ECLI:NL:RBROT:2024:1735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/10/659330 / HA ZA 23-512
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout notaris bij wijziging alimentatiebeding in samenlevingsovereenkomst zonder causaal verband met gevorderde schade

In deze zaak vordert eiser, [eiser01], dat de rechtbank vaststelt dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden bij het opstellen van een samenlevingsovereenkomst met daarin een alimentatiebepaling. Eiser stelt dat hij nooit de intentie had om langer dan twee jaar alimentatie te betalen aan [naam01] na beëindiging van de samenleving. De notaris, [gedaagde partij01], betwist dit en stelt dat hij de nodige zorg heeft betracht. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een beroepsfout van de notaris, maar dat er geen causaal verband bestaat tussen deze fout en de gevorderde schade. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat de alimentatieplicht anders zou zijn geweest zonder de beroepsfout. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 13 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/659330 / HA ZA 23-512
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiser01],
te Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat: mr. M.P. Dol te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde01] ,

te Rotterdam,
2.
[gedaagde02],
te Bergschenhoek,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partij01] ,
gedaagde sub 1 hierna te noemen: het notariskantoor,
gedaagde sub 2 hierna te noemen: de notaris,
advocaat: mr. P.H. Kramer te Amsterdam.

1.Waar de zaak over gaat

1.1.
Deze zaak gaat over de samenlevingsovereenkomst die de notaris opstelde voor [eiser01] en [naam01] (hierna: [naam01] ). Die samenlevingsovereenkomst bevat een alimentatiebepaling. Na beëindiging van de samenleving door [naam01] bleek dat [eiser01] haar in de gegeven omstandigheden op grond van die alimentatiebepaling tot (uiterlijk) 1 januari 2026 alimentatie moet betalen. [eiser01] stelt dat het nooit zijn bedoeling is geweest om in die omstandigheden langer dan twee jaar alimentatie te betalen. De notaris heeft volgens [eiser01] zijn zorgplicht jegens hem geschonden waardoor de alimentatiebepaling in de samenlevingsovereenkomst niet overeenkomt met wat hij beoogde.
[eiser01] vordert daarom – kort samengevat – dat de rechtbank:
zal vaststellen dat de notaris zijn notariële zorgplicht jegens hem heeft geschonden en dat [gedaagde partij01] (de notaris en het notariskantoor waaraan hij is verbonden) daarom hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aan [eiser01] berokkende schade en
[gedaagde partij01] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van die schade bestaande uit de alimentatie die [eiser01] na de eerste twee jaar is verschuldigd en de advocaatkosten die hij maakte in de procedures tussen hem en [naam01] .
1.2.
[gedaagde partij01] is het daar niet mee eens. De notaris meent dat hij de nodige zorg in acht heeft genomen bij het opstellen en passeren van de akte waarin de samenlevingsovereenkomst is opgenomen. Indien de notaris daarbij al fouten heeft gemaakt leidde dat volgens [gedaagde partij01] niet tot de gestelde schade. Voor het geval de rechtbank daarover anders oordeelt beroept [gedaagde partij01] zich op verval van het vorderingsrecht van [eiser01] omdat hij niet tijdig heeft geklaagd. Tot slot betwist [gedaagde partij01] de gestelde omvang van de schade.
1.3.
De rechtbank oordeelt dat er al met al weliswaar sprake is van een beroepsfout van de notaris maar dat er geen causaal verband tussen die fout en de gevorderde schade bestaat. Daarom is [gedaagde partij01] niet aansprakelijk voor de gevorderde schade en wijst de rechtbank de vorderingen van [eiser01] af.
1.4.
Hierna worden de procedure en de inhoud van het geschil nader omschreven en het oordeel van de rechtbank toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen met 46 producties,
- de conclusie van antwoord met 20 producties,
- de brief van 19 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de brief van 3 januari 2024 met de zittingsagenda,
- de mondelinge behandeling van 31 januari 2024 en de spreekaantekeningen van [eiser01] en van [gedaagde partij01]
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser01] heeft een carrière achter de rug in de bankwereld en heeft daarin diverse directiefuncties bekleed. Hij heeft een affectieve relatie gehad met [naam01] . Vanaf 1 november 2013 woonden zij samen.
3.2.
Bij aanvang van de samenwoning had [naam01] recht op alimentatie van € 4.500,- per maand van haar ex-echtgenoot tot 1 september 2027 of het moment dat het pensioen van de ex-echtgenoot zou ingaan. In het echtscheidingsconvenant tussen [naam01] en haar ex-echtgenoot stond dat dit recht vervalt op het moment dat [naam01] langer dan twee jaar samenwoonde met een ander.
3.3.
De notaris is één van de drie maten van het notariskantoor. Bij de hierna te melden werkzaamheden werd hij ondersteund door kandidaat-notaris [naam02] (verder: de kandidaat-notaris), die ook aan het notariskantoor is verbonden.
3.4.
Op 7 augustus 2015 hebben de notaris en [eiser01] en [naam01] een eerste bespreking gehad over een mogelijk door de notaris op te stellen samenlevingsovereenkomst. In de door de notaris gemaakte aantekeningen van deze bespreking staat, voor zover hier van belang:
“[…]
[naam01] moet na het eindigen v/d relatie zo goed mogelijk verzorgd achterblijven
[…]”
De notaris en [naam01] kenden elkaar voordien al omdat zijn echtgenote en [naam01] op hetzelfde advocatenkantoor werkzaam waren.
3.5.
Op 14 september 2015 meldde [eiser01] telefonisch aan de notaris dat hij de kwestie wilde laten rusten om prioriteit te geven aan zijn voorgenomen verhuizing naar Malta.
3.6.
Op 28 oktober 2015 had de notaris opnieuw een bespreking over de samenleving van [eiser01] en [naam01] en de beoogde verhuizing naar Malta. De notaris heeft van dat gesprek aantekeningen gemaakt.
3.7.
Op 2 december 2015 stuurde [naam01] aan [eiser01] een voorstel voor een “liefdescontract,” bedoeld om de voorwaarden voor de samenleving en een eventueel einde daarvan te regelen. Artikel 9 van dit “liefdescontract” luidt, voor zover hier van belang:
“Partijen komen overeen dat de man aan de vrouw financiële ondersteuning zal geven in haar levensonderhoud indien de relatie beëindigd wordt. […]
Tussen partijen staat vast dat de vrouw naast haar eigen inkomen, indien de relatie wordt verbroken, behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van € 4.600,00 bruto per maand, […]
[…]
Partijen zijn overeengekomen dat de man de in artikel 9 paragraaf 1 dezes overeengekomen vergoeding aan de vrouw zal betalen met ingang vanaf de maand na de datum waarop de relatie is beëindigd, tot 1 september 2027. De vergoeding eindigt in ieder geval definitief op het moment dat het Shell pensioen waar de vrouw recht op heeft uit haar eerste huwelijk ingaat. […]”
3.8.
