatum al bij de beoordeling kan worden betrokken) geen gronden heeft aangevoerd tegen de uitspraak van 12 december 2022, waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet overleggen van een geldige machtiging.
4.3.
De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van opposante niet tijdig gronden van verzet heeft ingediend. De brieven van 5 december 2023, 30 december 2023 en 18 januari 2024 en wat de gemachtigde van opposante hierover ter zitting naar voren heeft gebracht is buiten de gegeven herstelverzuimtermijn van twee weken en dus te laat. Niet gebleken is dat het verzuim verschoonbaar is. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
5. De gemachtigde van opposante heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang heeft gestuurd.
5.1.
In verzetzaken hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. [1] Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
5.2.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met afgerond een jaar is overschreden. Van deze overschrijding wordt afgerond vijf maanden toegerekend aan de bezwaarfase en afgerond zeven maanden aan de beroepsfase. Opposante heeft in beginsel recht op schadevergoeding, namelijk voor zover de overschrijding van de redelijke termijn het gevolg is van de procedure voor de rechtbank. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij opposante verondersteld.
5.3.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de door opposante afgegeven volmacht, die ter zitting is overgelegd, blijkt dat toekenning van het door de gemachtigde van opposante ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leidt dat opposante wordt gecompenseerd voor de door haar geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie, maar wat als compensatie van spanning en frustratie van opposante is bedoeld, zou in werkelijkheid winst voor de B.V. van gemachtigde vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van opposante. [2] Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712.
2.Hof Den Haag 25 oktober 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2220.