Op 13 december 2015 verzocht [eiser01] de notaris om op korte termijn een afspraak te maken voor het vervolg. Hierop werd een afspraak gemaakt voor 22 december 2015.
3.9.
In een e-mail aan de notaris van 16 december 2015 schreef [eiser01] , voor zover hier van belang:
“[…]
De samenlevingsovereenkomst heeft uitsluitend betrekking te hebben op (mijn) voortijdig overlijden en bij uit elkaar gaan.
Daarvoor stel ik het volgende voor:
Bij mijn overlijden zal [naam01] tot aan haar pensioendatum, doch tot uiterlijk 1 januari 2026 (dan gaat haar pensioen in) een bedrag ontvangen van Eur 4.000 per maand;
Indien de relatie met [naam01] beëindigd wordt op mijn initiatief heeft zij recht op eenzelfde bedrag voor dezelfde periode (tot aan haar pensioendatum) met de beperking dat als zij gaat samenwonen mijn verplichting vervalt;
Indien [naam01] op haar initiatief de relatie beëindigd heeft zij recht op een vergoeding van Eur 4.000 (bruto) voor de duur van twee jaar.
[…]”
3.10.
In reactie daarop stuurde de notaris dezelfde dag een e-mail aan [eiser01] waarin hij schreef, voor zover hier van belang:
“[…]
Bij samenwoners die anders dan in goed overleg hun relatie beëindigen, is het vaak moeilijk degene aan te wijzen op wiens initiatief de samenleving wordt beëindigd. Zouden [naam01] en jij je gedachten er over willen laten gaan welke parameters in dit verband gehanteerd kunnen […]”
3.11.
De bespreking op 22 december 2015 vond plaats tussen de notaris en [eiser01] . [naam01] was daarbij niet aanwezig. In de aantekeningen die de notaris tijdens die bespreking maakte staat, voor zover hier van belang:
“[…]
* [naam01] moet gedurende de periode dat […] (ex) nog niet pensioen gaat (deze datum max niet verder liggen dan 1-1-2026 door [eiser01] ondersteund worden […]
Dit is anders als [naam01]
de samenleving beëindigd;
met een ander gaat samenwonen als ware gehuwd
max 2 jaar
Indien [naam01] de samenleving beëindigd vanwege een oorzaak die geheel of nagenoeg uitsluitend aan [eiser01] te wijten is dan geldt de normale alimentatie
Indien er sprake is van lichamelijk, psychische of ander gezondheidsklachten bij [eiser01] dan is dat geen reden om te beind [de rechtbank leest: beëindigen]
[…]”
3.12.
Op 8 januari 2016 stuurde de kandidaat-notaris een e-mail met als bijlage een concept van de samenlevingsovereenkomst naar [eiser01] (verder: het eerste concept).
3.13.
De preambule in het eerste concept luidt, voor zover hier van belang:
“De verschenen personen verklaarden:
 dat tussen hen sedert *(d.d.) een affectieve relatie bestaat;
 dat [eiser01] thans in Malta woont;
 dat partijen in het kader van hun affectieve relatie hebben besloten te gaan samenwonen en dat [naam01] om die reden bij [eiser01] zal intrekken;
 dat [naam01] om die reden genoodzaakt is haar baan op te geven, haar de huurovereenkomst ter zake van haar woning op te zeggen en een nieuw leven in Malta op te bouwen;
 dat [naam01] vooruitlopend op het samenwonen met [eiser01] aan haar ex-echtgenoot te kennen heeft gegeven afstand te doen van haar aanspraken op partneralimentatie;
 dat partijen -mede gelet op het verschil in vermogenspositie en de regelingen die zijn getroffen ter gelegenheid van de echtscheiding van [naam01] en haar ex-partner- het in dit kader redelijk achten een regeling overeen te komen met betrekking tot de verzorging van mevrouw [naam01] gedurende de periode van hun samenwonen alsook de situatie daarna.
Voor wat betreft de regeling voor de periode na de samenleving wensen zij een onderscheid te maken tussen het overlijden van [eiser01] en het 'uit elkaar gaan'. Ook wensen zij -indien hun relatie eindigt anders dan door overlijden- de regeling afhankelijk te stellen van het antwoord op de vraag op wiens initiatief de samenwoning is geëindigd casu quo aan wie het 'stuklopen' van de relatie in ernstige mate is 'te verwijten'. Partijen zijn zich ervan bewust dat in de praktijk die situatie niet zwart-wit is en beseffen zich terdege dat om die reden in dit contract slechts richtlijnen worden opgenomen om -indien de vraag door een rechter beantwoord moet worden- de rechter handvatten heeft om te begrijpen wat partijen met deze regeling beoogden en redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten;
[…]”
In de volgende versies van de samenlevingsovereenkomst zijn slechts de aanvangsdatum van de affectieve relatie ingevuld en typefouten verbeterd. Inhoudelijk bleef de preambule ongewijzigd.
3.14.
De in het eerste concept opgenomen alimentatiebepaling luidt, voor zover hier van belang:

Alimentatie
Artikel 12
Indien de samenleving eindigt is [eiser01] verplicht [naam01] een alimentatie te betalen, vastgesteld overeenkomstig de navolgende bepalingen, welke alimentatieverplichting bij niet-nakoming door [eiser01] door [naam01] ook rechtens afdwingbaar zal zijn en waarvan partijen -behoudens in onderling overleg- niet kunnen afwijken.
In het geval de relatie tussen partijen op initiatief van [eiser01] wordt beëindigd zal [eiser01] aan [naam01] een bedrag uitkeren van vier duizend euro (€ 4.000,00) bruto per maand. De uitkering zal stoppen op een januari tweeduizend zes en twintig, of zoveel eerder als de ex-echtgenoot van [naam01] , […] met pensioen gaat, dan wel zodra [naam01] met een ander gaat samenwonen alsware zij gehuwd.
Het vorenstaande geldt eveneens indien de relatie tussen partijen wordt verbroken op initiatief van [naam01] wegens een reden die geheel of nagenoeg uitsluitend te wijten is aan [eiser01] en zulks onder opgaaf van redenen door [naam01] , tenzij de reden ligt in lichamelijke, psychische of andere gezondheidsklachten en fysieke of geestelijke beperkingen van [eiser01] , in welk geval de regeling zoals opgenomen in lid 3 geldt.
In het geval de relatie tussen partijen op initiatief van [naam01] wordt beëindigd zonder opgaaf van redenen of wegens de hiervoor lid 2 vermelde fysieke of geestelijke beperkingen van [eiser01] , zal [eiser01] aan [naam01] een bedrag uitkeren van vier duizend euro (€ 4.000,00) bruto per maand, gedurende twee jaar vanaf de dag dat de relatie is beëindigd, met dien verstande dat de uitkering uiterlijk doorloopt tot een januari tweeduizend zes en twintig, en zoveel eerder stopt als de ex-echtgenoot van [naam01] , […], met pensioen gaat, dan wel zodra [naam01] met een ander gaat samenwonen alsware zij gehuwd.
[…]”
3.15.
Op 21 januari 2016 stuurde [eiser01] een e-mail aan de notaris waarin hij schreef, voor zover hier van belang:
“[…]
Ik heb nog even twee vragen over de samenlevingsovereenkomst. Kan ik je vanmiddag even bellen? […]”
Naar aanleiding daarvan vond op 22 en 25 januari 2016 een e-mailwisseling plaats tussen de secretaresse van de notaris en [eiser01] over het tijdstip van het telefoongesprek en het telefoonnummer waarop [eiser01] bereikbaar was. Het telefoongesprek werd uiteindelijk gepland op 25 januari 2016 om 14.30 uur.
3.16.
Op 25 januari 2016 om 14:58 uur stuurde [eiser01] de notaris een e-mail met zijn adres in Malta en de ingangsdatum van zijn affectieve relatie met [naam01] . Ook schreef hij daarin: “Ik zie de amenderingen graag tegemoet”
3.17.
Op 27 januari 2016 om 21:00 uur stuurde de kandidaat-notaris een e-mail met een gewijzigd concept van de samenlevingsovereenkomst (hierna: het tweede concept) naar [eiser01] en naar [naam01] . In de begeleidende e-mail schreef zij, voor zover hier van belang:
“[…]
Hierbij treft u in de bijlage aan het concept van uw samenlevingscontract, opgesteld overeenkomstig uw wensen en hetgeen besproken is met [gedaagde02] .
Graag vernemen wij uw akkoord. Ik bevestig hierbij tevens de gemaakte afspraak voor de ondertekening van de akte aanstaande vrijdag om 09:00 uur.
Indien u nog vragen en/of opmerkingen heeft kunt u vanzelfsprekend contact met ons opnemen.
[…]”
3.18.
Naast de preambule (zie 3.13) staat in het tweede concept, voor zover hier van belang:
“[…]
Duur
Artikel 10
1. Deze overeenkomst eindigt:
a. door beëindiging door partijen in onderling overleg;
b. door opzegging door een van de partijen door middel van een aangetekende brief of bij deurwaardersexploit;
c. door overlijden van een van de partijen;
d. […]
2. Indien de relatie tussen partijen wordt beëindigd op initiatief van [naam01] , dan zal [naam01] dat doen met inachtneming van het in artikel 10, lid 1, sub b bepaalde en is zij verplicht in de aangetekende brief respectievelijk het deurwaardersexploot de reden op te geven die haar ertoe gebracht heeft om haar relatie met [eiser01] te beëindigen.
Alimentatie
Artikel 11
Indien de samenleving eindigt in verband met het in artikel 10, lid b of lid c gemelde, is [eiser01] verplicht [naam01] een maandelijkse alimentatie te betalen, welke alimentatieverplichting bij niet-nakoming door [eiser01] door [naam01] rechtens afdwingbaar is. […]
Ter zake van de in lid 1 van dit artikel gemelde alimentatie geldt het volgende:
a. De alimentatie bedraagt vier duizend euro (€ 4.000,00) bruto per maand. […]
[…]
3. Onverminderd het in lid 4 van dit artikel bepaalde, eindigt het recht op alimentatie/de plicht tot het betalen van alimentatie:
op één januari tweeduizend zes en twintig nul uur;
op de eerste kalenderdag van de maand volgend op de kalendermaand waarin [naam01] direct danwel indirect een uitkering ontvangt op grond van het door haar ex-echtgenoot, […] opgebouwde partnerpensioen. […]
op de eerste kalenderdag van de maand volgend op de dag waarop [naam01] met een ander gaat samenwonen als ware zij gehuwd. […]
4. Indien echter
[naam01] de relatie beëindigt zonder opgaaf van reden; of
[naam01] in het in artikel 10 lid bedoelde geschrift een reden meldt welke is gelegen in lichamelijke, psychische of andere gezondheidsklachten, of fysieke of geestelijke beperkingen van [eiser01] ; of
[naam01] in het in artikel 10 lid bedoelde geschrift een reden meldt, op grond waarvan -naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geoordeeld - van [eiser01] niet verwacht kan worden dat hij de relatie voortzet (bijvoorbeeld een 'nieuwe liefde'),
zal [eiser01] desondanks aan [naam01] een bedrag uitkeren van vier duizend euro (€ 4.000,00) bruto per maand, gedurende twee jaar vanaf de dag dat de relatie is beëindigd, met dien verstande dat de alimentatie te allen tijde eindigt op de datum in lid 3 van dit artikel gemelde/bedoelde datum.
[…]”
3.19.
Op 28 januari 2016 stuurde [eiser01] twee e-mails aan de kandidaat-notaris en [naam01] . In de eerste e-mail schreef hij, voor zover hier van belang:
“[…]
Dank. Er is een ding waar ik mij niet in kan vinden. Dat is Art 4 lid b. Dat staat haaks op de zorgplicht. Ik ga de relatie aan voor `better and for worse'. En dan kan het natuurlijk niet zo zijn dat [naam01] bij mij weggaat onder opgaaf "dat de oorzaak is gelegen in mijn lichamelijke, psychische of andere gezondheidsklachten". Ik wil dus graag dat Artt 4 lid b. helemaal verdwijnt.
[…]”
In de tweede e-mail schreef [eiser01] , voor zover hier van belang en inclusief de typefouten:
“Foutje.
Ik bedoel Art 11, lid 4 sub b. Dat moet verdwijnen. En ook art 11 lid 4 sub a. [naam01] moet altijd opgaaf van redenen doen — naar redelijkheid en billiekheid -. [naam01] kan dus niet – zoals nu in lid 4 sub a. staat 'de relatoie beeindigen zonder opgaaf vanereden'. […]”
3.20.
Op 28 januari 2016 stuurde de kandidaat-notaris een e-mail met een opnieuw aangepast concept van de samenlevingsovereenkomst (hierna: het derde concept) naar [eiser01] en naar [naam01] . In het derde concept zijn sub a en sub b van het vierde lid van artikel 11 van het tweede concept geschrapt.
3.21.
Op 29 januari 2016 zijn enkele laatste wijzigingen in de samenlevingsovereenkomst doorgevoerd. Aansluitend hebben [eiser01] en [naam01] de notariële akte met de definitieve samenlevingsovereenkomst ten overstaan van de notaris ondertekend. Aan het slot van de akte staat, voor zover hier van belang:
“[…]
Na zakelijke opgave van de inhoud van deze akte en een toelichting daarop aan de verschenen personen, hebben dezen eenparig verklaard van de gehele inhoud daarvan te hebben kennisgenomen en op volledige voorlezing daarvan geen prijs te stellen.
Onmiddellijk na haar beperkte voorlezing is deze akte door de verschenen personen en mij, notaris, ondertekend.”
3.22.
Artikel 11 van de definitieve samenlevingsovereenkomst (verder: de alimentatiebepaling) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Indien de samenleving eindigt in verband met het in artikel 10, lid b of lid c gemelde, is [eiser01] verplicht [naam01] een maandelijkse alimentatie te betalen, welke alimentatieverplichting bij niet-nakoming door [eiser01] door [naam01] rechtens afdwingbaar is. […]
2. Ter zake van de in lid 1 van dit artikel gemelde alimentatie geldt het volgende:
a. De alimentatie bedraagt vier duizend euro (€ 4.000,00) bruto per maand. […]
[…]
3. Onverminderd het in lid 4 van dit artikel bepaalde, eindigt het recht op alimentatie/de plicht tot het betalen van alimentatie:
op één januari tweeduizend zes en twintig nul uur;
op de eerste kalenderdag van de maand volgend op de kalendermaand waarin [naam01] direct danwel indirect een uitkering ontvangt op grond van het door haar ex-echtgenoot, de heer […], opgebouwde-partnerpensioen. […]
op de eerste kalenderdag van de maand volgend op de dag waarop [naam01] met een ander gaat samenwonen als ware zij gehuwd. […]
4. Indien echter [naam01] in het in artikel 10 lid b bedoelde geschrift een reden meldt, op grond waarvan - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geoordeeld - van [eiser01] niet verwacht kan worden dat hij de relatie voortzet (bijvoorbeeld een 'nieuwe liefde'), zal [eiser01] desondanks aan [naam01] een bedrag uitkeren van het overeengekomen bedrag van de alimentatie betalen gedurende twee jaar vanaf de dag dat de relatie is beëindigd, met dien verstande dat de alimentatie te allen tijde eindigt op de datum in lid 3 van dit artikel gemelde/bedoelde datum.
5. […]”
3.23.
In een brief van 4 oktober 2019 schreef [naam01] aan [eiser01] , voor zover hier van belang:
“[...]
Onder verwijzing naar onze samenlevingsovereenkomst dd 29 januari 2016, […] artikel 10, lid 1,
sub b, lid 2 bevestig ik hierbij ons gesprek van woensdag 18 september jl. waarin wij onze relatie beëindigden.
[…]
Ik ben mezelf kwijt geraakt in de relatie. Voor een duurzame relatie is er meer nodig dan verliefdheid. We liggen teveel uit elkaar, wat resulteerde in frustratie en teleurstelling. […] Met verdriet verbreek ik de relatie. […]”
3.24.
Daarna ontstond tussen [eiser01] en [naam01] een geschil over de uitleg van de alimentatiebepaling en de looptijd van de alimentatieverplichting in het bijzonder. [eiser01] stelde dat die looptijd slechts twee jaar bedroeg en [naam01] stelde dat alimentatieverplichting doorliep tot uiterlijk 1 januari 2026. Zij hebben hierover in eerste aanleg geprocedeerd bij de rechtbank Den Haag, die bij vonnis van 20 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:5370) [eiser01] op dat punt in het ongelijk stelde. Dat vonnis is in hoger beroep door het Gerechtshof te Den Haag bekrachtigd bij arrest van 28 februari 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:266).
3.25.
Tijdens die procedures hebben de toenmalige advocaten van [eiser01] de notaris diverse malen vragen gesteld over de wijze waarop het alimentatiebeding tot stand is gekomen en de communicatie tussen de notaris en [eiser01] en [naam01] tussen 14 september 2015 en 27 januari 2016. Ook werd de notaris verzocht het gehele klantendossier, met inbegrip van alle aantekeningen en notities over te leggen.
3.26.
De notaris heeft in een e-mail van 15 september 2021 voor het laatst op die vragen geantwoord. Ook verstrekte hij afschriften van correspondentie tussen hem en [eiser01] .

4.Het geschil

4.1.
[eiser01] vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de notaris zijn notariële zorgplicht jegens [eiser01] heeft geschonden en dat [gedaagde partij01] daarom jegens [eiser01] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aan hem berokkende schade,
II. voor de reeds ingetreden schade over de periode 1 oktober 2019 tot en met 31 mei 2023 [gedaagde partij01] hoofdelijk te veroordelen – zodat wanneer de een betaalt de ander zal zijn bevrijd – tot betaling van € 91.492,92, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente per veertien dagen na de betekening van de dagvaarding tot de voldoening;
III. voor de toekomstige schade over de periode van 1 juni 2023 tot en met 31 december 2025 [gedaagde partij01] hoofdelijk te veroordelen – zodat wanneer de een betaalt de ander zal zijn bevrijd – tot betaling van € 149.556,44, althans een in goede justitie te begroten bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot de voldoening, althans
voor die toekomstige schade [gedaagde partij01] hoofdelijk te veroordelen – zodat wanneer de een betaalt de ander zal zijn bevrijd – om aan [eiser01] met ingang van 1 juni 2023 maandelijks een bedrag van € 4.703,36, als ook de jaarlijks indexering, bij vooruitbetaling te voldoen, tot en met 31 december 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het opeisbaar worden van de betaling tot de voldoening;
IV. voor de advocaatkosten van [eiser01] in de alimentatieprocedure jegens [naam01] [gedaagde partij01] hoofdelijk te veroordelen – zodat wanneer de een betaalt de ander zal zijn bevrijd – tot betaling van € 52.164,01, althans een in goede justitie te begroten bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente per veertien dagen na de betekening van de dagvaarding tot de voldoening
V. [gedaagde partij01] te hoofdelijk veroordelen – zodat wanneer de een betaalt de ander zal zijn bevrijd – in de kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde partij01] voeren verweer. [gedaagde partij01] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser01] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser01] stelt dat de notaris zijn zorgplicht jegens hem heeft geschonden en dat als gevolg daarvan de alimentatiebepaling niet het door hem beoogde rechtsgevolg had. Hij heeft namelijk nooit langer dan twee jaren alimentatie aan [naam01] willen betalen in het geval dat de samenleving op haar initiatief werd beëindigd. [eiser01] verwijst hiervoor naar zijn e-mail aan de notaris van 16 december 2015. Samengevat verwijt [eiser01] de notaris:
  • (schijn van) partijdigheid;
  • dat de notaris ingrijpende wijzigingen in de inhoud en de structuur van de alimentatiebepaling in het eerste concept doorvoerde zonder instructie van [eiser01] ;
  • dat de notaris wijzigingen doorvoerde zonder een toelichting te geven en te wijzen op de juridische gevolgen daarvan;
  • dat de door de notaris opgestelde samenlevingsovereenkomst een samenstelsel van wollig geformuleerde bepalingen behelsde waar [eiser01] niet meer goed wijs uit werd;
  • dat de notaris geen wilscontrole uitvoerde;
  • dat de notaris bij het passeren van de akte op de daartoe strekkende vraag van [eiser01] bevestigde dat de alimentatieplicht beperkt zou zijn tot de duur van twee jaren als de relatie door [naam01] zou worden beëindigd;
  • dat de notaris geen, dan wel onvoldoende openheid van zaken gaf tijdens de alimentatieprocedure tussen [eiser01] en [naam01] .
5.2.
De notaris betwist dit alles. De notaris kende [naam01] als collega van zijn echtgenote en een eerder aan haar gegeven advies in een familierechtelijke kwestie. [eiser01] was daar van meet af aan op de hoogte en het betekent niet dat de notaris zijn onpartijdigheid niet kon waarborgen. De notaris heeft buiten aanwezigheid van [eiser01] alleen op 26 januari 2016 contact met [naam01] gehad en dat ging niet over de samenlevingsovereenkomst. Het eerste concept is gewijzigd overeenkomstig de telefonische bespreking met [eiser01] op 25 januari 2016. Er was geen reden om er aan te twijfelen dat [eiser01] de wijzigingen begreep. [eiser01] heeft in de financiële wereld diverse functies als directeur gehad, was hoogopgeleid en taalvaardig en gaf instructies op detailniveau. Hij was daarom in staat de alimentatiebepaling te begrijpen, de gevolgen daarvan te overzien en om te beoordelen of hij het met de strekking eens was. Bij het passeren van de akte heeft de notaris zich ervan vergewist dat de inhoud van de akte de bedoelingen van [eiser01] en [naam01] juist en zo volledig mogelijk vertegenwoordigde. Onjuist is dat de notaris daarbij zou hebben geantwoord dat de alimentatie beperkt zou zijn tot twee jaren als de relatie door [naam01] zou worden beëindigd.
5.3.
De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op de onpartijdigheid van de notaris, het handelen van de notaris bij het tot stand komen van de samenlevingsovereenkomst en het handelen van de notaris tijdens de alimentatieprocedure tussen [eiser01] en [naam01] .
Het toetsingskader
5.4.
Het toetsingskader voor de beoordeling van de handelswijze van de notaris is als volgt. Een notaris dient ten opzichte van zijn opdrachtgever de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De inhoud van de zorgplicht van de notaris hangt mede af van de inhoud van de aan hem gegeven opdracht, van de maatschappelijke achtergrond van de partijen die zich tot hem hebben gewend en van de kennis waarvan mag worden verondersteld dat partijen die bezitten. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de notaris bij het verlijden van een akte niet kan volstaan met een zakelijke toelichting op de inhoud van de aktes, maar verplicht is tot het geven van verdergaande informatie, en met name tot het wijzen op specifieke aan de voorgenomen rechtshandelingen verbonden risico’s. De grens van de zorgplicht ligt daar waar de notaris goede grond heeft te vertrouwen dat de belanghebbende zichzelf al op de hoogte heeft gesteld of dat deze tevoren al voldoende inzicht had in hetgeen was vereist voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in de akte opgenomen rechtshandelingen.
5.5.
Op [eiser01] rust de plicht om voldoende concrete feiten te stellen waaruit de door hem gestelde schending van de zorgplicht van de notaris volgt en om na voldoende gemotiveerde betwisting die feiten zo nodig te bewijzen (hoofdregel van artikel 150 Rv). Van de notaris wordt verlangd dat hij zijn betwisting van de stellingen van [eiser01] motiveert met feitelijke gegevens.
Onpartijdigheid van de notaris
5.6.
De rechtbank oordeelt dat er geen gegronde twijfel is over de onpartijdigheid van de notaris en licht dat toe als volgt.
5.7.
Niet ter discussie staat dat [naam01] en de echtgenote van de notaris collega’s waren. Die relatie betekent niet zonder meer dat de notaris niet in staat was om zijn onpartijdigheid te waarborgen. [eiser01] zag kennelijk ook geen beletsel in die relatie want hij betwist niet dat hij al daarvan op de hoogte was toen hij en [naam01] de notaris vroegen om een samenlevingsovereenkomst op te stellen.
5.8.
Er zijn daarom bijkomende feiten of omstandigheden nodig om tot het oordeel te kunnen komen dat de notaris de belangen van [eiser01] en [naam01] niet op onpartijdige wijze heeft behandeld. De door [eiser01] in dat kader gestelde bijkomende feiten of omstandigheden zijn om de volgende reden niet komen vast te staan.
5.9.
[eiser01] stelt dat de notaris buiten zijn aanwezigheid met [naam01] heeft gesproken en zich haar belang meer aantrok dan zijn belang. Deze stellingen berusten op het – in de dagvaarding geformuleerde – uitgangspunt dat [eiser01] zelf tussen de ontvangst van het eerste concept en het tweede concept geen contact had met de notaris. Dat uitgangspunt is onjuist. Gelet op de mailwisseling op 21, 22 en 25 januari 2016 (zie 3.15 en 3.16), die [eiser01] niet maar de notaris wel heeft overgelegd, moet namelijk als vaststaand worden aangenomen dat [eiser01] en de notaris op 25 januari 2016 met elkaar hebben gesproken. Ook moet als vaststaand worden aangenomen dat [eiser01] toen met de notaris wel degelijk over de inhoud van de samenlevingsovereenkomst heeft gesproken. In zijn eerste e-mail op 21 januari 2016 schreef [eiser01] namelijk dat hij nog twee vragen heeft “over de samenlevingsovereenkomst” en na het telefonisch overleg schreef [eiser01] aan de notaris dat hij “de amenderingen” graag tegemoet ziet. Dit valt niet te rijmen met de stelling van [eiser01] tijdens de zitting dat hij met de notaris telefonisch alleen heeft gesproken over de fiscale gevolgen van de samenlevingsovereenkomst. [eiser01] heeft geen feiten gesteld die zijn e-mails in een ander licht plaatsen.
5.10.
Ook de stellingen van [eiser01] dat de notaris buiten hem om contact heeft gehad met [naam01] kunnen niet leiden tot de (vergaande) conclusie dat de notaris zijn onpartijdigheid heeft geschonden. [eiser01] stelt in dat verband allereerst dat hij niet aanwezig is geweest bij de bespreking op 28 oktober 2015 (zie 3.6) en dat het daarom wel zo moet zijn dat de notaris alleen met [naam01] heeft gesproken. De notaris betwist dat en wijst daartoe op zijn aantekeningen van die bespreking. Volgens hem blijkt daaruit dat [eiser01] wel degelijk aanwezig was. De rechtbank is van oordeel dat de aantekeningen, in combinatie met de vermelding in de agenda van de notaris (“bespreking sam.ovk. mevr. [naam01] en dhr. [eiser01] ”), steun bieden aan de stellingen van de notaris. De aantekeningen gaan namelijk niet alleen over mogelijke alimentatie voor [naam01] , maar ook en zelfs voor het grootste deel over fiscale en vennootschapsrechtelijke gevolgen van de verhuizing van [eiser01] naar Malta. Het ligt in beginsel niet voor de hand dat de notaris dergelijke onderwerpen met iemand anders dan [eiser01] zou bespreken. [eiser01] heeft geen feiten gesteld die dit anders maken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [eiser01] bij de bespreking van 28 oktober 2015 aanwezig is geweest, zodat in zoverre geen aanwijzing voor (schijn van) partijdigheid kan worden aangenomen. De rechtbank voegt hier volledigheidshalve aan toe dat, zelfs als de aanwezigheid van [eiser01] bij deze bespreking uiteindelijk niet zou kunnen worden aangenomen, daarmee nog steeds geen sprake is van een argument om partijdigheid van de notaris aan te nemen. Uit het vervolg van het contact over de samenlevingsovereenkomst volgt namelijk dat de notaris zich juist rekenschap heeft gegeven van de wensen van [eiser01] ten aanzien van de inhoud van de samenlevingsovereenkomst (zie nader hierna).
5.11.
Verder komt bij gebrek aan voldoende onderbouwing niet vast te staan dat de notaris na de bespreking van 28 oktober 2015 buiten aanwezigheid van [eiser01] met [naam01] contact had over de inhoud van de samenlevingsovereenkomst. [eiser01] suggereert dat de notaris bemoeienis moet hebben gehad met het “liefdescontract” dat [naam01] op 2 december 2015 aan [eiser01] heeft gestuurd. De rechtbank verwerpt deze suggestie als te speculatief. De notaris heeft dat namelijk stellig betwist en heeft ter onderbouwing hiervan gewezen op de verklaring van [naam01] (opgenomen in het proces-verbaal in de procedure bij de rechtbank Den Haag) dat zij dit contract had opgesteld met hulp van een model dat zij op internet had gevonden. Hierop heeft [eiser01] niet meer gereageerd.
5.12.
De notaris erkent verder weliswaar dat hij op 26 januari 2016 contact met [naam01] had, maar hij heeft van meet af aan aangevoerd dat dit niet over de samenlevingsovereenkomst ging. De inhoud daarvan valt volgens de notaris onder zijn geheimhoudingsplicht. De rechtbank ziet onvoldoende grond om de notaris te verplichten om openheid van zaken te geven over zijn contact met [naam01] . [eiser01] heeft namelijk geen enkel concreet feit gesteld waaruit kan volgen dat de notaris na het eerste concept buiten aanwezigheid van [eiser01] met de notaris contact had over de samenlevingsovereenkomst. Dit terwijl is komen vast te staan dat [eiser01] , anders dan gesteld bij dagvaarding, dergelijk contact juist wel heeft gehad,
5.13.
Ten slotte verwerpt de rechtbank het betoog van [eiser01] dat (de schijn van) partijdigheid van de notaris blijkt uit het feit dat deze kort na totstandkoming van de samenlevingsovereenkomst een voorstel heeft gedaan voor aanpassing van het testament van [eiser01] in het voordeel van [naam01] , terwijl hij met de notaris had besproken de kwestie van het testament nog ten minste zes maanden te willen laten rusten. Als onbetwist staat vast dat vanaf het eerste contact tussen de notaris en [eiser01] ook het testament voorwerp van gesprek was. Gelet daarop kan uit een mogelijk al te voortvarend handelen van de notaris op dat punt niet de verstrekkende conclusie worden getrokken dat de notaris partijdig was, zelfs niet als het zo is dat de notaris wist dat een wijziging van het testament vooralsnog niet aan de orde was.
Het handelen van de notaris bij de totstandkoming van de samenlevingsovereenkomst
5.14.
De rechtbank oordeelt dat het verwijt dat de notaris wijzigingen doorvoerde zonder een toelichting te geven en te wijzen op de juridische gevolgen daarvan gegrond is en op het punt van die wijziging ook onvoldoende wilscontrole uitoefende. In zoverre heeft de notaris zijn zorgplicht geschonden. De overige verwijten aan de notaris bij het tot stand komen van de samenlevingsovereenkomst zijn ongegrond of zijn niet relevant omdat zij hoe dan ook niet in verband staan met de gevorderde schade. De rechtbank licht dit toe als volgt.
5.15.
[eiser01] betwist niet dat het de bedoeling van hem en [naam01] was om haar met de samenlevingsovereenkomst bij het einde van de relatie voldoende verzorgd achter te laten. Dit tegen de vaststaande achtergrond van de riante positie waarin [naam01] zich op basis van het echtscheidingsconvenant met haar ex-echtgenoot bevond (zie 3.2) en de wens van [eiser01] om haar zoveel te bieden dat zij bereid zou zijn dit op te geven en met hem mee te gaan naar Malta. Uit de stelling van [eiser01] zelf dat [naam01] “een berekenende vrouw” was, volgt dat daar echt wel iets voor nodig was. Een en ander komt ook tot uitdrukking in de preambule van de vaststellingsovereenkomst.
5.16.
Het startpunt voor de beoordeling van het handelen van de notaris is de e-mail van [eiser01] aan de notaris van 16 december 2015. Partijen zijn het er namelijk over eens dat [eiser01] voor het eerst bij die e-mail de notaris instructies gaf voor de inhoud van de alimentatiebepaling. Anders gezegd: met deze e-mail werd het concreet, waar tevoren nog slechts over de achterliggende bedoeling was gesproken. Hieruit volgt dat voor het oordeel over de rol van de notaris bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst niet van belang is of [eiser01] al dan niet aanwezig was bij de bespreking op 28 oktober 2015.
5.17.
De e-mail van 16 december 2015 (zie 3.9) bevat op zichzelf heldere instructies over de door [eiser01] gewenste inhoud van de alimentatiebepaling, maar dat betekent niet dat hij er op mocht vertrouwen dat de notaris die instructies één-op-één in de samenlevingsovereenkomst zou verwerken. De notaris heeft namelijk direct na ontvangst van die e-mail laten weten dat een onderscheid op basis van degene die het initiatief voor de beëindiging van de relatie nam in de praktijk problematisch zal zijn. Vast staat dat er vervolgens op 22 december 2015 een gesprek tussen de notaris en [eiser01] heeft plaatsgevonden. De inhoud van dat gesprek volgt uit de aantekeningen van de notaris (zie 3.11) die inhoudelijk niet zijn betwist. Uit die aantekeningen blijkt dat [eiser01] met de notaris (ook) andere elementen heeft besproken dan die in de e-mail van [eiser01] van 16 december 2015 stonden. De inhoud van het eerste concept sluit bij die aantekeningen aan en [eiser01] zelf stelt ook dat het eerste concept de bedoeling van zijn instructies verwoordde. In de in dit eerste concept opgenomen preambule, die nadien niet meer wezenlijk is gewijzigd, komt de door de notaris al gesignaleerde problematiek uitdrukkelijk ter sprake. Van onzorgvuldig handelen van de notaris tot en met de totstandkoming van het eerste concept is dan ook niet gebleken.
5.18.
Vast staat (inmiddels) dat [eiser01] na ontvangst van het eerste concept, namelijk op 25 januari 2016, telefonisch met de notaris over de samenlevingsovereenkomst heeft gesproken en daarna aanpassingen (“amenderingen”) van de samenlevingsovereenkomst verwachtte (zie 5.9). Dat de notaris na het eerste concept buiten aanwezigheid van [eiser01] met [naam01] contact had over de inhoud van de samenlevingsovereenkomst is niet komen vast te staan (zie 5.10).
5.19.
De notaris heeft geen aantekeningen gemaakt van de inhoud van zijn telefoongesprek met [eiser01] en heeft daarover ook geen concrete feiten gesteld. Hij stelt dat hij de inhoud van die bespreking heeft verwerkt in het tweede concept. Dat had volgens de notaris mede te maken met de tijdsdruk die inmiddels op de totstandkoming van de samenlevingsovereenkomst was komen te staan. Die tijdsdruk neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de notaris bij de totstandkoming van het tweede en derde concept en de definitieve versie zijn zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank licht dat toe als volgt.
5.20.
In vergelijking met het eerste concept bevatte het alimentatiebeding in het tweede concept een wezenlijke wijziging. De structuur van de regeling met drie gelijkwaardige scenario’s (overlijden van [eiser01] , initiatief tot beëindiging van [eiser01] , initiatief tot beëindiging van [naam01] zonder opgaaf van redenen of omdat [eiser01] beperkingen zou hebben) wijzigde namelijk in een regeling waarin de alimentatieplicht tot
1 januari 2026 de hoofdregel werd en de beperking daarvan tot twee jaar een uitzondering op die hoofdregel.
5.21.
Gelet op zijn verzwaarde betwistingsplicht mag van de notaris worden verwacht dat hij kan concretiseren wat de reden voor die structuurwijziging was, te meer omdat deze wijziging niet in het voordeel van [eiser01] was. [eiser01] heeft namelijk gesteld dat de structuurwijziging niet uit zijn koker is gekomen en ook dat de notaris hem niet op deze wijziging heeft gewezen laat staan heeft gewaarschuwd voor de gevolgen daarvan. Het had in de rede gelegen dat de notaris bij of kort na het telefoongesprek op 25 januari 2016 daarvan aantekeningen had gemaakt, al was het maar om de kandidaat-notaris die de wijzigingen moest verwerken te kunnen instrueren. Aan de hand van dergelijke aantekeningen had gereconstrueerd kon worden om welke reden de notaris tot de wijziging is gekomen. Indien het al zo is dat die aantekeningen in verband met de tijdsdruk niet zijn gemaakt, mag in ieder geval van de notaris worden verwacht dat hij kan concretiseren wat de instructies en wensen van [eiser01] waren die de aanleiding voor de wijziging waren. Dergelijke feiten heeft de notaris niet gesteld. Daardoor blijft onduidelijk wat de reden van de wijziging was. Ook is onduidelijk gebleven of en in hoeverre de notaris [eiser01] heeft voorgelicht over de gevolgen van de wijzigingen. Die onduidelijkheid komt voor rekening en risico van de notaris. De stellingen van [eiser01] op dit punt zijn al met al onvoldoende concreet betwist, zodat niet kan worden aangenomen dat de wijziging van de alimentatiebepaling overeenkwam met de wil van [eiser01] en ook niet dat de notaris hem over de gevolgen daarvan heeft geïnformeerd. Dit alles geldt ook voor het moment waarop de akte met de samenlevingsovereenkomst uiteindelijk is gepasseerd. De notaris heeft namelijk ook geen concrete feiten gesteld waaruit kan volgen dat hij op dat moment [eiser01] alsnog wel op de gevolgen van de wijzigingen sinds het eerste concept heeft gewezen.
5.22.
Er is onvoldoende grond om aan te nemen dat [eiser01] zelfstandig de gevolgen van de structuurwijziging tussen het eerste en het tweede concept kon overzien. Dat [eiser01] diverse directiefuncties in het bankwezen heeft vervuld en taalvaardig is en na het tweede concept instructies gaf voor het schrappen van twee bepalingen in het alimentatiebeding is daarvoor niet genoeg. Die omstandigheden zouden mogelijk alleen een rol hebben kunnen spelen als aangenomen had kunnen worden dat de doorgevoerde wijzigingen uit de koker van [eiser01] waren gekomen of als de notaris [eiser01] expliciet op de wijzigingen zou hebben gewezen. Dit is allemaal niet het geval en dat komt voor risico van de notaris. Daarbij komt dat de hier bedoelde mails van [eiser01] de notaris redelijkerwijs wel aan het denken hadden moeten zetten over de vraag of hij met de gewijzigde alimentatiebepaling nog steeds handelde conform de wil van [eiser01] . Gelet op de grote hoeveelheid typefouten getuigen de mails niet direct van een doordachte bestudering van de concepttekst.
5.23.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de notaris op het punt van de wijziging van de alimentatiebepaling na het eerste concept zijn zorgplicht heeft geschonden. Op het causaal verband tussen die beroepsfout (verder: de beroepsfout) en de gevorderde schade zal de rechtbank verderop in het vonnis ingaan (zie 5.29 t/m 5.35)
5.24.
[eiser01] verwijt de notaris ook dat hij hem er niet op heeft gewezen dat het schrappen van de twee bepalingen die zijn genoemd in de e-mails van [eiser01] van 27 januari 2016 nadelig voor hem was. Daardoor gold namelijk slechts nog in één situatie (een nieuwe liefde van [naam01] ) de beperking van de looptijd van de alimentatie tot twee jaar. Dit verwijt is niet relevant. De in die geschrapte bepalingen genoemde situaties (beëindiging zonder opgaaf van redenen of wegens “beperkingen” van [eiser01] ) hebben zich namelijk niet voorgedaan. De gevorderde schade is daarom hoe dan ook geen gevolg van een eventuele tekortkoming van de notaris op dat punt. Daarom kan in het midden blijven of de notaris [eiser01] op dat gevolg had moeten wijzen.
5.25.
[eiser01] heeft gesteld dat de notaris bij het passeren van de akte op de daartoe strekkende vraag van [eiser01] heeft bevestigd dat de alimentatieplicht beperkt zou zijn tot twee jaren als de relatie door [naam01] zou worden beëindigd. De notaris heeft die stelling betwist. [eiser01] heeft vervolgens geen concretisering of onderbouwing van die stelling gegeven. Hij heeft deze stelling daarom onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Omdat dus niet kan worden aangenomen dat de notaris zich in de door [eiser01] bedoelde zin heeft uitgelaten, is op dit punt geen sprake van een schending van de zorgplicht van de notaris.
Het handelen van de notaris tijdens de alimentatieprocedure
5.26.
Het verwijt dat de notaris tijdens de alimentatieprocedure tussen [eiser01] en [naam01] onvoldoende openheid van zaken gaf, is naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. De rechtbank licht dit toe als volgt.
5.27.
In zijn e-mail van 15 september 2021 heeft de notaris geantwoord op de vragen van de toenmalige advocaat van [eiser01] . [eiser01] heeft geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat dat de notaris over meer door [eiser01] gevraagde informatie beschikte dan daarin is vermeld. Bovendien is van belang dat de notaris te kennen heeft gegeven dat hij niet meer of concretere informatie kon verstrekken zonder zijn geheimhoudingsplicht jegens [naam01] te schenden. [eiser01] heeft geen feiten gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat de notaris in redelijkheid geen beroep kan doen op zijn geheimhoudingsplicht.
5.28.
Ter zitting heeft [eiser01] gesteld dat hij in de alimentatieprocedure in het gelijk zou zijn gesteld indien hij toen had beschikt over de in deze zaak door de notaris overgelegde aantekeningen van de bespreking op 7 augustus 2015. Uit die aantekeningen zou namelijk blijken dat [naam01] geen behoefte aan alimentatie van [eiser01] had omdat de samenwoning voor 1 november 2019 eindigde en haar aanspraak op alimentatie van haar ex-echtgenoot daarom herleefde. Wat daar ook van zij, het is geen informatie waarvoor [eiser01] tijdens zijn rechtszaak de notaris heeft benaderd en levert daarom geen grond op voor het verwijt dat de notaris onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven.
Het causaal verband tussen de beroepsfout en de gevorderde schade
5.29.
Per saldo is dus (slechts) sprake van een beroepsfout van de notaris als bedoeld in 5.23. [eiser01] stelt dat de gevorderde schade het gevolg is van de beroepsfout. Indien hij zou zijn gewezen op de structuurwijziging en de gevolgen daarvan zou hij de aanpassing niet hebben geaccepteerd. In dat geval zou de samenlevingsovereenkomst op basis van het eerste concept zijn gesloten en zou de alimentatieplicht van [eiser01] maar twee jaar hebben geduurd. Ook had [eiser01] de advocaatkosten niet hoeven maken als zijn bedoeling en intentie met de samenlevingsovereenkomst op juiste wijze op schrift was gesteld.
5.30.
De notaris betwist dat. Hij voert aan dat het uitgangspunt bij de totstandkoming van de samenlevingsovereenkomst was dat [eiser01] aan [naam01] de financiële zekerheid zou bieden die zij opgaf door bij hem te blijven en dat [eiser01] haar zoveel wilde bieden dat zij bereid zou zijn om met hem mee te gaan naar Malta. De strekking van het alimentatiebeding in het tweede concept was daarmee in lijn. De samenlevingsovereenkomst had er daarom niet anders uitgezien als de gestelde fouten worden weggedacht en aannemelijk is dat [eiser01] ook dan een procedure was gestart om onder de alimentatieverplichting uit te komen. Daarnaast voert de notaris aan dat het alimentatiebeding in het eerste concept ook tot een alimentatieverplichting zou hebben geleid die doorliep tot 1 januari 2026.
5.31.
De rechtbank oordeelt dat er geen causaal verband tussen de beroepsfout en de gevorderde schade bestaat en licht dat toe als volgt.
5.32.
Op [eiser01] rust de plicht om voldoende concrete feiten te stellen waaruit volgt dat de door hem gestelde schending van de zorgplicht van de notaris de door hem gevorderde schade heeft veroorzaakt en om na voldoende gemotiveerde betwisting dat oorzakelijk verband (causaal verband) te bewijzen.
5.33.
[eiser01] stelt de situatie die zich zou hebben voorgedaan indien hij op de structuurwijzing van het alimentatiebeding zou zijn gewezen en over de gevolgen daarvan zou zijn voorgelicht te simpel voor. Hij stelt namelijk helemaal niets over de vraag of [naam01] akkoord zou zijn gegaan met het alimentatiebeding in het eerste concept, dan wel een alimentatiebeding dat inhoudt dat de alimentatie tot twee jaar wordt beperkt indien [naam01] de samenleving beëindigt om een reden waarvoor geen van beiden een verwijt kan worden gemaakt. Dat [naam01] daarmee akkoord zou zijn gegaan is op het eerste gezicht hoogst onwaarschijnlijk. Er zijn namelijk aanwijzingen dat [naam01] daarmee juist
nietzou hebben ingestemd. [eiser01] zelf kwalificeert [naam01] als een “berekenende vrouw”. Die kwalificatie vindt bevestiging in de inhoud van het “liefdescontract” dat [naam01] had opgesteld, op grond waarvan zij een recht op alimentatie zou hebben van maar liefst € 4.600 per maand tot 1 september 2027 of zoveel eerder als het pensioen van haar ex zou ingaan, zonder enige andere beperking voor de looptijd of voor wat betreft de vraag van wie het initiatief tot beëindiging zou zijn uitgegaan. Kennelijk wilde [naam01] dus een dergelijke regeling tot stand brengen voordat zij bereid zou zijn met [eiser01] mee naar Malta te gaan. Duidelijk is dat die regeling aanzienlijk gunstiger voor [naam01] zou zijn geweest dan de regeling die was opgenomen in het eerste concept. Het had daarom van [eiser01] verwacht mogen worden concreet te onderbouwen dat [naam01] ook akkoord zou zijn gegaan met die veel soberdere regeling uit het eerste concept. Die onderbouwing heeft hij niet gegeven.
5.34.
Dit betekent dat het uitvoerige verweer van de notaris op dit punt hout snijdt. [eiser01] heeft daar nauwelijks laat staan voldoende concreet op gereageerd en dat had in het licht van zijn stelplicht wel gemoeten. Dit leidt ertoe dat bij gebrek aan voldoende onderbouwing niet kan worden aangenomen dat [naam01] met een regeling als door [eiser01] bedoeld akkoord zou zijn gegaan, zodat niet is komen vast te staan dat de beroepsfout van de notaris er toe heeft geleid dat op [eiser01] een alimentatieplicht rust met een langere looptijd dan twee jaar.
5.35.
Ook het causaal verband tussen de beroepsfout en de gevorderde advocaatkosten komt bij gebrek aan voldoende onderbouwing niet vast te staan. Uitgangspunt van de stellingen van [eiser01] is namelijk dat zijn alimentatieverplichting niet langer dan twee jaar zou hebben geduurd indien de notaris de beroepsfout niet zou hebben gemaakt. Uit het vorenstaande volgt dat er onvoldoende grond is om dit tot uitgangspunt te nemen.
Slotsom en proceskosten
5.36.
Samengevat leidt het vorenstaande tot het oordeel dat er al met al weliswaar sprake is van een beroepsfout van de notaris voor wat betreft een deel van het hem verweten handelen, maar dat er geen causaal verband tussen die fout en de gevorderde schade bestaat. Daarom is [gedaagde partij01] niet aansprakelijk voor de gevorderde schade en worden de vorderingen van [eiser01] afgewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht. Uit de stellingen van [eiser01] volgt namelijk dat zijn belang bij die vordering is dat de aansprakelijkheid van [gedaagde partij01] voor (een deel van) de gevorderde schade wordt vastgesteld en voor die vaststelling is geen plaats.
5.37.
[eiser01] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde partij01] worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.343,00
5.38.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser01] af,
6.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij01] tot op heden bepaald op € 11.343,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eiser01] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser01] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt [eiser01] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 en 6.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.
2515 / 1980